ECLI:NL:GHSHE:2015:2798

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juli 2015
Publicatiedatum
26 juli 2015
Zaaknummer
F 200.162.344_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijfplaats van minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vader zal zijn. De moeder, vertegenwoordigd door mr. M.P.M. Hogervorst, heeft in hoger beroep verzocht deze beschikking te vernietigen en te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar zal zijn. De vader, vertegenwoordigd door mr. B.H.M. Nijsten, heeft de verzoeken van de moeder betwist en verzocht deze af te wijzen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 23 juni 2015, waarbij zowel de moeder als de vader en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De moeder heeft zorgen geuit over de veiligheid en het gedrag van de vader, waaronder het aantreffen van een wietplantage in zijn woning. De vader ontkent deze beschuldigingen en stelt dat hij de zorg voor de kinderen op een goede manier vervult.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. Het hof oordeelt dat de vader in staat is om de kinderen een veilige en stabiele opvoeding te bieden. De moeder heeft weliswaar zorgen geuit, maar het hof concludeert dat er geen voldoende redenen zijn om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen. De moeder heeft ook een verzoek tot aanvullend onderzoek door de Raad ingetrokken, wat het hof niet verder heeft besproken. De beslissing van het hof is dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader blijft, met een aanbeveling voor een zorgregeling die de relatie tussen de moeder en de kinderen kan verbeteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 23 juli 2015
Zaaknummer: F 200.162.344/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/179025 / FA RK 13-468
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.P.M. Hogervorst,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. B.H.M. Nijsten.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 7 oktober 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 januari 2015, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft het hoofdverblijf van de minderjarigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de hierna nader te noemen minderjarigen bij de moeder zal zijn.
Tevens heeft de moeder verzocht een aanvullend grondig onderzoek te gelasten door de raad ter advisering van:
- de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
;
- een ondertoezichtstelling voor de kinderen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 10 maart 2015, heeft de vader verzocht de verzoeken van de moeder af te wijzen als ongegrond.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 juni 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Hogervorst;
  • de vader, bijgestaan door mr. Nijsten;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger raad] .
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [dochter] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 25 september 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op [datum] 2006 met elkaar gehuwd.
Uit hun relatie zijn geboren:
  • [dochter] (hierna: [dochter] ), op [geboortedatum 1] 2002 te [woonplaats] ,
  • [zoon 1] (hierna: [zoon 1] ), op [geboortedatum 2] 2005 te [woonplaats] .
  • [zoon 2] (hierna: [zoon 2] ), op [geboortedatum 3] 2007 te [woonplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij beschikking van 19 februari 2014 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 6 juni 2014 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts - voor zover thans van belang - de raad verzocht te adviseren ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de kinderen en daartoe een onderzoek te verrichten. De beslissing over de hoofdverblijfplaats heeft de rechtbank aangehouden.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vader hebben.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert, kort samengevat het volgende aan.
Er is geen onderzoek gedaan naar de reeds vanaf het begin van de procedure door de moeder naar voren gebrachte zorgen omtrent de leefwijze en het gedrag van de vader. De vader heeft zijn verantwoordelijkheid niet genomen; hij kan de kinderen geen veiligheid en structuur bieden. In november 2014 is in de woning van de vader een wietplantage aangetroffen. De kinderen zijn bang voor de vader; zij moeten doen wat hij hen opdraagt. De vader heeft [dochter] in het bijzijn van de moeder geslagen. De vader bepaalt nog steeds het leven van de moeder; als zij niet doet wat hij zegt, is er geen omgang met de kinderen.
De moeder staat rust, regelmatig en veiligheid voor de kinderen voor, doch de handelswijze van de vader maakt dit onmogelijk te realiseren. Het gaat steeds slechter met de kinderen. De moeder is zeer zeker in staat om met ondersteunende begeleiding van Radar de kinderen op te voeden en te verzorgen, zoals zij ook tijdens het huwelijk heeft gedaan.
3.6.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
De rapportage en het advies van de raad zijn op een deugdelijke wijze tot stand gekomen.
De moeder heeft ingestemd met het advies van de raad het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader te bepalen. De vader ontkent met klem dat de moeder slachtoffer is geweest van huiselijk geweld en tevens dat hij drugsgebruiker is. De wietplantage die bij de vader is aangetroffen betrof slechts een kleine plantage, zijn woning is tot op heden niet gesloten. Anders dan de moeder doet voorkomen, verleent de vader alle medewerking aan de zorg- en contactregeling tussen de moeder en de kinderen. Hij motiveert de kinderen en met name [dochter] om naar de moeder te gaan. De vader ontkent voorts dat hij het leven van de moeder bepaalt - het is juist de moeder die zeer regelmatig naar de woning van de vader kwam - alsook dat de moeder tijdens het huwelijk de taken van verzorging van opvoeding van de kinderen op zich nam. Tijdens het huwelijk heeft de vader deze taken steeds op zich genomen.
