ECLI:NL:GHSHE:2015:313

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
3 februari 2015
Zaaknummer
HD 200.111.988_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van vermogen na echtscheiding met betrekking tot rekening-courantschuld en echtelijke woning

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een hoger beroep in een civiele procedure over de verdeling van vermogen na echtscheiding. De appellante, een vrouw, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen de man, waarbij zij wordt bijgestaan door haar advocaat mr. A.J.M. van Haaren. De man, vertegenwoordigd door mr. W.C.D.E. Wolfhagen, heeft zijn standpunten naar voren gebracht in een memorie na tussenarrest. De zaak is een vervolg op een eerder tussenarrest van 5 augustus 2014, waarin het hof de man de gelegenheid heeft gegeven om bewijs te leveren met betrekking tot een rekening-courantschuld aan [International Beheer] International B.V. en de financiering van de echtelijke woning.

Het hof heeft in het tussenarrest geoordeeld dat de man moet aantonen dat de rekening-courantschuld het gevolg is van huishoudelijke uitgaven. De vrouw heeft betwist dat zij zich jegens de vennootschap heeft verbonden voor deze schuld. Het hof heeft vastgesteld dat de man, ondanks de gelegenheid die hem is geboden, geen overtuigend bewijs heeft geleverd dat de schuld aan huishoudelijke uitgaven is gerelateerd. Dit leidt tot de conclusie dat de rekening-courantschuld niet als gemeenschappelijke schuld in de vermogensrechtelijke afwikkeling tussen partijen moet worden betrokken.

Daarnaast heeft het hof de man in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren dat hij een bedrag van € 12.705,85 heeft ingebracht voor de afbouw van de echtelijke woning. Het hof heeft de man ook de mogelijkheid geboden om getuigen te horen om zijn stellingen te onderbouwen. De uitspraak van het hof is gedaan op 3 februari 2015, waarbij het hof de verdere procedure heeft geregeld en de zaak naar de rol heeft verwezen voor het horen van getuigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.111.988/01
arrest van 3 februari 2015
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. A.J.M. van Haaren te Arnhem,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. W.C.D.E. Wolfhagen te Breda,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 5 augustus 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda onder zaaknummer 194550 / HA ZA 08-1599 gewezen eindvonnis van de rechtbank Breda van 25 april 2012, alsmede de daaraan voorafgaande tussenvonnissen van 7 januari 2009, 15 april 2009, 9 september 2009, 17 maart 2010, 2 juni 2010, 6 oktober 2010 en 5 oktober 2011.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 5 augustus 2014;
- de memorie na tussenarrest van 30 september 2014 van de man met producties;
- de antwoordmemorie na tussenarrest van 28 oktober 2014 van de vrouw.
Partijen hebben arrest gevraagd.

