ECLI:NL:GHSHE:2015:257

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 januari 2015
Publicatiedatum
30 januari 2015
Zaaknummer
F 200.149.304_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijfplaats en zorgregeling van minderjarige in echtscheidingszaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [de zoon] en de zorgregeling tussen de ouders is vastgesteld. De vader verzoekt om wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de zoon] naar hem, en om aanpassing van de zorg- en contactregeling. De rechtbank had eerder bepaald dat [de zoon] zijn hoofdverblijf bij de moeder heeft, en dat de zorgregeling zoals vastgelegd in het ouderschapsplan gehandhaafd blijft. De vader stelt dat [de zoon] behoefte heeft aan eenduidige regels en structuur, en dat de huidige situatie niet in het belang van [de zoon] is. De moeder betwist de stellingen van de vader en stelt dat zij [de zoon] goed kan begeleiden. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert om de huidige situatie te handhaven. Het hof overweegt dat de zorgen van de vader niet voortkomen uit de echtscheidingsproblematiek en dat de huidige regeling in het belang van [de zoon] is. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 29 januari 2015
Zaaknummer: F 200.149.304/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/04/122014 / FA RK 13-364
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.V.T. Cremers,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Ligtelijn-Huisman.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 19 februari 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 mei 2014, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de hoofdverblijfplaats van de hierna te noemen minderjarige [de zoon] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken alsmede voor zover het betreft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de zoon], en, in zoverre opnieuw rechtdoende, alsnog, uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat de beschikking van de rechtbank Roermond van 24 oktober 2012 althans de in het ouderschapsplan opgenomen zorg- en opvoedingsregeling wordt gewijzigd in die zin dat [de zoon] zijn hoofdverblijf bij de vader zal hebben en de navolgende zorg- en contactregeling en vakantieregeling zal worden vastgesteld:
- [de zoon] verblijft één keer per veertien dagen, in de even weken, van donderdag na school tot maandagochtend bij de moeder. Daarnaast zijn in onderling overleg tussentijdse contacten met de moeder mogelijk:
- [de zoon] verblijft tijdens de zomervakantie drie weken bij de moeder en drie weken bij de vader. In de even jaren kiest de moeder of [de zoon] de eerste drie weken of de laatste drie weken bij haar verblijft. In de oneven jaren kiest de vader of [de zoon] de eerste drie of de laatste drie weken bij hem verblijft;
- de vastgestelde zorg- en contactregeling blijft doorlopen op Vaderdag, Moederdag, de verjaardag van de vader en de verjaardag van de moeder. [de zoon] krijgt wel de mogelijkheid om de andere ouder op de betreffende dag te bezoeken;
- [de zoon] verblijft tijdens de kerstvakantie in de even jaren de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader. In de oneven jaren verblijft [de zoon] de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder. Dezelfde regeling geldt in de meivakantie;
- indien de herfstvakantie in een even week valt verblijft [de zoon] vanaf woensdagochtend tot maandagochtend bij de moeder. Indien de herfstvakantie in een oneven week valt verblijft [de zoon] van de donderdagavond voor de herfstvakantie tot de woensdagochtend in de herfstvakantie bij de moeder. Tijdens de carnavalsvakantie geldt dezelfde regeling als bij de herfstvakantie;
- tijdens de Paasdagen, Pinksteren en hhHemelvaart blijft de reguliere zorg- en contactregeling doorlopen.
Voorts heeft de man verzocht de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de zoon] op nihil te stellen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 23 juni 2014, heeft de moeder verzocht de vader in zijn appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans het hoger beroep van de vader als ongegrond af te wijzen.
2.3.1.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 december 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Cremers;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Ligtelijn-Huisman;
  • de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger raad].
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [de zoon] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de processen-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 28 juni 2013 en 19 februari 2014;
  • het door [de zoon] ondertekende Formulier bij kinderverhoor, ingekomen ter griffie van het hof op 4 september 2014;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie van het hof op 14 november 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 9 augustus 1996 te [huwelijksplaats] met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [de dochter] ([de dochter]) , op [geboortedatum] 1996, te [geboorteplaats],
  • [de zoon] ([de zoon]), op [geboortedatum] 1998, te [geboorteplaats].
