ECLI:NL:GHSHE:2015:2699

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2015
Publicatiedatum
19 juli 2015
Zaaknummer
HR 200.170.840_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellant wegens niet-nakoming van verplichtingen

In deze zaak gaat het om de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellant, die in hoger beroep is gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De rechtbank had op 26 mei 2015 geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van appellant op verzoek van de bewindvoerder tussentijds was beëindigd, omdat appellant zijn verplichtingen niet naar behoren was nagekomen. Appellant had verzocht om vernietiging van dit vonnis, stellende dat hij arbeidsongeschikt was en om die reden niet kon solliciteren. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 juli 2015 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij medische verklaringen heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn arbeidsongeschiktheid. De bewindvoerder heeft echter betwist dat appellant zijn arbeidsongeschiktheid tijdig en onderbouwd heeft aangetoond. Het hof heeft vastgesteld dat appellant erkende geen sollicitaties te hebben verricht en dat hij niet tijdig medische informatie heeft verstrekt om een vrijstelling van de sollicitatieplicht te verkrijgen. Het hof oordeelt dat de tekortkomingen van appellant hem kunnen worden verweten en dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 16 juli 2015
Zaaknummer : HR 200.170.840/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/13/770 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R.M.J. Schoonbrood.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 mei 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 juni 2015, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten onrechte tussentijds is beëindigd.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 juli 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant], bijgestaan door mr. Schoonbrood;
  • mevrouw [bewindvoerder], hierna te noemen: de bewindvoerder;
  • Mevrouw [beschermingsbewindvoerder] in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen: de
beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 19 mei 2015;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 1 juli 2015 en 3 juli 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 29 juni 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting in hoger beroep en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld. Uit hetgeen door de beschermingsbewindvoerder ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht blijkt dat deze bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld, zodat het hof daarmee rekening zal houden bij zijn beslissing.
3.2.
Bij vonnis van 17 december 2013 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 20 april 2015 tussentijds beëindigd nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“De schuldenaar is op de hoogte van de in de schuldsaneringsregeling geldende regels. Gebleken is echter dat, ondanks een waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris, kernverplichtingen, zoals de informatie- en sollicitatieplicht, niet zijn nagekomen. De spontane inlichtingenplicht is niet nagekomen en de schuldenaar heeft geen enkele keer bewijsstukken van sollicitaties overgelegd aan de bewindvoerder. Bovendien is onvoldoende aannemelijk geworden dat de schuldenaar (volledig) arbeidsongeschikt moet worden geacht, nu niet is gebleken dat de schuldenaar de bewindvoerder van medische informatie heeft voorzien waaruit die arbeidsongeschiktheid kan worden afgeleid. De schuldenaar heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij voldoende contact heeft gehad met de beschermingsbewindvoerder en dat hij in de veronderstelling was dat zij de benodigde stukken aan de bewindvoerder zou verstrekken. Hij gaat hiermee voorbij aan zijn eigen verantwoordelijkheid en hij had kunnen weten dat stukken ten aanzien van de sollicitatieplicht dan wel medische stukken door de schuldenaar zelf verstrekt dienen te worden nu ook de beschermingsbewindvoerder hier geen toegang toe heeft. Voorts is het aan de schuldenaar om er voor te zorgen dat de schuldsaneringsregeling naar behoren verloopt. (…)
Voorts heeft de schuldenaar ter zitting verklaard dat hij in het geheel niet gesolliciteerd heeft omdat hij zich hiertoe niet in staat acht. De benodigde medische stukken die deze verklaring onderbouwen heeft hij ook op onderhavige zitting niet overgelegd.