6.De verdere beoordeling

6.1.1.
Bij genoemd tussenarrest van 5 augustus 2014 heeft het hof onderhavige zaak naar de rol verwezen voor memorie na tussenarrest aan de zijde van de man met als doel de man in de gelegenheid te stellen om:
  • aan te tonen dat de rekening-courantschuld aan [International] International B.V. het gevolg is van het doen van huishoudelijke uitgaven, waarbij de man informatie dient te verschaffen omtrent het verloop van de rekening-courantschuld tot 1 mei 2007 (rov. 3.12.3);
  • door middel van bescheiden zijn gelijk aan te tonen dat hij daadwerkelijk een bedrag van € 12.705,85 heeft ingebracht om de casco opgeleverde (voormalige echtelijke) woning af te bouwen (rov. 3.14.3);
  • aan te tonen dat er sprake is geweest van ondernemingsactiviteiten in Kazachstan en dat in dat verband bankrekeningen zijn geopend die inmiddels ook weer zijn beëindigd (rov. 3.15.3).
6.1.2.
De man heeft een memorie na tussenarrest genomen waarbij hij is ingegaan op hetgeen in de rechtsoverwegingen 3.12.3, 3.14.3 en 3.15.3 van het tussenarrest is overwogen.
6.1.3.
De vrouw heeft een antwoordmemorie na tussenarrest genomen waarbij zij is ingegaan op de door de man genomen memorie na tussenarrest.
Naar aanleiding van grief 2: Rekening-courantschuld [International Beheer] International Beheer B.V.
6.2.1.
In het tussenarrest van 5 augustus 2014 heeft het hof naar aanleiding van grief 2
overwogen dat het hof ervan uitgaat dat de vrouw zich nooit jegens de vennootschap heeft verbonden voor de rekening-courantschuld. Voorts heeft het hof overwogen dat, indien en voor zover vast komt te staan dat de rekening-courantschuld aan [International Beheer] International Beheer B.V. is ontstaan door huishoudelijke uitgaven, de vrouw op grond van artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden hiervan de helft dient te dragen, mede gelet op het feit dat partijen tijdens hun huwelijk een gelijk vermogen bezaten.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw, heeft het hof geoordeeld dat de man dient aan te tonen dat de rekening-courantschuld het gevolg is van het doen van huishoudelijke uitgaven. Daartoe heeft het hof de man in de gelegenheid gesteld, waarbij de man is verzocht informatie te verschaffen omtrent het verloop van de rekening-courantschuld tot 1 mei 2007 nu partijen vanaf die datum gescheiden huishoudens zijn gaan voeren en het hof ervan uitgaat dat sindsdien geen sprake meer is geweest van huishoudelijke uitgaven via de rekening-courant die mede ten laste van de vrouw komen.
6.2.2.
In zijn memorie na tussenarrest stelt de man dat het hof niet had kunnen en mogen vaststellen dat door de man niet weersproken is dat de vrouw zich nooit heeft verbonden voor de rekening-courantschuld. Volgens de man heeft hij dat wel degelijk betwist en blijkt bovendien uit de door hem bij zijn memorie na tussenarrest overgelegde jaarstukken 2003 (productie 33), de jaarstukken 2005 (productie 34) en de jaarstukken 2006 (productie 35) dat
de rekening-courant een gezamenlijke rekening-courant betrof, hetgeen door de vrouw is erkend doordat zij voormelde jaarstukken mede heeft goedgekeurd. Ook de door de rechtbank ingeschakelde deskundigen hebben in hun rapportage geconcludeerd dat het om een rekening-courantschuld van beide partijen gaat. Nu de vrouw dit rapport nooit heeft betwist, had deze conclusie van de deskundigen, die is overgenomen door de rechtbank, door het hof als vaststaand moeten worden aangenomen.
6.2.3.
Het hof ziet geen aanleiding om terug te komen op diens eerdere beslissing dat het aan de man is om aan te tonen dat de rekening-courantschuld het gevolg is van het doen van huishoudelijke uitgaven. De man stelt weliswaar dat tussen partijen in confesso zou zijn dat de rekening-courantschuld gezamenlijk is en zodoende als een gemeenschappelijke schuld in de afwikkeling dient te worden betrokken, maar de man stoelt dit alleen op het feit dat de rekening-courantschuld op beider naam is geadministreerd.
Dit impliceert echter niet dat de vrouw zich jegens de vennootschap ook heeft verbonden voor de rekening-courantschuld. De vrouw heeft betwist dat zij zich jegens de vennootschap voor de rekening-courantschuld heeft verbonden. Tussen partijen staat vast dat tussen de vrouw en de vennootschap geen overeenkomst is gesloten. Dat de vrouw zich op andere wijze jegens de vennootschap heeft verbonden, is niet gebleken.
Het hof stelt vast dat de man, hoewel daartoe door het hof in de gelegenheid te zijn gesteld, bij zijn memorie na tussenarrest geen informatie in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat de rekening-courantschuld het gevolg is van huishoudelijke uitgaven, zoals door hem is gesteld. Derhalve is niet komen vast te staan dat de rekening-courantschuld aan [International Beheer] International Beheer B.V. is ontstaan door huishoudelijke uitgaven op basis waarvan de vrouw ingevolge artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden gehouden zou zijn hiervan de helft te dragen. Het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, leidt ertoe dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, de rekening-courantschuld van € 49.287,- aan [International Beheer] International Beheer B.V. niet als gemeenschappelijke schuld in de vermogensrechtelijke afwikkeling tussen partijen dient te worden betrokken.
