In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vader zal zijn. De moeder, vertegenwoordigd door mr. M.P.M. Hogervorst, heeft in hoger beroep verzocht deze beschikking te vernietigen en te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar zal zijn. De vader, vertegenwoordigd door mr. B.H.M. Nijsten, heeft de verzoeken van de moeder betwist en verzocht deze af te wijzen.
De mondelinge behandeling vond plaats op 23 juni 2015, waarbij zowel de moeder als de vader en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De moeder heeft zorgen geuit over de veiligheid en het gedrag van de vader, waaronder het aantreffen van een wietplantage in zijn woning. De vader ontkent deze beschuldigingen en stelt dat hij de zorg voor de kinderen op een goede manier vervult.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. Het hof oordeelt dat de vader in staat is om de kinderen een veilige en stabiele opvoeding te bieden. De moeder heeft weliswaar zorgen geuit, maar het hof concludeert dat er geen voldoende redenen zijn om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen. De moeder heeft ook een verzoek tot aanvullend onderzoek door de Raad ingetrokken, wat het hof niet verder heeft besproken. De beslissing van het hof is dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader blijft, met een aanbeveling voor een zorgregeling die de relatie tussen de moeder en de kinderen kan verbeteren.