ECLI:NL:GHSHE:2015:3257

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 augustus 2015
Publicatiedatum
19 augustus 2015
Zaaknummer
F 200.154.431_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en hoofdverblijfplaats van minderjarige kinderen na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van de kinderalimentatie en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen na de echtscheiding van de partijen. De man, appellant in principaal appel, verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank Limburg van 21 mei 2014 te vernietigen, waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw is vastgesteld en de alimentatie is bepaald. De vrouw, verweerster in principaal appel, heeft incidenteel appel ingesteld en verzoekt om een hogere bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 19 mei 2015 gehouden, waarbij beide partijen en de Raad voor de Kinderbescherming zijn gehoord. Het hof oordeelt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een herbeoordeling van de kinderalimentatie rechtvaardigen. De man heeft zijn lasten verlaagd en de huidige financiële regeling leidt tot problemen tussen de ouders, wat ook de kinderen beïnvloedt. Het hof beslist dat de hoofdverblijfplaats van de jongste zoon bij de vrouw komt te liggen, en dat de man een lagere bijdrage in de kosten van de kinderen moet betalen. De alimentatie wordt vastgesteld op € 162,- per kind per maand voor de periode van 1 januari 2013 tot 1 januari 2014, € 175,74 per kind per maand voor de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2015, en € 95,28 per kind per maand met ingang van 1 januari 2015. De beschikking van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd en de man kan de reeds door hem voldane kosten verrekenen met de vastgestelde alimentatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 20 augustus 2015
Zaaknummer: F 200.154.431/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/04/126469 / FA RK 13-1621
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te
[woonplaats 1] ,
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel
,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. B. Lynen,
tegen
[verweerster],
wonende te
[woonplaats 2] ,
verweerster in principaal appel,
appellante in incidenteel appel
,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H.P. Janssen-Wikkers.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: Roermond,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 21 mei 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 augustus 2014, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en:
  • primair te bepalen dat de overeenkomsten tussen partijen, houdende een regeling ter zake de kosten van de verzorging en opvoeding ten behoeve van hun minderjarige kinderen [dochter 2] , [dochter 1] en [zoon] , niet zullen worden gewijzigd, doch dat slechts de gewijzigde inkomsten van beide partijen daarin worden verwerkt en te bepalen dat het hoofdverblijf van de minderjarige [zoon] bij appellant blijft;
  • subsidiair, voor het geval het hof van oordeel is dat hetgeen tussen partijen is overeengekomen dient te worden gewijzigd, te bepalen dat:
  • bij de berekening van de draagkracht van de man niet wordt uitgegaan van zijn voorheen genoten inkomen, doch van zijn huidige inkomen en voor het geval de ontslagvergoeding hierbij mag worden meegenomen, dit te beperken in duur tot maximaal 1 oktober 2015;
  • de door de man aan de vrouw verschuldigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 januari 2013 tot 1 mei 2014 op nihil wordt vastgesteld;
  • de vrouw inzage dient te verschaffen in haar volledige inkomsten en vermogen, zodat, hiermee rekening houdende, haar aandeel in de kosten van de kinderen wordt bepaald, bij gebreke waarvan de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen ingaande 1 januari 2013 op nihil wordt vastgesteld dan wel dat het hof daaraan de gevolgen verbindt die het hof geraden acht;
  • de door de man aan de vrouw verschuldigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 mei 2014 op nihil wordt vastgesteld dan wel op een lager bedrag dan de vastgestelde bijdrage ad € 217,25 per maand per kind, althans op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht,
met uitvoerbaar verklaring bij voorraad en veroordeling van de vrouw in de kosten van het hoger beroep.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 oktober 2014, heeft de vrouw verzocht het verzoek van de man in hoger beroep af te wijzen.
