ECLI:NL:GHSHE:2015:246

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 januari 2015
Publicatiedatum
29 januari 2015
Zaaknummer
F 200.141.606_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek omgangsregeling vader in belang van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling met zijn twee minderjarige kinderen. De moeder, appellante in deze zaak, heeft het verzoek van de vader betwist en stelt dat omgang met de vader in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen. De vader heeft geen medewerking verleend aan een door het hof gelast raadsonderzoek, wat heeft geleid tot onvoldoende informatie over zijn thuissituatie. De moeder heeft zorgen geuit over de veiligheid en stabiliteit van de kinderen in de omgang met de vader, en heeft aangegeven dat de kinderen momenteel goed gedijen zonder omgang. Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet in staat is geweest om de zorgen van de moeder weg te nemen en dat er geen duidelijkheid is over zijn thuissituatie. Gezien deze omstandigheden heeft het hof geoordeeld dat omgang met de vader niet in het belang van de kinderen is en heeft het verzoek van de vader afgewezen. De beschikking van de rechtbank Oost-Brabant is vernietigd, behoudens de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 29 januari 2015
Zaaknummer: F 200.141.606/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/264761 / FA RK 13-3297
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.W.T. Klappe,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. G. Hagens.

5.De beschikking d.d. 1 mei 2014

Bij die beschikking heeft het hof een onderzoek door de raad gelast teneinde een verantwoorde beslissing te kunnen nemen omtrent welke omgangsregeling tussen de vader en de kinderen in het belang van de kinderen is.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 december 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
-de moeder, bijgestaan door mr. Klappe;
-de vader, bijgestaan door mr. Hagens;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad].
6.2.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het rapport van de raad d.d. 21 juli 2014;
- de brief van de advocaat van de vader d.d. 20 augustus 2014;
- de brief van de advocaat van de moeder d.d. 22 augustus 2014.

7.De verdere beoordeling

7.1.
De raad heeft geen contact kunnen leggen met de vader. Nu de raad onvoldoende geïnformeerd was om tot beantwoording van de door het hof in de beschikking van 1 mei 2014 gestelde onderzoeksvragen te kunnen komen, heeft de raad zich in het rapport van 21 juli 2014 onthouden van een advies.
7.2.
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om op voornoemd rapport van de raad te reageren.
7.3.
De vader heeft in voornoemde brief d.d. 20 augustus 2014 – samengevat – het volgende aangevoerd.
De vader wist niet van de afspraken bij de raad. Indien de vader wel van de afspraken had geweten, was hij waarschijnlijk – om emotionele redenen – niet in staat geweest om mee te werken aan het raadsonderzoek. De emotionele tol die de situatie op de vader heeft gehad was dusdanig dat hij de strijd met de moeder niet meer wilde aangaan.
De door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgelegde omgangsregeling verliep naar de mening van de vader goed. De vader was er dan ook veel aangelegen deze omgangs-regeling voort te zetten. Op het moment dat deze regeling door de moeder plotseling werd stopgezet, is de vader in een diep dal terechtgekomen. De vader heeft voor zijn eigen welzijn en het welzijn van het gezin moeten kiezen en besloten om de omgangsregeling met [dochter 1] en [dochter 2] op dat moment los te laten. Op uitdrukkelijk verzoek van zijn huidige partner (hierna te noemen: zijn partner) heeft de vader voornoemde beslissing heroverwogen. De vader mist [dochter 1] en [dochter 2] enorm. De vader beschikt op dit moment over een eigen woning met voldoende ruimte voor de kinderen. De vader heeft met zijn partner een dochtertje gekregen. Er is sprake van een samengesteld gezin. De vader stelt dat rondom zijn gezin geen zorgen zijn. Er is een actieve betrokkenheid van het consultatiebureau en maatschappelijk werk, die beiden positief zijn over hoe de vader en zijn partner het gezinsleven vormgeven. De weekendregeling die zou plaatsvinden, nadat de vader over een eigen woning zou beschikken, kan dan ook doorgang vinden. De vader kan zich voorstellen dat dit voor de moeder een te grote stap is. Om die reden acht hij het wenselijk dat de eerste twee contacten op één dag (in het omgangsweekend) plaatsvinden, in plaats van een heel weekend. De vader ziet geen reden om zijn partner tijdens deze omgangsmomenten buiten beeld te houden. De vader is van mening dat de door de rechtbank vastgelegde regeling dient te worden nagekomen. Hoewel de raad geen advies heeft kunnen uitbrengen, is de vader van mening dat er in het rapport van de raad geen aanknopingspunten te vinden zijn, die maken dat de door de rechtbank vastgelegde regeling niet in het belang van de kinderen is.