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] stelt dat hij op enig moment aan de bewindvoerder duidelijk heeft gemaakt dat hij arbeidsongeschikt is en om die reden niet kan solliciteren, welke (ziek)melding naar zeggen van [appellant] ook door de bewindvoerder is geaccepteerd. Nu hij arbeidsongeschikt is, is er volgens [appellant] dan ook geen sprake van onwil maar van onmacht. Hij dient naar zijn idee voor de tijd dat hij arbeidsongeschikt is dan ook te worden vrijgesteld van de sollicitatieverplichting. Eventuele tekortkomingen zijn volgens [appellant] niet toerekenbaar, immers hem niet te verwijten. Voorts stelt [appellant] dat, indien er sprake zou zijn van enige (toerekenbare) tekortkomingen, die niet van dien aard zijn dat deze een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling kunnen rechtvaardigen. Zijn psychische problematiek maakt immers dat hij niet alleen beperkt is in de mogelijkheid om arbeid te verrichten en dus deel te nemen aan het arbeidsproces, maar het beperkt hem tevens in zijn mogelijkheden om eventuele verplichtingen op grond van de schuldsaneringsregeling na te komen. Het feit dat [appellant] zich onder behandeling heeft gesteld om te herstellen maakt naar zijn idee dat hij voldoende inspanningen verricht om eventuele tekortkomingen in de toekomst te voorkomen.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] benadrukt nogmaals dat er geen sprake is van onwil, maar juist van onmacht, hij is naar zijn idee vanwege zijn psychosociale problematiek immers volledig arbeidsongeschikt en heeft daarom ook geen sollicitaties verricht. Zijn tekortkomingen ten aanzien van de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieverplichting zijn hem dan ook niet te verwijten. [appellant] verwijst hierbij naar een drietal door hem overgelegde medische verklaringen welke zijn stelling met betrekking tot zijn arbeidsgeschiktheid naar zijn idee afdoende onderbouwen. [appellant] voegt hieraan toe dat hij naar zijn idee op de goede weg is en dat hij mede daarom geen tussentijdse beëindiging van zijn schuldsaneringsregeling verdient. Voorts geeft [appellant] aan dat hij wel eenmaal geprobeerd heeft om (op uitzendbasis) betaalde arbeid te verrichten, maar dat hem daarbij al na 4 uur bleek dat hij hiertoe niet in staat was. Daarnaast geeft [appellant] aan dat hij pas in een zeer laat stadium, in casu na de laatste rapportage van de bewindvoerder, heeft begrepen dat de sollicitatieplicht, nu er geen sprake is van een door de rechter-commissaris verleende vrijstelling van deze verplichting, gedurende de gehele duur van de schuldsaneringsregeling onverkort voor hem van kracht is geweest en dat hij dus had dienen te solliciteren, hetgeen hij evenwel heeft nagelaten. Tot slot verzoekt [appellant] subsidiair om een verlenging van zijn schuldsaneringsregeling teneinde alsnog alle kernverplichtingen op een juiste wijze te kunnen nakomen.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Ondanks het feit dat [appellant] bekend was met de regels van de schuldsaneringsregeling was het verzuim ten aanzien van de sollicitatie- en inspanningsverplichting van meet af aan aan de orde. Daarbij komt dat de bewindvoerder hem bij herhaling heeft opgeroepen om haar nadere (medische) informatie te verschaffen op basis waarvan de door [appellant] vermeende (volledige) arbeidsongeschiktheid zou kunnen blijken, evenwel tevergeefs. De bewindvoerder merkt hierbij op dat [appellant] ook in het kader van zijn bijstandsuitkering alle arbeidsverplichtingen voor [appellant] van kracht zijn. Voorts stelt de bewindvoerder dat de waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris aanvankelijk effect leek te sorteren. [appellant] vond binnen drie weken werk. Hij stuurde de bewindvoerder hierbij een uitzendovereenkomst waaruit bleekt dat hij per 15 september 2014 aan de slag zou gaan. Nadien vernam de bewindvoerder niets meer en pas toen er in het kader van een op te stellen verslag weer inkomensgegevens werden opgevraagd bleek dat de werkzaamheden allang weer waren beëindigd. De bewindvoerder stelt dat ook in zijn algemeenheid geldt dat [appellant] zijn vermeende arbeidsongeschiktheid onvoldoende, laat staan tijdig, heeft aangetoond.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder herhaalt dat zij de stelling van [appellant] dat hij (volledig) arbeidsongeschikt moet worden geacht, nu deze stelling ondanks herhaald verzoek immers nimmer door [appellant] middels medische rapportages of keuringsrapporten dan wel anderszins ook maar enigszins aannemelijk is gemaakt, nooit heeft geaccepteerd. Daarbij stelt de bewindvoerder bovendien dat de drie verklaringen die [appellant] thans overlegt geen enkel uitsluitsel met betrekking tot de mate van zijn arbeidsgeschiktheid geven en daarbij naar haar idee ook veel te laat zijn overgelegd. De bewindvoerder merkt hierbij op dat ook het door de GKB opgestelde toelatingsverzoek geen enkele melding maakt van psychosociale problematiek en dat [appellant] bij herhaling, onder andere bij waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris, is gewezen op het feit dat de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieplicht onverkort van kracht was. Nu zij eerst ter zitting in hoger beroep heeft vernomen dat [appellant] slechts 4 uur op uitzendbasis heeft gewerkt merkt zij op dat [appellant], nu hij haar dit niet eerder heeft bericht, tevens de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieplicht niet naar behoren is nagekomen. De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen dan ook gehandhaafd.