Tevens heeft de vrouw incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en te bepalen dat de man met ingang van 1 januari 2013 een bijdrage heeft te voldoen van € 238,95 per maand voor [dochter 2] en [dochter 1] en een bijdrage van € 283,20 per maand voor [zoon] en vanaf 1 januari 2014 een bedrag van € 248,26 per kind per maand en per 1 januari 2015, voor zover de forfaitaire aftrek volledig komt te vervallen, een bedrag van € 244,66 per kind per maand
.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 12 november 2014, heeft de man verzocht het verzoek van de vrouw in incidenteel appel af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 mei 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Lynen;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Janssen-Wikkers;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [zoon] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de zitting buiten aanwezigheid van partijen gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter een zakelijke weergave gegeven van hetgeen is besproken.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 17 april 2014;
  • het V8-formulier met één bijlage van de advocaat van de man d.d. 28 november 2014;
  • de brief van de raad d.d. 23 september 2014;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 6 mei 2015;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 12 mei 2015;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 13 mei 2015.
2.4.1.
De stukken d.d. 12 en 13 mei 2015 van de advocaat van de vrouw zijn ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn.
De man heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Gelet op het feit dat de vrouw de stukken van 12 mei 2015 niet eerder kon indienen en deze kort en eenvoudig te doorgronden zijn, terwijl – zoals de man ter zitting heeft erkend – de man bekend is met de stukken van 13 mei 2015, heeft het hof beslist dat deze stukken, worden toegelaten.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel
3.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] 1998 gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [zoon] (hierna: [zoon] ), op [geboortedatum 1] 1998 te [geboorteplaats 1] ;
- [dochter 1] (hierna: [dochter 1] ), op [geboortedatum 2] 2000 te [geboorteplaats 2] ;
- [dochter 2] (hierna: [dochter 2] ), op [geboortedatum 3] 2002 te [geboorteplaats 2] .
De ouders hebben het gezamenlijk gezag over de kinderen.
3.2.
Bij beschikking van 11 februari 2009 heeft de rechtbank Roermond tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 13 mei 2009 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers.
3.3.
Bij voornoemde beschikking heeft de rechtbank voorts de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bepaald.
3.4.
Bij beschikking van dit hof van 13 april 2011 is een zorgregeling bepaald waarbij de kinderen iedere zaterdag van 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, alsmede de helft van de vakanties en de feestdagen, bij de man verblijven en tevens is aan de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding opgelegd met ingang van 1 maart 2011 van € 105,-- per kind per maand.
3.5.
Partijen zijn daarna een co-ouderschapsregeling overeengekomen waarbij zij tevens afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de kosten van de kinderen door middel van een door beide partijen te voeden en te gebruiken ‘kindrekening’. Een en ander is, zo begrijpt het hof de stellingen van partijen, neergelegd in een aantal schriftelijke stukken, kennelijk in onderling verband te lezen, welke door de vrouw als productie 7 zijn overgelegd bij haar verzoekschrift in eerste aanleg.
Voorts zijn partijen overeengekomen dat de hoofdverblijfplaats van [zoon] bij de man is.
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [zoon] bij de vrouw zal zijn. Voorts heeft de rechtbank de overeenkomst(en) tussen partijen ter zake de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen gewijzigd, aldus dat de man met ingang van 1 januari 2013 aan de vrouw dient te betalen een bijdrage van € 217,25 per kind per maand, met ingang van 1 januari 2014 vermeerderd met de wettelijke indexering.
3.7.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De grieven van de man betreffen - zakelijk weergegeven - :
- de wijziging van omstandigheden (grief 1);
- het hoofdverblijf van [zoon] (grief 2);
- de ingangsdatum van de gewijzigde onderhoudsbijdrage (grief 6);
- de behoefte van de kinderen (grief 5);
- de draagkracht van de man (grief 3);
- de draagkracht van de vrouw (grief 4).
3.9.
Hoewel de vrouw in haar verweerschrift tevens een “zelfstandig tegenverzoek” heeft gedaan strekkende tot vaststelling van een hogere bijdrage dan de bijdrage die bij de bestreden beschikking is vastgesteld, maakt het hof uit de inhoud van het verweerschrift en het verhandelde ter zitting, alsmede het gegeven dat de vrouw geen grief tegen de bestreden beschikking heeft gericht, op dat de vrouw feitelijk niet een andere beslissing wenst dan de beslissing van de rechtbank in het dictum van de bestreden beschikking.
