3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten:
De man en de vrouw zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd op 7 september 1995.
Bij beschikking van de rechtbank Arnhem van 28 december 2006 is tussen hen de echtscheiding uitgesproken.
De echtscheidingsbeschikking is op 7 februari 2007 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Op 31 oktober 2006 hebben partijen een echtscheidingsconvenant gesloten met, voor zover van belang, de volgende bepalingen:
“
3. Partijen komen overeen dat de man de vrouw maandelijks – bij vooruitbetaling te voldoen – een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen betaalt. De hoogte van de kinderalimentatie zal aan de hand van de wettelijke normen nog nader worden vastgesteld.(…)
4.
4. De vrouw wenst geen aanspraak te maken op partneralimentatie dit in verband met de tussen partijen getroffen financiële regeling en doet hierbij definitief afstand van het recht op eventuele partneralimentatie, derhalve ook voor de toekomst.
(…)
6. Als peildatum voor de omvang van de gemeenschap van partijen geldt 1 augustus 2005, zijnde de datum waarop partijen feitelijk de huwelijkse samenwoning hebben verbroken.
(…)
11. De echtelijke woning inclusief de daarop rustende hypotheek wordt toebedeeld aan de man.
(…)
15. Het onder punt 14 genoemde kantoorpand met bovenwoning inclusief de daarop rustende hypotheken wordt toebedeeld aan de man.
(…)
17. In bovengenoemd kantoorpand is de advocatenpraktijk van de man gevestigd.(…)
18. Deze onderneming (advocatenpraktijk) inclusief alle activa en passiva zal worden toegescheiden aan de man, voor wiens rekening en risico de onderneming zal worden gedreven. Terzake zal de man de vrouw volledig vrijwaren.
19. In goed onderling overleg hebben partijen vastgesteld dat de man ten gevolge van de toescheidingen als bedoeld in punt 11, 15 en 18 ten opzichte van de vrouw wordt overbedeeld voor een bedrag van € 120.000,-, welk bedrag in het kader van onderhavige verdeling door de man aan de vrouw zal worden betaald. Bij het passeren van de notariële akte zal het aan de vrouw verschuldigde bedrag worden uitbetaald, zulks op voorwaarde dat de vrouw haar medewerking zal verlenen aan de overdracht cq leveringen als bedoeld in de hiervoor vermelde punten 11,15 en 18.(…)
23.Partijen vrijwaren elkaar over en weer, indien de ene partij wordt aangesproken tot voldoening van een schuld, welke ingevolge deze overeenkomst ten laste van de andere partij komt.
24. Indien mocht blijken dat er nog schulden zijn waarvoor in het kader van dit convenant geen regeling is getroffen, komen partijen reeds nu met elkaar overeen dat deze eventuele schulden zullen worden toegescheiden aan/overgenomen door degene ten behoeve van wie deze schulden zijn aangegaan. De partij aan wie deze schulden worden toegescheiden vrijwaart de andere partij reeds thans voor deze schulden.
25. Na uitvoering van dit convenant verklaren partijen niets meer van elkaar te vorderen te hebben en verlenen elkaar finale kwijting en decharge.
(…)”
Op grond van het echtscheidingsconvenant heeft de man in juli 2007 aan de vrouw een bedrag van € 120.000,- betaald.
De man heeft in 2008 de aanslagen Inkomstenbelasting 2003 tot en met 2005 betaald.
De man is advocaat.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert de man, voor zover thans nog van belang:
- een aanvullende verdeling vast te stellen aldus dat de schuld in rekening-courant aan de B.V. van € 65.481.- aan hem wordt toebedeeld;
- het bedrag vast te stellen dat de vrouw aan hem moet voldoen vanwege haar draagplicht voor de overgeslagen belastingschulden en de schuld in rekening-courant,
een en ander te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft de man, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd:
Partijen hebben in het echtscheidingsconvenant geen rekening gehouden met de belastingaanslagen op naam van de man over de jaren 2003 tot en met 2005, noch met de schuld die partijen in rekening-courant hadden opgebouwd met de B.V. van de man. Op grond van artikel 3:179 Burgerlijk Wetboek dient dat alsnog te geschieden. Volgens de man dient de vrouw de helft te dragen van deze schulden.
3.2.3.De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in deze procedure van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.In het tussenvonnis van 29 september 2009 heeft de rechtbank Arnhem een comparitie van partijen gelast.
3.3.2.In het eindvonnis van 16 februari 2011 heeft de rechtbank Arnhem de vordering van de man met betrekking tot de belastingschulden over de jaren 2003 tot en met 2005 en de rekening-courant schuld afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.3.3.Bij arrest van 10 april 2012 heeft het Gerechtshof Arnhem, voor zover hier van belang, vastgesteld dat de vrouw aan de man € 49.279,- wegens belastingschulden over 2003 tot en met 2005 is verschuldigd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de inleidende dagvaarding tot aan die der algehele voldoening, alsmede dat de schuld in rekening-courant aan de besloten vennootschap (van de man) ad € 65.481,- aan de man wordt toebedeeld en dat de vrouw voor € 18.204,50 draagplichtig is voor de rekening-courant schuld aan de BV per 1 augustus 2005.