Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/03/197246/KG ZA 14-576)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- het pleidooi van 1 juni 2015, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd.
3.De beoordeling
: ‘Aangifte tegen louche advocaat om boek’(hierna: het opschrift). Door middel van een tekst geplaatst in een tekstballon laat [appellant] [geïntimeerde] het volgende zeggen:
‘maar ik ben géén homo’.
- de aard, context en strekking van de cartoon (3.13.1.)
- de vraag of de aanduiding ‘louche advocaat’ een feitelijke bewering is of een waardeoordeel (3.13.1.)
- de ernst van de gebruikte bewoordingen (3.13.2.)
- de verhouding van de cartoon tot het beschikbare feitenmateriaal (3.13.3.)
- de vraag of [geïntimeerde] een publiek figuur is en/of op welk terrein en op welke wijze hij zelf de publiciteit zoekt (3.13.4.)
- de ernst van de te verwachten gevolgen van de publicatie (3.13.5.)
- het herhaalde karakter (3.13.6.).
Aangifte tegen louche advocaat om boek’) dient naar het voorlopige oordeel van het hof niet (grammaticaal) te worden gelezen als een zuiver feitelijke bewering. Het is een schets (in trefwoorden) van de in 3.1. onder c) en d) en in 3.11. vermelde context van de cartoon, waarbij [appellant] een spottend waardeoordeel geeft over [geïntimeerde] als bekende advocaat uit [vestigingsplaats]. Nu de cartoon kort na het verschijnen van het boek en de daarmee verband houdende artikelen in de media is gepubliceerd, is deze context naar het oordeel van het hof voldoende kenbaar geweest voor de lezers van De Ster.
nietbetekent dat het hof van oordeel is dat [geïntimeerde] een louche advocaat is.