Gewijzigde omstandigheden
3.10.
De man stelt dat er onvoldoende gewijzigde omstandigheden zijn om een herbeoordeling van de kinderbijdrage te rechtvaardigen.
De vrouw voert hiertegen gemotiveerd verweer.
3.11.
Het hof stelt vast dat de man enkele van zijn lasten heeft verlaagd in de loop van 2012. De man heeft immers, zoals niet of onvoldoende is betwist, sindsdien geen dubbele woonlasten meer.
Het is het hof verder op grond van het verhandelde ter zitting gebleken dat de door de man (al of niet in samenspraak met de vrouw) ontworpen financiële regeling voor de kinderen, in de praktijk tot grote problemen tussen partijen leidt, niet goed uitvoerbaar is en door de vrouw derhalve niet meer gewenst wordt. De kinderen hebben, zoals ook blijkt uit het gesprek met [zoon] voorafgaand aan de zitting van het hof, last van de problemen tussen ouders.
Het hof is derhalve van oordeel dat sprake is van gewijzigde omstandigheden die een herbeoordeling van de kinderbijdrage rechtvaardigen zodat de eerste grief van de man faalt.
Hoofdverblijf [zoon]
3.12.
De man verzoekt het hoofdverblijf van [zoon] bij hem te bepalen.
De vrouw voert hiertegen gemotiveerd verweer.
3.13.
Tussen partijen is sprake van co-ouderschap. De bepaling van het hoofdverblijf van [zoon] bij de man was destijds (louter) ingegeven door fiscale overwegingen, zoals de raad ter zitting terecht heeft opgemerkt. Het hof acht het in deze situatie, waarbij [dochter 1] en [dochter 2] reeds het hoofdverblijf bij de vrouw hebben, passend dat ook [zoon] zijn hoofdverblijf bij de vrouw krijgt.
Daarbij komt dat het hof, gelet op het standpunt van de vrouw aangaande de huidige financiële regeling, alsmede de daaruit voortvloeiende problemen tussen partijen en onrust voor de kinderen, van oordeel is dat de huidige financiële regeling tussen partijen dient te worden vervangen door een ‘reguliere regeling’, waarbij de man aan de vrouw een onderhoudsbijdrage voor de kinderen betaalt, waaruit de vrouw de (verblijf-overstijgende) kosten van de kinderen kan voldoen en de man (in natura) de aan het verblijf van de kinderen bij hem verbonden kosten voldoet.
De tweede grief van de man faalt derhalve eveneens.
Ingangsdatum wijziging
3.14.
Tussen partijen is in geschil op welke datum de wijziging van de onderhoudsbijdrage moet ingaan. Daaromtrent overweegt het hof als volgt.
3.14.1.
Evenals de rechtbank stelt het hof de ingangsdatum van de wijziging van de onderhoudsbijdrage vast op 1 januari 2013, zoals de vrouw heeft verzocht. Zoals niet of onvoldoende is betwist, hebben partijen immers vanaf die datum niet langer de gezamenlijke bankrekening, waarvan de kosten van de kinderen werden voldaan, gevoed en benut.
In zoverre faalt de zesde grief van de man.
3.15.
De man stelt dat hij in de periode vanaf 1 januari 2013 feitelijk reeds tot een bedrag van € 4.964,72 in de kosten van de kinderen heeft voldaan en verwijst naar het door hem bij productie 8 overgelegde overzicht.
De vrouw voert hiertegen gemotiveerd verweer en stelt dat die kosten verdisconteerd zijn in het bedrag aan zorgkorting waarmee de rechtbank rekening heeft gehouden.
3.15.1.