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de zoon]. [de zoon] heeft het hoofdverblijf bij de moeder. [de dochter] woont bij de vader.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Roermond van 24 oktober 2012 heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 31 oktober 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts bepaald dat de onderlinge regelingen, zoals opgenomen in het door partijen op 2 september 2012 en aan die beschikking gehechte convenant en het door partijen op 5 september 2012 ondertekende en aan die beschikking gehechte ouderschapsplan, als in die beschikking opgenomen dienen te worden beschouwd.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat de beschikking van 24 oktober 2012 wat betreft de in het ouderschapsplan opgenomen zorgregeling en hoofdverblijfplaats met betrekking tot [de zoon] wordt gehandhaafd, met dien verstande dat de vakantieregeling zal luiden:
  • [de zoon] verblijft de zomervakantie drie weken bij de ene ouder en drie weken bij de andere ouder, data te bepalen in onderling overleg;
  • [de zoon] verblijft op Vaderdag en de verjaardag van de vader bij de vader en op Moederdag en de verjaardag van de moeder bij de moeder;
  • de kerstvakantie en daarin vallende feestdagen dienen in onderling overleg bij helfte te worden verdeeld;
  • de overige vakanties zullen worden ingedeeld zoals ze in het weekrooster vallen.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader heeft, kort samengevat, aangevoerd dat [de zoon] behoefte heeft aan eenduidige regels en structuur, dat [de zoon] veel problemen heeft op school en dat hij regelmatig spijbelt. De vader is van mening dat de moeder [de zoon] te veel vrijheid geeft. De vader heeft gesteld dat het in het belang van [de zoon] is dat hij één hoofdverblijfplaats heeft, waarbij de rechtbank het advies van de raad had moeten volgen en het hoofdverblijf bij de vader had moeten bepalen. De vader heeft gesteld dat hij duidelijke regels hanteert, dat hij de komende tijd wegens arbeidsongeschiktheid de mogelijkheid heeft om niet alleen de zorg voor [de dochter] maar ook de zorg voor [de zoon] op zich te nemen. Ten slotte is de vader van mening dat er zorgen zijn omtrent de opvoedingssituatie bij de moeder te meer daar de moeder [de zoon] blijft belasten met haar emoties omtrent de echtscheiding.
3.5.
De moeder heeft de stellingen van de vader gemotiveerd betwist. Zij heeft aangevoerd, kort samengevat, dat zij in het begin van het jaar 2013 gedurende een periode van twee maanden ziekteverlof heeft gekregen om tot rust te komen in welke periode beide kinderen het hoofdverblijf bij de man hebben gehad. De vader was echter ten onrechte niet bereid de in het ouderschapsplan overeengekomen regeling omtrent het hoofdverblijf van [de zoon] bij de moeder en de gedeelde zorg voor [de zoon] te continueren. Eerst na de bestreden beschikking heeft [de zoon] het hoofdverblijf bij de moeder hervat en verblijft hij, zoals in het ouderschapsplan is overeengekomen, om de week bij de vader en de moeder - in de even weken bij de vader en in de oneven weken bij de moeder. De moeder heeft gesteld dat dit ook aansluit bij de wens van [de zoon] met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. [de zoon] is in behandeling (geweest) bij een (beeldend) therapeut en hij volgt een aangepast programma op school. De moeder is van mening dat zij [de zoon] goed kan begeleiden in de weken dat hij bij haar is. Ten slotte heeft de moeder gesteld dat de communicatie tussen de ouders per e-mail is verbeterd, onder meer met betrekking tot afspraken voor de therapie van [de zoon].
3.6.
De raad heeft ter zitting geadviseerd om aan te sluiten bij de situatie zoals die thans is en de regeling niet weer opnieuw te wijzigen. De raad ziet het spijbelen van [de zoon] niet als een
spijbelen dat voortkomt uit de echtscheidingsproblematiek, maar als het spijbelen zoals pubers in de leeftijd van [de zoon] dat in het algemeen kunnen doen. Het hoofdverblijf van [de zoon] bij de een of de andere ouder maakt dat naar de mening van de raad niet anders. Wel zouden de ouders er goed aan doen hun communicatie te verbeteren, hetgeen ook in het belang van [de zoon] is te achten.
Hoofdverblijfplaats
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.7.2.
Het hof overweegt het navolgende.
[de zoon] is een jongen van thans zestien jaar. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vader zich niet ten onrechte zorgen maakt om de situatie van [de zoon] op school, niet alleen met betrekking tot de mogelijkheid van [de zoon] om alsnog zijn VWO-diploma te behalen maar ook met betrekking tot het spijbelgedrag van [de zoon]. Het is het hof echter niet gebleken dat deze zorgen hoofdzakelijk voortkomen uit de echtscheidingsproblematiek tussen partijen en evenmin dat deze situatie zal zijn opgelost na een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de zoon]. Uit het door de vader overgelegde e-mail bericht d.d. 7 november 2014 van mevrouw [de mentor], de mentor van [de zoon], aan de vader blijkt, althans constateert mevrouw [de mentor] daarin, dat druk vanuit de vader als ouder op het spijbelgedrag van [de zoon] niet heeft gewerkt, of misschien wel averechts heeft gewerkt. Mevrouw [de mentor] berichtte verder dat ouders van notoire spijbelaars vaker het advies krijgen om het spijbelen aan de leerplichtambtenaar over te laten in de hoop dat die voor verandering van het spijbelgedrag kan zorgen, zoals ook de raad ter zitting heeft verklaard.
