In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van partneralimentatie. De man, appellant in principaal appel, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 juli 2014 aangevochten, waarin de partneralimentatie was vastgesteld op € 713,- per maand. De man verzocht om de alimentatie vast te stellen op nihil of in ieder geval op een lager bedrag, en om een terugbetalingsverplichting van de vrouw voor eerder ontvangen alimentatie. De vrouw, verweerster in principaal appel, heeft incidenteel appel ingesteld en verzocht om de alimentatie niet te verlagen en de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren.
Tijdens de mondelinge behandeling op 28 mei 2015 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de financiële situatie van beide partijen beoordeeld, waarbij de man stelde dat zijn draagkracht ontoereikend was om de vastgestelde bijdrage te voldoen. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage en dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over zijn financiële situatie.
Het hof heeft uiteindelijk de beschikking van de rechtbank vernietigd en de partneralimentatie gewijzigd naar € 447,- per maand met ingang van 1 januari 2014. Tevens is bepaald dat de vrouw geen terugbetalingsverplichting heeft voor de teveel ontvangen alimentatie, omdat zij deze bedragen in overeenstemming met haar behoefte heeft uitgegeven. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij ieder zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof en openbaar uitgesproken op 2 juli 2015.