Het hof is van oordeel dat, voor zover de man in de periode vanaf 1 januari 2013 tot heden reeds heeft bijgedragen in de verblijfs-overstijgende kosten van de kinderen, hij dit in beginsel mag verrekenen met de vanaf 1 januari 2013 aan de vrouw verschuldigde kinderalimentatie. Naar het oordeel van het hof komen van de door de man gespecificeerde – en door de vrouw op zich niet betwiste – kosten voor verrekening in aanmerking, uitgezonderd echter:
  • de posten “tandarts” (zesmaal) en “arts Oostenrijk” ad € 508,10 in totaal, nu deze kosten geacht worden declarabel te zijn;
  • de posten “Sinterklaas” en “feest 2012” ad € 75,- in totaal en de posten “schriften” (tweemaal), “agenda”, “spoelwater beugel” ad € 31,29 in totaal, nu deze in redelijkheid tot de verblijfskosten bij de man dienen te worden gerekend;
  • de post “pc” ad € 399,-, nu niet is gebleken dat de aanschaf van een pc voor de kinderen (op dat moment) noodzakelijk was en evenmin dat de pc enkel voor hun gebruik is aangeschaft.
Het hof stelt vast dat, na aftrek van voormelde posten, de man in redelijkheid een bedrag van € 3.951,33 mag verrekenen met de vanaf 1 januari 2013 aan de vrouw verschuldigde kinderalimentatie. De zesde grief van de man slaagt in zoverre en de gevolgen van de terugwerkende kracht van de gewijzigde onderhoudsbijdrage zijn aldus beperkt.
Behoefte kinderen
3.16.
Tussen partijen is niet in geschil dat de (geïndexeerde) behoefte van de kinderen:
  • € 390,69 per kind per maand bedraagt per 1 januari 2013;
  • € 394,21 per kind per maand bedraagt per 1 januari 2014;
  • € 397,36 per kind per maand bedraagt per 1 januari 2015.
3.16.1.
Hierop dient het kindgebonden budget dat de vrouw ontvangt in mindering te worden gebracht, zijnde een bedrag van
circa € 61,- per kind per maand in 2013,
circa € 48,- per kind per maand in 2014 en
circa € 163,- per kind per maand in 2015.
In zoverre slaagt grief 5 van de man.
Het hof stelt het eigen aandeel van partijen in de kosten van de kinderen derhalve vast op:
  • € 329,69 per kind per maand per 1 januari 2013, dus € 989,07 totaal;
  • € 346,21 per kind per maand per 1 januari 2014, dus € 1.038,63 totaal;
  • € 234,36 per kind per maand per 1 januari 2015, dus € 703,08 totaal.
Draagkracht
3.17.
Het hof dient te beoordelen in welke verhouding het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor de berekening van de draagkracht van partijen aangesloten dient te worden bij de per 1 april 2013 geldende richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht.
Het bedrag aan draagkracht voor inkomens vanaf een netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 1.500,- wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 850)] (2013).
Voor zover (tot 1 januari 2015) recht bestond op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen, dient de draagkracht met dit bedrag te worden verhoogd.
Draagkracht man
3.18.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de man terecht is uitgegaan van het laatste inkomen van de man uit dienstverband ad € 3.050,- netto per maand.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man dit inkomen genoot tot de beëindiging van het dienstverband per 1 oktober 2013.
Hoewel de man sindsdien een WW-uitkering geniet, neemt het hof in overweging dat de man bij de beëindiging van het dienstverband een ontslagvergoeding heeft verkregen, waarvan de man stelt dat die € 115.000,-- bedroeg en dat hij die in een stamrecht B.V. heeft gestort.
Het hof is van oordeel, gelet op de hoogte van het door de man genoten loon en de terugval van omstreeks 30% door de WW uitkering, dat de man geacht moet worden de ontslagvergoeding gedurende omstreeks vijf jaar vanaf 1 oktober 2013 te kunnen aanwenden ter suppletie op zijn WW-uitkering tot een bedrag gelijk aan het voorheen genoten inkomen uit dienstbetrekking. De derde grief van de man faalt derhalve.
