ECLI:NL:GHSHE:2015:3352

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 augustus 2015
Publicatiedatum
31 augustus 2015
Zaaknummer
HR 200.172.101-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens verwijtbare tekortkomingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante, een vrouw die in financiële problemen verkeerde. De rechtbank Limburg had eerder op 16 juni 2015 besloten om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, omdat de appellante niet aan haar verplichtingen voldeed. De appellante had in haar beroepschrift verzocht om dit vonnis te vernietigen, maar het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de appellante meerdere kernverplichtingen niet naar behoren was nagekomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 augustus 2015 werd duidelijk dat de appellante, ondanks haar erkenning van de tekortkomingen, geen concrete plannen had om de boedelachterstand van ongeveer € 1.600,- in te lopen. Het hof concludeerde dat de tekortkomingen verwijtbaar waren en dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en oordeelde dat de appellante niet had aangetoond dat haar tekortkomingen niet aan haar konden worden verweten. De uitspraak benadrukt het belang van het nakomen van verplichtingen in het kader van de schuldsaneringsregeling en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 27 augustus 2015
Zaaknummer : HR 200.172.101/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/13/129 R
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. J.E.A.H. Verstraelen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 16 juni 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 23 juni 2015, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en het verzoek van de bewindvoerder tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling af te wijzen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. M.J. Janssen, waarnemend voor mr. Verstraelen;
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 9 juni 2015;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 21 juli 2015;
- de brieven met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 10 juli 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 26 februari 2013 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 30 maart 2015 tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt en door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Thans blijkt echter dat, ondanks een waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris van 19 maart 2014, kernverplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, zoals de informatie- en sollicitatieplicht, niet althans onvoldoende zijn nagekomen. (…)
Deze spontane informatieplicht is niet (in voldoende mate) nagekomen. (…)
De schuldenares heeft echter slechts een enkele keer bewijsstukken van sollicitaties overgelegd aan de bewindvoerder. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat de schuldenares in voldoende mate heeft gesolliciteerd. (…)
De schuldenares heeft echter geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat ze in de voorafgaande periode (volledig) arbeidsongeschikt moest worden geacht. Daarnaast heeft zij gedurende de schuldsaneringsregeling nimmer een vrijstelling van de sollicitatie- en arbeidsplicht van de rechter-commissaris gekregen. (…)
Tevens is er sprake van een verwijtbare boedelachterstand van ongeveer € 1.600,-. (…)
Deze tekortkomingen kunnen de schuldenares worden aangerekend en zijn van dien aard dat een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is.
De rechtbank ziet (…) geen aanleiding om de schuldsaneringsregeling te verlengen.
De schuldenares heeft geen voorstel gedaan hoe zij de boedelachterstand voor het einde van de schuldsaneringsregeling wil inlopen.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] erkent dat zij enige tijd niet in staat is geweest haar verplichtingen als gevolg van ernstige psychosociale problemen afdoende na te komen. Zij is daarvoor onder behandeling bij een psycholoog. Zij betreurt de gang van zaken ten zeerste en wil alles op alles zetten om in de resterende periode alle verplichtingen correct na te komen, desnoods kan wat haar betreft de toepassing van de schuldsaneringsregeling worden verlengd. Voorst stelt [appellante] dat zij de boedelachterstand zo spoedig mogelijk, in ieder geval voor het einde van de schuldsaneringsregeling, zal inlopen. Tot slot stelt [appellante] van mening te zijn dat de tekortkomingen haar niet volledig kunnen worden aangerekend en ook niet van dien aard zijn dat een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] erkent nogmaals dat zij de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieverplichting niet naar behoren is nagekomen. Zij solliciteert naar eigen zeggen, zij het niet voldoende mate, wel, maar het digitaal doorsturen van de bewijzen hiervan naar de bewindvoerder lukt haar vanwege een gebrek aan affiniteit met computers niet altijd. Wel zendt zij deze bewijzen via haar voormalige partner naar haar budgetbeheerder, waarbij zij aangeeft in de veronderstelling te zijn geweest dat haar budgetbeheerder deze bewijzen weer doorzond naar de bewindvoerder. Daarnaast geeft [appellante] aan dat zij op dit moment via haar huisarts hulp ontvangt voor haar psychosociale problematiek. Met betrekking tot de boedelachterstand geeft [appellante] aan dat zij deze eventueel middels een door familieleden verstrekte lening wellicht zou kunnen inlopen. Tot slot geeft [appellante] aan dat het niet in voldoende mate solliciteren nauw samenhangt met de problematiek inzake de uithuisplaatsing van haar zoon.