7.4.
De moeder heeft in voornoemde brief d.d. 22 augustus 2014 – samengevat – het volgende aangevoerd.
Dat de vader geen medewerking heeft verleend aan het onderzoek van de raad is – naar de mening van de moeder – typerend voor het gedrag van de vader en de wijze waarop hij in het leven staat. Door de wispelturigheid van de vader zijn de moeder en de kinderen in het verleden meerdere malen teleurgesteld. Het is een gemiste kans dat de raad de stelling van de vader dat “de betrokken hulpverleners bij het gezin positief zijn over hoe de vader en zijn partner hun gezinsleven vormgeven”, niet heeft kunnen verifiëren. De moeder verneemt overigens andere berichten. De vader zou de omgangsregeling met zijn twee oudste kinderen zeer onregelmatig nakomen, er zouden tijdens deze omgangsmomenten grote ruzies zijn tussen de vader en zijn partner in het bijzijn van de kinderen en de kinderen zouden weinig aandacht van de vader krijgen. De moeder vraagt zich af wat de intrinsieke wens van de vader jegens [dochter 1] en [dochter 2] is, nu hervatting van de omgangsregeling lijkt te zijn ingegeven door zijn partner.
De moeder stelt dat het op dit moment goed gaat met [dochter 1] en [dochter 2]. Zij heeft een stijgende lijn waargenomen in het gedrag en de ontwikkeling van de kinderen. De moeder veronderstelt dat dit komt door de rust die de kinderen ervaren wanneer er geen sprake is van omgang met de vader en diens gezin. De moeder acht het in het belang van de kinderen dat deze situatie van rust wordt gecontinueerd. De moeder is van mening dat het hervatten van de omgang – gelet op het wispelturige en daardoor onbetrouwbare gedrag van de vader – teveel onrust met zich zal brengen, hetgeen zijn weerslag zal hebben op de kinderen. De moeder verzoekt dan ook om de bestreden beschikking te vernietigen en primair het inleidende verzoek van de vader tot de vaststelling van een omgangsregeling af te wijzen. Subsidiair stelt de moeder zich op het standpunt dat de raad opnieuw een onderzoek zal moeten verrichten, teneinde alsnog de door het hof gestelde vragen te kunnen beantwoorden.
7.5.
De moeder heeft tijdens de voortgezette mondeling behandeling in hoger beroep – kort samengevat – hieraan nog het volgende toegevoegd.
De moeder betwist dat zij de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgelegde omgangsregeling plotseling – zonder reden – heeft stopgezet. De moeder verklaart dat er nog steeds veel vervelende incidenten tussen partijen en tussen de moeder en de partner van de vader plaatsvinden. De moeder achtte zich– vanwege een gevoel van onveiligheid – genoodzaakt om zich hiervoor tot de politie te wenden. De moeder acht een omgangsregeling niet in het belang van de kinderen. Indien het hof anders oordeelt, wenst de moeder – door middel van een raadsonderzoek – duidelijkheid te verkrijgen omtrent de thuissituatie van de vader. De moeder heeft ook van grootmoeder vaderszijde vernomen dat er sprake is van onrust in de thuissituatie van de vader omdat de vader veel ruzie zou hebben met zijn partner. Voorts is het de moeder bekend dat stichting MEE in het gezin van de vader betrokken is. De moeder persisteert bij haar verzoek in hoger beroep.