3.19.
Voorts staat naar het oordeel van het hof voldoende vast dat de man daarnaast inkomsten uit vermogen (€ 58.969,- per 1 januari 2013) genereert, welke inkomsten het hof evenals de rechtbank begroot op € 138,- per maand. De in dat verband door de man geformuleerde grief in de brief van zijn advocaat van 6 mei 2015 is niet tijdig opgeworpen. Uit artikel 347 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat alle grieven in het appelschrift dienen te worden opgenomen. Voor een uitzondering op deze zogenaamde ‘twee conclusie-regel’ is in deze zaak geen aanleiding, nu niet valt in te zien waarom de man deze grief niet eerder had kunnen opwerpen.
3.20.
Evenals de rechtbank stelt het hof de draagkracht van de man op grond van al het voorgaande vast op € 960,- per maand, wat betreft de periode tot 1 januari 2015 nog te verhogen met het fiscaal voordeel ad € 115,- per maand, derhalve in totaal € 1.110,- per maand.
Anders dan de man stelt, gaat het hof ervan uit dat de man van 1 januari 2013 tot 1 januari 2015 fiscaal voordeel heeft genoten, hetgeen het hof afleidt uit de overgelegde aangifte IB 2013 van de man, waarbij het hof aanneemt dat de man ook wat betreft het jaar 2014 bij zijn (voorlopige) aangifte IB een bedrag ter zake door hem betaalde onderhoudsbijdragen heeft opgegeven.
Draagkracht vrouw
3.21.
Voor inkomens met een netto besteedbaar inkomen lager dan € 1.500,- (€ 1.525,- vanaf 2015) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing volgens de gepubliceerde tabellen.
3.22.
De rechtbank heeft het netto besteedbaar inkomen van de vrouw, uitgaande van een WW-uitkering van € 1.673,60 bruto per vier weken, te vermeerderen met vakantietoeslag en rekening houdend met de van toepassing zijnde heffingskortingen, vastgesteld op 1.396,- netto per maand.
2.23.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw per 1 januari 2015 een bijstandsuitkering ontvangt.
3.24.
Het hof is van oordeel dat aan de zijde van de vrouw niet van een hoger inkomen dan de inkomsten uit WW- c.q. bijstandsuitkering dient te worden uitgegaan.
Het hof overweegt daartoe dat, hoewel de vrouw – zoals de man terecht heeft aangevoerd – deelgerechtigd is in het nalatenschap van haar moeder, zij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij hieruit (nog) geen inkomsten kan genereren. De vrouw heeft in de stukken en ter zitting gemotiveerd uiteengezet dat haar moeder uit de onderneming die thans deel uitmaakt van de nalatenschap enkel inkomsten heeft genoten en nimmer belasting heeft afgedragen en dat dientengevolge een forse belastingschuld is ontstaan waarop nog niet kan worden afgelost vanwege een gebrek aan baten en dat op het huis van de moeder dat eveneens deel uitmaakt van de nalatenschap, een hypotheekschuld rust. Voorts heeft de vrouw voldoende aannemelijk gemaakt dat zij ook anderzijds geen inkomsten uit onderneming genereert, maar dat zij (met haar partner) op dit moment met toestemming van de uitkeringsinstantie en met behoud van haar uitkering, een horecaonderneming tracht te exploiteren.
Het hof acht niet aannemelijk dat de vrouw voorts nog inkomsten genereert met haar activiteiten als ondernemer, die vermeld staan op haar LinkedIn-pagina waarnaar de man verwijst, nu het hof ervan uitgaat dat deze inkomsten dan bij de uitkeringsinstanties bekend zouden zijn en op de uitkering zouden worden ingehouden, hetgeen het hof niet is gebleken.
Op grond van al het voorgaande faalt de vierde grief van de man.
3.25.