Hetgeen door de moeder naar voren is gebracht is - met uitzondering van de wietplantage die bij de vader (en overigens ook bij de moeder) is aangetroffen - reeds uitvoerig onderzocht door de raad. Een nieuw onderzoek door de raad heeft geen enkele meerwaarde.
Ter zitting heeft de vader nog aangegeven dat inmiddels door de gemeente wel het besluit is genomen om de woning te sluiten. Dat heeft er toe geleid dat de vader met de kinderen zijn verhuisd naar een woning een aantal straten verder en dat hij en de kinderen daarmee qua ruimte e.d. er op vooruit zijn gegaan.
3.7.
De raad heeft ter zitting geadviseerd het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader te continueren.
3.8.
De moeder heeft het hof verzocht een aanvullend grondig onderzoek te gelasten naar, zo begrijpt het hof, de verdeling van de zorg- en opvoedtaken in het verlengde van de bepaling van het hoofdverblijf van de kinderen bij haar. Nu het hof zoals hierna nader aangegeven de beschikking van de rechtbank ten aanzien van het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader zal bekrachtigen, komt het hof aan dit verzoek niet toe.
Ter zitting heeft de moeder haar verzoek om een aanvullend onderzoek door de raad ter advisering van een ondertoezichtstelling voor de kinderen ingetrokken, zodat dit verzoek geen nadere bespreking behoeft.
3.9.
Het hof is van oordeel dat het in het belang van de kinderen wenselijk is dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader wordt gecontinueerd. Het hof overweegt daartoe als volgt.
De vader heeft reeds sinds het uiteengaan van partijen in januari 2013 de zorg voor de kinderen. Blijkens het rapport van de raad d.d. 8 mei 2014 weet de vader bij de opvoedingsbehoeften van de kinderen aan te sluiten en hierin te differentiëren en ontwikkelen de kinderen zich binnen hun mogelijkheden goed. De door de moeder ook weer in hoger beroep geuite zorgen ten aanzien van het persoonlijk functioneren van de vader zijn, in tegenstelling tot wat moeder stelt (met uitzondering van het aantreffen van de wietplantage) in het onderzoek van de raad betrokken en worden hierin niet bevestigd. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor drugsgebruik of enige vorm van geweld van de vader jegens de kinderen. Evenmin heeft de vader, anders dan de moeder heeft gesteld [woonplaats] met de kinderen verlaten. De relatie tussen de moeder en [dochter] lijkt zich langzaam te herstellen, zo gaf ook [dochter] de indruk tijdens het aan de zitting voorafgaande gesprek. Zij is al een keer bij de moeder blijven slapen.
Het vorenstaande in aanmerking genomen, acht het hof een wijziging van het hoofdverblijf niet in het belang van de kinderen. Het hof miskent hierbij niet dat er met betrekking tot de opvoedingssituatie van de kinderen zeker ook zorgpunten bestaan, zoals de onlangs aangetroffen wietplantage bij de vader, doch deze wegen naar het oordeel van het hof niet op tegen het belang van de kinderen bij een bestendiging van hun huidige opvoedingssituatie. Dit geldt te meer nu de moeder blijkens het rapport van de raad door haar beperkingen in pedagogisch opzicht minder te bieden heeft dan de vader.
3.9.1.
Ter zitting heeft de moeder haar zorgen geuit over [dochter] . Zij vermoedt dat er bij [dochter] sprake is van een loyaliteitsconflict.
Het hof overweegt hierover het volgende. Blijkens het rapport van de raad is de moeder een lieve en zorgzame moeder die betrokken is op de kinderen, hetgeen ook ter zitting van het hof is gebleken. In dat opzicht heeft zij de kinderen – ook al hebben zij niet het hoofdverblijf bij haar – veel te bieden. De vader heeft er blijk van gegeven een goede relatie tussen de moeder en de kinderen niet in de weg te willen staan. Gelet hierop alsmede op de recente positieve ontwikkeling in de relatie tussen [dochter] en de moeder, adviseert het hof aan partijen - ofschoon de zorgregeling thans niet aan het hof voorligt - de zorgregeling betreffende [dochter] in onderling overleg uit te breiden in die zin dat zij een weekend in de veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, inclusief overnachtingen, bij de moeder verblijft. Het zou de ontwikkeling en gemoedstoestand van [dochter] ten goede komen indien zij ervaart dat een dergelijke regeling door haar beide ouders wordt gedragen.
3.10.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van 7 oktober 2014 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, M.C. Bijleveld-van der Slikke en C.A.R.M. van Leuven en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2015.