7.6.
De vader heeft tijdens de voortgezette mondeling behandeling in hoger beroep – kort samengevat – hieraan nog het volgende toegevoegd.
De vader is het niet eens met het beeld dat de moeder van hem schetst. De omgangsregeling in de bestreden beschikking is niet door de rechtbank opgelegd maar in onderling overleg tussen partijen tot stand gekomen. De omgangsregeling werd uitgevoerd, de band tussen de vader en de kinderen werd sterker en vervolgens werd door de moeder de omgangsregeling plotseling beëindigd. De vader heeft – desgevraagd – verklaard dat hij geen medewerking zal verlenen als het hof opnieuw beslist om een raadsonderzoek te gelasten, nu de door de rechtbank vastgelegde omgangsregeling goed verliep. Er bestond tussen partijen alleen een discussie over de aanwezigheid van de partner van de vader bij de omgangsmomenten. Dat er sprake is van conflicten tussen de moeder en zijn partner maakt niet dat er geen omgang tussen de vader en de kinderen kan plaatsvinden. Daarnaast is er al de nodige hulpverlening bij het gezin van de vader betrokken. De vader is van mening dat begeleide omgang via het Omgangshuis nog een optie zou kunnen zijn.
7.7.
De raad heeft tijdens de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep – kort samengevat het volgende verklaard.
De raad is van mening dat een raadsonderzoek nog steeds noodzakelijk is om dezelfde redenen als ten tijde van de beschikking van het hof van 1 mei 2014. Voor een raadsonderzoek is wel de medewerking van de vader noodzakelijk. De raad acht op dit moment een begeleide omgangsregeling via Maashorst geen optie; een raadsonderzoek verdient de voorkeur nu er duidelijkheid dient te komen omtrent de thuissituatie van de vader. Maashorst zou alleen aan de verbetering van de communicatie en het vertrouwen tussen partijen kunnen werken, maar doet geen onderzoek naar de zorgen van de moeder omtrent de thuissituatie van de vader. Het doel van een begeleide omgangsregeling is uiteindelijk te komen tot een onbegeleide omgangsregeling. Nu een begeleide omgangsregeling de zorgen van de moeder niet wegneemt, zal een traject bij Maashorst niet kunnen leiden tot een onbegeleide omgangsregeling bij de vader thuis. Uit het raadsonderzoek kan ook naar voren komen dat een begeleide omgangsregeling een optie is, maar dan is er in ieder geval eerst duidelijkheid ontstaan omtrent de thuissituatie van de vader.
7.8.
Het hof overweegt als volgt.
7.8.1.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge artikel 1:377a lid 3 aanhef en sub d BW ontzegt de rechter het recht op omgang indien omgang anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind.
7.8.2.
Het hof heeft in de tussenbeschikking van 1 mei 2014 een onderzoek door de raad gelast, omdat het hof op grond van de op dat moment beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht was om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen omtrent welke omgangsregeling in het belang van de kinderen was. Het hof heeft door middel van voornoemd raadsonderzoek onder meer getracht duidelijkheid te verkrijgen omtrent de thuissituatie van de vader, naar aanleiding van de door de moeder geuite zorgen en gevoelens van onveiligheid. Voorts heeft het hof getracht duidelijkheid te verkrijgen of er bij de kinderen bijzonderheden/belemmeringen aanwezig zijn, waarmee bij de vaststelling van een eventuele omgangsregeling rekening moet worden gehouden. Aanleiding hiervoor was de doorverwijzing van [dochter 1] naar het Herlaarhof in verband met een mogelijk seksueel trauma.
7.8.3.