De raad heeft ter zitting geadviseerd om de situatie te laten zoals deze aanvankelijk was en thans ook weer enige tijd bestaat en het hoofdverblijf van [de zoon] bij de moeder te laten. Gelet op het vorenstaande, in onderlinge samenhang beschouwd, overweegt het hof dat de huidige situatie gehandhaafd dient te worden en is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat het hoofdverblijf van [de zoon] bij de moeder dient te zijn. Dat de opvoedingssituatie bij de moeder hieraan in de weg zou staan is het hof niet gebleken.
Zorgregeling
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande, dan wel een door de ouders onderling getroffen zorgregeling, wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.8.2.
Het hof overweegt het navolgende.
In aansluiting op de huidige feitelijke situatie, gaat het hof ervan uit dat partijen de in het
ouderschapsplan overeengekomen regeling continueren in die zin dat [de zoon] in de even weken bij de vader en in de oneven weken bij de moeder verblijft, hetgeen [de zoon] zelf ook steeds als wenselijk heeft aangegeven. De moeder heeft onbetwist gesteld dat het wisselmoment conform het ouderschapsplan op vrijdag plaatsvindt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is verder gebleken dat de moeder in de zorg werkzaam is. De moeder heeft gesteld dat zij wat de zorg voor [de zoon] betreft afhankelijk is van het dienstrooster van haar werkgever. De moeder heeft gesteld dat zij van haar werkgever de toezegging heeft om in de oneven weken vrij te zijn en dat de werkgever verder heeft gesteld dat zij de eerste drie weken van de zomervakantie verlof moet opnemen.
Met betrekking tot de zomervakantie is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat [de zoon] drie weken bij de ene ouder en drie weken bij de andere ouder dient te verblijven, waarbij de data in onderling overleg dienen te worden bepaald. Met betrekking tot de kerstvakantie en de daarin vallende feestdagen is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat de kerstvakantie en daarin vallende feestdagen in onderling overleg bij helfte dienen te worden verdeeld. Het hof overweegt daarbij dat partijen in staat moeten worden geacht de vakanties en de daarin vallende feestdagen in onderling overleg - en mede gelet op zijn leeftijd samen met [de zoon] - te regelen. Het hof constateert dat zijdens de man geen zodanige omstandigheden zijn gesteld die zouden maken dat hij niet in staat is om zich te schikken naar het dienstrooster van de vrouw, ook niet ingeval zou blijken dat de zorgregeling plotseling vanwege het dienstrooster van de vrouw moet worden aangepast.
Met betrekking tot de overige vakanties is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat deze dienen te worden ingedeeld zoals ze in het weekrooster vallen.
Het hof overweegt ten slotte dat [de zoon], gelet op zijn leeftijd, in beginsel zelf in staat moet worden geacht te beslissen of, en zo ja op welke wijze, hij contact heeft op de verjaardagen van zijn ouders en op Vaderdag en Moederdag, zoals de moeder heeft gesteld, doch nu de moeder op dit punt geen grief heeft geformuleerd zal het hof de beslissing van de rechtbank ook op dit punt bekrachtigen.
Onderhoudsbijdrage voor [de zoon]
3.9.1.
Ter zitting heeft de vader gesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond van verminderde inkomsten aan zijn zijde en dat hij, indien het hoofdverblijf van [de zoon] niet bij hem wordt bepaald, met ingang van 1 september 2013 de draagkracht niet meer heeft om de overeengekomen onderhoudsbijdrage voor [de zoon] te voldoen. De vader heeft ter zitting verzocht een onderhoudsbijdrage voor [de zoon] te bepalen van € 75,- per maand indien het hoofdverblijf van [de zoon] niet bij hem wordt bepaald.
3.9.2.
De vrouw heeft verzocht het verzoek van de man af te wijzen. Zij heeft ter zitting gesteld dat het verzoek van de vader op een te laat tijdstip in de procedure is gedaan en dat zij zich op dit punt onvoldoende heeft kunnen voorbereiden.
3.9.3.
Het hof overweegt dat uit de stellingname van de vader in eerste aanleg en in hoger beroep blijkt dat het verzoek tot nihilstelling van de onderhoudsbijdrage voor [de zoon] uitsluitend in samenhang moet worden gezien met het verzoek van de vader om het hoofdverblijf bij hem te bepalen. De vader heeft dit ter zitting ook erkend. Weliswaar heeft de vader op 13 november 2014 salarisgegevens van september 2013 tot en met september 2014 alsmede een draagkrachtberekening aan het hof en aan de wederpartij toegezonden, doch het hof constateert dat de vader daar geen enkele toelichting bij heeft gegeven. Uitgaande van het feit dat het hoofdverblijf van [de zoon] bij de vrouw blijft is het hof van oordeel dat het verzoek van de man om de onderhoudsbijdrage van [de zoon] te wijzigen en deze te bepalen op een bedrag van
€ 75,- per maand, als tardief en derhalve in strijd met de goede procesorde moet worden aangemerkt en laat het hof dit verzoek van de vader buiten beschouwing.
3.10.
Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 19 februari 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, C.A.R.M. van Leuven en
A.J.F. Manders en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2015.