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] heeft vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling nimmer aangetoond (deels) arbeidsongeschikt te zijn. Er is aan haar dan ook nimmer een vrijstelling van de arbeidsverplichting verleend. Voorts heeft [appellante] vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling in februari 2013, met uitzondering van de maand september 2014, tot februari 2015, onvoldoende sollicitatiebewijzen overgelegd. Vanaf februari 2015 is dit veranderd en heeft zij wel voldoende sollicitatiebewijzen overgelegd. Ook is [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (spontane) informatieverplichting niet naar behoren nagekomen. Met betrekking tot de eveneens voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende aflosplicht merkt de bewindvoerder op dat voor [appellante] vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling de minimale aflosplicht heeft gegolden en dat met [appellante] en haar toenmalige partner, op wie eveneens de schuldsaneringsregeling van toepassing was verklaard, was afgesproken dat zij apart zouden aflossen op een gezamenlijke boedelrekening. Dit is evenwel nimmer gebeurd en daarom is, met instemming van [appellante] en haar toenmalige partner, bij elk verslag de boedelafdracht onderling verrekend. Daarbij komt dat de aflossingen niet immer consequent hebben plaatsgevonden. Het grootste deel van het boedeltekort bestaat evenwel uit een niet door [appellante] afgedragen vergoeding voor haar vrijwilligerswerk, ten aanzien waarvan de rechter-commissaris heeft besloten dat deze vergoedingen aan de boedel toebehoren omdat [appellante] geen kosten aantoonde. De bewindvoerder stelt voorts dat [appellante] nimmer een voorstel heeft gedaan om het boedeltekort in te lopen. Tot slot merkt de bewindvoerder op van mening te zijn dat de verklaring van de psycholoog van juni 2015, nu een psycholoog immers geen arbeidsdeskundige is, onvoldoende bewijs vormt voor een (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid. De bewindvoerder verzoekt dan ook het vonnis waarvan beroep te bekrachtigen.
3.7.
De bewindvoerder heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gehandhaafd, nu [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen al sinds de aanvang van voornoemde regeling niet naar behoren nakomt - zelfs niet na het vonnis waarvan beroep - en bovendien met betrekking tot het inlopen van de boedelachterstand geen, of althans geen reëel, voorstel heeft gedaan.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.8.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (spontane) informatie- en sollicitatieplicht niet naar behoren is nagekomen. Dat [appellante] zichzelf vanwege haar psychosociale problematiek niet in staat acht tot het verrichten van (fulltime) werkzaamheden maakt dit niet anders, temeer niet nu [appellante] voorafgaand aan de brief van een GZ psycholoog van Moventis gedateerd 3 juni 2015 nimmer enige stukken heeft overgelegd waaruit haar (volledige) arbeidsongeschiktheid zou kunnen worden afgeleid. Daarbij komt dat [appellante] ook nimmer bij de rechter-commissaris om een (gedeeltelijke) vrijstelling de sollicitatieplicht heeft verzocht zodat voornoemde verplichting gedurende het hele verloop van de schuldsaneringsregeling onverkort van kracht is geweest.
3.8.3.
Daarnaast staat, temeer nu zij zulks bij de gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep eveneens nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, vast dat [appellante] een boedelachterstand heeft laten ontstaan van circa € 1.600,00. Deze achterstand is hoofdzakelijk ontstaan doordat [appellante] de door haar voor haar vrijwilligerswerk ontvangen onkostenvergoeding nimmer aan de boedel heeft afgedragen. Desgevraagd heeft [appellante] tijdens de behandeling in hoger beroep aangegeven met de fiets naar de peuterspeelzaal te gaan, alwaar zij vrijwilligster is, zodat zij ook geen onkosten (bijvoorbeeld openbaar vervoerkosten) heeft gemaakt. Tevens hebben [appellante] en haar voormalige partner, op wie eveneens de schuldsaneringsregeling van toepassing is, tegen de afspraak in, nimmer apart aan de boedel afgedragen zodat de bewindvoerder bij voortduring zelf de aparte boedelbijdragen heeft moeten trachten vast te stellen. Daarmee is de bewindvoerder (structureel) belemmerd in de uitoefening van de op haar rustende taken (zie bijvoorbeeld artikel 316 lid 1 Fw). Een concreet plan voor het inlopen van de boedelachterstand ontbreekt verder. Het hof wijst [appellante] er hierbij nadrukkelijk op dat de ontstane boedelachterstand in beginsel niet, zoals door [appellante] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep wel is geopperd, middels een lening van derden kan worden ingelopen, omdat een dergelijke lening alsdan zou resulteren in een nieuwe schuld als bedoeld in artikel 350 lid 3 sub d Fw. Daarenboven verdraagt een lening voor inlossing van de boedelachterstand zich in principe niet met de in lid 2 van het hiervoor genoemde artikel opgenomen verplichting van de schuldenaar zelf van zijn inkomen maandelijks afdrachten te doen tot de grens van het in deze te bepalen vrij te laten bedrag. Deze verplichting kan naar het oordeel van het hof in beginsel niet worden “afgekocht” middels een door derden verstrekte lening, daargelaten nog dat zodoende in de schuldsaneringsregeling een ongewenste tweedeling zou ontstaan doordat de ene saniet wél maar de andere saniet niét op een lening van familie of derden kan rekenen. Tot slot is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden verweten (vlg. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270).
3.8.4.
Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, R.R.M. de Moor en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2015.