ECLI:NL:GHSHE:2015:3317

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 augustus 2015
Publicatiedatum
25 augustus 2015
Zaaknummer
HD 200.164.238_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap na echtscheiding met betrekking tot bankrekeningen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep in een geschil over de verdeling van de huwelijksgemeenschap na echtscheiding. De appellante, die in de hoofdzaak als eiseres optreedt, heeft in eerste aanleg bij de rechtbank Limburg een vordering ingediend tot vaststelling van de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap. De rechtbank heeft in haar vonnis van 10 december 2014 de wijze van verdeling vastgesteld, waarbij 8 mei 2013 als peildatum is gehanteerd voor de waardering van de vermogensbestanddelen. De appellante en geïntimeerde zijn op 21 december 1984 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd en zijn op 23 januari 2013 door de rechtbank Maastricht gescheiden.

In het hoger beroep heeft de geïntimeerde een incidentele vordering ingediend, waarin hij verzoekt om de bankafschriften van gezamenlijke bankrekeningen over te leggen. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de bankrekeningen op naam van beide partijen staan en dat de geïntimeerde voldoende mogelijkheden heeft om zelf inzage te krijgen in deze rekeningen. Het hof oordeelt dat de geïntimeerde onvoldoende belang heeft bij zijn vordering, omdat hij zelf de bankafschriften kan opvragen bij de bank. De incidentele vordering wordt dan ook afgewezen.

De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De hoofdzaak staat op de rol voor beraad, waarbij iedere beslissing wordt aangehouden. Het arrest is gewezen op 25 augustus 2015 en openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.164.238/01
arrest van 25 augustus 2015
gewezen in het incident ex artikel 843a Rv in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. D.M. Gijzen te Heerlen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. R.G.P. Voragen te Heerlen,
op het bij exploot van dagvaarding van 30 januari 2015 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen vonnis van 10 december 2014 tussen appellante – [appellante] – als eiseres en geïntimeerde – [geïntimeerde] – als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/03/185397 / HA ZA 13-421)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties en eiswijziging;
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep tevens incidentele vordering;
  • de antwoordmemorie in het incident;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
Het hof heeft na de antwoordmemorie in het incident een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
[appellante] en [geïntimeerde] zijn op 21 december 1984 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Maastricht d.d. 23 januari 2013 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 8 mei 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
[appellante] heeft in eerste aanleg vaststelling van de (wijze van) verdeling van de huwelijksgemeenschap gevorderd op de door haar in het petitum van de dagvaarding omschreven wijze. [geïntimeerde] heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering tot vaststelling van de (wijze van) verdeling van de huwelijksgemeenschap, maar wel tegen de door [appellante] voorgestane wijze van verdeling.
3.4.
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de (wijze van) verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld. Daarbij heeft de rechtbank 8 mei 2013 als peildatum gehanteerd voor de waardering van de tot de huwelijksgemeenschap behorende vermogensbestanddelen.
3.5.
Tot de huwelijksgemeenschap van partijen behoren onder meer de volgende bankrekeningen:
- ING Bank bonusrenterekening met rekeningnummer [bonusrenterekeningnummer] ;
- ING Bank betaalrekening met rekeningnummer [bonusrenterekeningnummer] ;
- ING Bank bankrekening met rekeningnummer [bankrekeningnummer] .
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep het saldo van de bonusrenterekening met rekeningnummer [bonusrenterekeningnummer] op de peildatum vastgesteld op € 373,31 en aan iedere partij de helft van dit saldo toebedeeld. Voorts heeft de rechtbank de saldi van de betaalrekening met rekeningnummer [bonusrenterekeningnummer] en van de bankrekening met rekeningnummer [bankrekeningnummer] op de peildatum vastgesteld op respectievelijk - € 20,76 en - € 50,10 en bepaald dat partijen deze debetsaldi gelijkelijk dienen te dragen.
3.6.
[geïntimeerde] vordert in zijn incidentele vordering [appellante] te bevelen de bankafschriften van de hierboven onder 3.5 vermelde bankrekeningen in te brengen in deze procedure. Het hof begrijpt uit de toelichting op de incidentele vordering dat het hier gaat om de bankafschriften vanaf de datum dat [appellante] de echtelijke woning heeft verlaten tot aan de peildatum. [geïntimeerde] voert ter onderbouwing van zijn incidentele vordering aan dat [appellante] gelden heeft afgehaald van voornoemde rekeningen, dat op deze rekeningen zeker een bedrag van meer dan € 4.000,- stond en dat [appellante] dan ook de bankafschriften van deze rekeningen dient over te leggen.
3.7.
[appellante] heeft de incidentele vordering bestreden. Zij heeft onder meer aangevoerd dat [geïntimeerde] geen belang heeft bij zijn vordering, omdat hij zelf de mogelijkheid heeft om inzage te hebben in de bankrekeningen, nu het gezamenlijke bankrekeningen betreft.
3.8.
Het hof stelt voorop dat [geïntimeerde] ingevolge artikel 3:303 BW voldoende belang moet hebben bij zijn incidentele vordering. Daarnaast kan ingevolge artikel 843a Rv alleen degene die daarbij rechtmatig belang heeft inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.
3.9.
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep met betrekking tot de bankrekeningen waarvan [geïntimeerde] afschriften vordert, overwogen dat [appellante] onweersproken heeft gesteld dat het gaat om gezamenlijke rekeningen. Ook uit het als productie 9 bij de dagvaarding overgelegde saldo-overzicht van de ING d.d. 24 oktober 2013 en het als productie 24 bij de dagvaarding in eerste aanleg overgelegde bankafschrift d.d. 10 november 2011 van de bonusrenterekening met rekeningnummer [bonusrenterekeningnummer] volgt dat de betreffende bankrekeningen op naam van beide partijen staan. Dit betekent dat er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat [geïntimeerde] (kopieën van) de bankafschriften zelf kan opvragen bij de ING Bank en dat ze derhalve te zijner beschikking staan. [geïntimeerde] stelt ook niet dat hij deze afschriften niet zelf zou kunnen krijgen van de ING bank. Niet gesteld of gebleken is dat [appellante] de bankafschriften in haar bezit heeft en niet zou hoeven op te vragen bij de ING Bank. [appellante] stelt juist dat zij de betreffende bankafschriften ook zou moeten opvragen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] onvoldoende belang heeft bij zijn vordering dan wel het belang bij zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof zal de incidentele vordering derhalve afwijzen. De proceskosten zal het hof tussen partijen compenseren.
In de hoofdzaak
3.10.
De zaak staat op de rol van heden voor beraad partijen. Iedere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de incidentele vordering van [geïntimeerde] af;
compenseert de proceskosten van partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak:
verstaat dat de zaak op de rol van heden staat voor beraad partijen;
houdt iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, S.M.A.M. Venhuizen en C.N.M. Antens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 augustus 2015.
griffier rolraadsheer