3.9.
Desgevraagd heeft de beschermingsbewindvoerder ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij [appellant] pas vanaf november 2014 begeleidt, maar dat haar inmiddels wel is gebleken dat hij haar niet goed informeert. Zij sluit niet uit dat dit een gevolg is van zijn psychosociale problematiek. Naar haar idee overziet [appellant] de consequenties van zijn doen en laten niet altijd.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellant], in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.10.2.
[appellant] heeft erkend dat hij geen sollicitaties heeft verricht. Vast staat, temeer nu hij dat bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieverplichting, ondanks herhaalde waarschuwingen van de bewindvoerder en een waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris d.d. 28 augustus 2014, niet naar behoren is nagekomen. Dat [appellant] op grond van een zelfvermeende arbeidsongeschiktheid van mening is dat hij in het kader van de schuldsaneringsregeling ook geen sollicitaties hoeft te verrichten acht het hof hierbij irrelevant. Het had alsdan immers nadrukkelijk op de weg van [appellant] gelegen om zijn vermeende arbeidsongeschiktheid tijdig en onderbouwd middels medische rapportages dan wel keuringsrapporten aan zijn bewindvoerder kenbaar te maken zodat deze, op basis van deze stukken, bij de rechter-commissaris een verzoek tot vrijstelling van de arbeidsverplichting had kunnen indienen waarna [appellant] eerst na honorering van dit verzoek van de arbeidsverplichting zou zijn vrijgesteld, hetgeen evenwel nimmer is geschied. De arbeidsverplichting is derhalve gedurende de gehele looptijd van de schuldsaneringsregeling onverkort voor [appellant] van kracht geweest. Ten overvloede merkt het hof hierbij op van oordeel te zijn dat het drietal thans door [appellant] overgelegde medische verklaringen, nog daargelaten het feit dat deze niet zijn aangewend ter adstructie van dan wel hebben geleid tot een verzoek aan de rechter-commissaris tot vrijstelling van de arbeidsverplichting, gelet op de hoedanigheid van de opstellers en/of de gehanteerde formuleringen, geen enkel uitsluitsel geven met betrekking tot de arbeidsgeschiktheid van [appellant]. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat, temeer nu [appellant] bij herhaling door zowel de bewindvoerder als de rechter-commissaris is gewezen op de strekking en reikwijdte van de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie- en arbeidsverplichting, niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen hem niet kunnen worden verweten (vlg. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270).
Naar het oordeel van het hof staat op grond van bovenstaande vast dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieverplichting, ondanks herhaalde waarschuwingen van de bewindvoerder en een waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris d.d. 28 augustus 2014, niet naar behoren is nagekomen, hetgeen hem kan worden toegerekend..
3.10.3.
Nu de geconstateerde tekortkomingen [appellant] nadrukkelijk kunnen worden verweten en daarbij bovendien structureel van aard zijn geweest acht het hof de tussentijdse beëindiging gerechtvaardigd. Het hof acht geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant], zoals door hem bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep subsidiair is verzocht, te verlengen.
3.10.4.
Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.11.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, P.J.M. Bongaarts en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2015.