Het hof stelt de draagkracht van de vrouw tot 1 januari 2015 evenals de rechtbank op € 115,-per maand. Omdat de vrouw daarna een bijstandsuitkering voor een alleenstaande ontvangt, wordt haar draagkracht met ingang van 1 januari 2015 gesteld op nihil.
Draagkrachtvergelijking
3.26.
Op basis van het vorenstaande komt het hof tot de volgende verdeling van de kosten voor de kinderen over beide ouders:
3.26.1.
Het eigen aandeel van de man bedraagt
in 2013:
€ 1.110 / € 1.225 x € 989,07 = € 896,22
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt:
€ 115 / € 1.225 x € 989,07 = €
92,85
samen € 989,07
3.26.2.
Het eigen aandeel van de man bedraagt
in 2014:
€ 1.110 / € 1.225 x € 1.038,63 = € 941,13
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt:
€ 115 / € 1.225 x € 1.038,63 =
€ 97,50
samen € 1.038,63
3.26.3.
Nu de draagkracht van de vrouw per 1 januari 2015 op nihil wordt vastgesteld, komt het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen ad € 703,08 in totaal, ofwel € 234,36 per kind per maand, vanaf 1 januari 2015 geheel voor rekening van de man.
3.27.
Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen komt voor een gedeelte van:
  • € 896,22 per maand ofwel € 298,74 per kind per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 92,85 per maand ofwel € 30,91 per kind per maand voor rekening van de vrouw in 2013;
  • € 941,13 per maand ofwel € 313,71 per kind per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 97,50 per maand ofwel € 32,50 per kind per maand voor rekening van de vrouw in 2014;
  • € 703,08 per maand ofwel € 234,36 per kind per maand voor rekening van de man in 2015.
Zorgkorting
3.28.
De man is het eens met de toepassing van 35% zorgkorting zoals door de rechtbank gehanteerd. De vrouw acht een korting van 20% meer passend, nu zij de kinderen zelfs als zij bij de man verblijven, ophaalt voor sport, clubjes etc. en zij tevens de was van de kinderen doet nadat de kinderen bij de man hebben verbleven.
3.29.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man gemiddeld drie dagen per week de zorg heeft voor de kinderen, zodat op basis van de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen een percentage geldt van 35% (van de behoefte). Het hof ziet in het door de vrouw gestelde geen omstandigheden die rechtvaardigen dat op dit punt van de richtlijn wordt afgeweken.
Gelet op de kosten van de kinderen zoals hiervoor is overwogen, beloopt de zorgkorting in 2013, 2014 en 2015 een bedrag van € 136,74, € 137,97 respectievelijk € 139,08 per kind per maand.
3.30.
Het hiervóór berekende eigen aandeel van de man wordt verminderd met dit bedrag.
3.31.
Het hof stelt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding derhalve vast op:
  • € 162,- per kind per maand in de periode van 1 januari 2013 tot 1 januari 2014;
  • € 175,74 per kind per maand in de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2015;
  • € 95,28 per kind per maand met ingang van 1 januari 2015.
3.32.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing van het hof.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 21 mei 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend voor zover het de daarbij vastgestelde kinderalimentatie betreft,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de tussen partijen gesloten overeenkomst(en) voor zover betrekking hebbend op de verdeling van de kosten van de kinderen;
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
  • [zoon] , geboren op [geboortedatum 1] 1998 te [geboorteplaats 1] ;
  • [dochter 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2000 te [geboorteplaats 2] ;
  • [dochter 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2002 te [geboorteplaats 2] ,
zal voldoen een bedrag van:
  • € 162,- per kind per maand in de periode van 1 januari 2013 tot 1 januari 2014;
  • € 175,74 per kind per maand in de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2015;
  • € 95,28 per kind per maand met ingang van 1 januari 2015, wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
bepaalt dat de man de reeds door hem voldane kosten van de kinderen ad totaal € 3.951,33
zoals begroot onder 3.15.1 met de hierboven vastgestelde bijdragen kan verrekenen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, W.Th.M. Raab en J.U.M. van der Werff en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2015.