In deze zaak gaat het om de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellant, die in hoger beroep is gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De rechtbank had op 26 mei 2015 geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van appellant op verzoek van de bewindvoerder tussentijds was beëindigd, omdat appellant zijn verplichtingen niet naar behoren was nagekomen. Appellant had verzocht om vernietiging van dit vonnis, stellende dat hij arbeidsongeschikt was en om die reden niet kon solliciteren. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 juli 2015 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij medische verklaringen heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn arbeidsongeschiktheid. De bewindvoerder heeft echter betwist dat appellant zijn arbeidsongeschiktheid tijdig en onderbouwd heeft aangetoond. Het hof heeft vastgesteld dat appellant erkende geen sollicitaties te hebben verricht en dat hij niet tijdig medische informatie heeft verstrekt om een vrijstelling van de sollicitatieplicht te verkrijgen. Het hof oordeelt dat de tekortkomingen van appellant hem kunnen worden verweten en dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.