Dit betekent dat de tweede grief van de vrouw slaagt.
Naar aanleiding van grief 4: Echtelijke woning
6.3.1.
Naar aanleiding van grief 4 heeft het hof overwogen dat het aan de man is om aan te tonen dat hij ter zake de echtelijke woning daadwerkelijk een bedrag van € 12.705,85 heeft ingebracht om de destijds casco opgeleverde woning af te bouwen, zoals de man heeft gesteld en door de vrouw is betwist. Het hof heeft de man in de gelegenheid gesteld om door middel van bescheiden zijn gelijk aan te tonen.
6.3.2.
De man heeft bij zijn memorie na tussenarrest de volgende bescheiden overgelegd:
  • verklaring d.d. 16 september 1996 van de vader van de man (productie 36a);
  • verklaring d.d. 22 september 2014 van de ouders van de man (productie 36b);
  • offerte d.d. 26 september 1995 van Aannemersbedrijf [Aannemersbedrijf] B.V. ter zake de bouw van de echtelijke woning (productie 36c);
  • overeenkomst van aanneming van werk d.d. 26 september 1995 (productie 36d);
  • nota’s c.q. herinnering van een nota d.d. 22 januari 1997 van respectievelijk 28 juli 1998 en november 1997 van “Project- en interieurverzorging [Project- en interieurverzorging]” betreffende de levering en installatie van zonneschermen (productie 36e).
6.3.3.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Weliswaar heeft de man diverse hiervoor onder rov. 6.3.2 weergegeven stukken overgelegd, maar naar het oordeel van het hof zijn deze stukken, gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw, ontoereikend om uit te gaan van de juistheid van de stelling van de man. De man heeft aanvullend bewijs aangeboden door middel van het horen van getuigen en het hof zal hem daartoe in de gelegenheid stellen.
Naar aanleiding van grief 5: Capitolrekening
6.4.1.
In het tussenarrest van 5 augustus 2014 heeft het hof naar aanleiding van grief 5
overwogen dat het aan de man is om aan te tonen dat er sprake is geweest van ondernemingsactiviteiten in Kazachstan en dat in dat verband bankrekeningen zijn geopend die inmiddels ook weer zijn beëindigd. De man is opgedragen daartoe stukken te overleggen, nu het de man is die de beschikking heeft over relevante stukken en gegevens.
6.4.2.
De man stelt in zijn memorie na tussenarrest – kort samengevat – dat, nu het de vrouw is die heeft gesteld dat de Capitol Visa Gold Card verbonden zou zijn geweest aan een gemeenschappelijke bankrekening in Luxemburg waarvan het saldo € 600.000,- bedroeg, welk bedrag voor verrekening in aanmerking zou moeten komen, de bewijslast bij de vrouw ligt. Wat betreft het verzoek van het hof aan de man om stukken te overleggen om zijn stelling ter zake de Capitolrekening te onderbouwen, stelt de man dat hij daarvoor meer tijd nodig heeft.
6.4.3.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De man stelt terecht dat de bewijslast voor het bestaan van een gemeenschappelijke capitolrekening waarvan het saldo € 600.000,- zou bedragen dat voor verrekening in aanmerking zou moeten komen, bij de vrouw ligt. Dat neemt echter niet weg dat de man zijn betwisting dat er sprake is van een banksaldo, deugdelijk zal moeten motiveren. In dat verband heeft het hof de man uitgenodigd concrete informatie te verstrekken over zijn stelling dat de capitolrekening gekoppeld was aan een rekening in Kazachstan. Uit het memorie na tussenarrest blijkt dat de man nog niet de beschikking heeft over concrete gegevens om zijn betwisting te onderbouwen en dat de man daar meer tijd voor nodig heeft. Het hof stelt de man in de gelegenheid om bij memorie na enquête alsnog met stukken te komen.
6.5.
Op grond van het voorgaande wordt thans als volgt beslist.

7.De uitspraak

Het hof:
laat de man toe door middel van het horen van getuigen feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat de man een bedrag van € 12.705,85 heeft ingebracht om de destijds casco opgeleverde woning van partijen af te bouwen (zie rov. 6.3.3);
bepaalt, voor het geval de man bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. N.J.M. van Etten als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 17 februari 2015 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van de man ten minste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
stelt de man in de gelegenheid om bij memorie na enquête alsnog met stukken te komen als bedoeld in rov. 6.4.3;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, G.J. Vossestein en T.J. Mellema-Kranenburg en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 februari 2015.