Het hof stelt vast dat de vader – ondanks zijn toezegging op de mondelinge behandeling van 27 maart 2014 – geen medewerking aan het door het hof gelaste raadsonderzoek heeft verleend. De raad heeft hierdoor niet tot beantwoording van de door het hof in de tussenbeschikking van 1 mei 2014 gestelde onderzoeksvragen kunnen komen. Het hof heeft tijdens de voortgezette mondelinge behandeling op 18 december 2014 de vader gevraagd of hij alsnog bereid is om zijn medewerking te verlenen in het geval dat het hof opnieuw een raadsonderzoek zou gelasten. De vader heeft daarop – ondubbelzinnig – verklaard geen medewerking aan een raadsonderzoek te zullen verlenen, omdat hij een raadsonderzoek niet noodzakelijk acht. De vader heeft daartoe aangevoerd dat de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgelegde omgangsregeling in het verleden goed is verlopen.
7.8.4.
Het hof is met de raad van oordeel dat een nieuw raadsonderzoek in de onderhavige zaak noodzakelijk is, teneinde vast te stellen of er al dan niet sprake is van omstandigheden aan de zijde van de vader en zijn gezin die contra-indicaties opleveren voor het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en [dochter 1] en [dochter 2]. Nu de vader tijdens de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verklaard hieraan niet te zullen meewerken zal een opdracht tot het instellen van een raadsonderzoek niet tot het door het hof beoogde resultaat kunnen leiden. Het hof heeft verder op de voortgezette mondelinge behandeling nog onderzocht of een traject via het omgangshuis Maashorst in de onderhavige zaak uitkomst zou kunnen bieden. De raad heeft daaromtrent ter zitting verklaard dat een traject via het Omgangshuis geen antwoord zal geven op de vraag hoe de omstandigheden in het gezin van de vader zijn en of na het traject via het Omgangshuis de omgang onbegeleid in het gezin van de vader kan plaatsvinden. Het hof onderschrijft dit standpunt van de raad.
7.8.5.
Het hof concludeert dat er geen duidelijkheid is ontstaan omtrent de thuissituatie van de vader, hetgeen wel noodzakelijk is, gelet op de door de moeder geuite zorgen en gevoelens van onveiligheid. De vader stelt weliswaar dat het consultatiebureau en maatschappelijk werk beiden positief zijn over hoe de vader en zijn partner het gezinsleven vormgeven, maar de vader heeft dit niet met onderliggende stukken onderbouwd, hetgeen – gelet op de gemotiveerde betwisting door de moeder – wel op zijn weg had gelegen.
Het hof is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat het thans niet verantwoord is om een omgangsregeling tussen de vader en [dochter 1] en [dochter 2] vast te stellen. Het hof acht omgang met de vader derhalve in strijd met de zwaarwegende belangen van [dochter 1] en [dochter 2], zodat sprake is van een ontzeggingsgrond als bedoeld in artikel 1:377a lid 3 BW. Het hof zal derhalve het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling alsnog afwijzen.
7.8.6.
Het hof merkt tot slot op dat het hof zich rekenschap heeft gegeven van de op hem rustende verplichting voortvloeiende uit de uitspraak van de Hoge Raad van 17 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:91), op grond waarvan het hof gehouden alle in het gegeven geval mogelijke en gepaste maatregelen te nemen om omgang tussen de vader en de kinderen te realiseren. Nu de vader – ondubbelzinnig – heeft geweigerd om medewerking te verlenen aan het noodzakelijke raadsonderzoek, heeft zijn houding tot gevolg dat er een blokkade ontstaat die verdere maatregelen om tot een verantwoorde invulling van contacten tussen de vader en de kinderen te komen, in de weg staat.
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen.

8.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 november 2013, behoudens voor wat betreft het bepaalde ten aanzien van de proceskosten,
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het inleidende verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en [dochter 1], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats], en [dochter 2], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats];
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, C.A.R.M. van Leuven en A.P. van der Linden en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2015.