3.1.1.Het gaat in dit hoger beroep om het volgende:
Appellanten sub 1 en 2 (verder in mannelijk enkelvoud [appellant 1] ) zijn eigenaar van de woning [perceel 1] te [plaats] , appellant sub 3 (verder: [appellant 3] ) is eigenaar van de woning [perceel 2] te [plaats] .
Achter de woningen van [appellant 1] en [appellant 3] (verder ook : de woningen [perceel 1] en [perceel 2] ) bevindt zich een laurierhaag. Daarachter is een fietspad gelegen. Tussen de laurierhaag en fietspad bevindt zich een berm. Vanuit de percelen van [appellant 1] en [appellant 3] kan via een toegangspad naar het fietspad worden gekomen. In de haag achter het perceel van [appellant 3] bevindt zich een toegangspoort. Het deel van de laurierhaag achter de woning van [appellant 1] met het toegangspad aldaar is gelegen op een stuk van circa 55 m2 van (volgens de kadastrale gegevens) het perceel van de gemeente (waarop fietspad en berm zijn gelegen). De laurierhaag en toegangspoort- en pad achter de woning van [appellant 3] zijn voor circa 37 m2 gelegen op grond die volgens de kadastrale gegevens in eigendom toebehoort aan de gemeente. De gemeente heeft deze eigendom verkregen van de provincie Zeeland bij leveringsakte van 20 mei 2003 (prod. 16 cva) ingevolge een overeenkomst van ruiling d.d. 17 en 25 maart 2003.
Tussen de achterzijden van de percelen van [appellant 1] en [appellant 3] en de laurierhaag is nog een strook grond gelegen die in eigendom toebehoort aan Waterschap Scheldestromen en die door deze laatste aan [appellant 1] en [appellant 3] in bruikleen is gegeven.
Bij brief van 2 september 2009 (prod. 5 inl.dagv.) heeft de gemeente aan [appellant 1] geschreven: “(…) Naar aanleiding van het maken van luchtfoto’s is gebleken dat u een perceel grond achter uw woning van ons zonder toestemming in gebruik heeft genomen. Aangezien wij van mening zijn dat onze eigendomsrechten moeten worden gewaarborgd en alles juridisch dient te worden geregeld kunnen wij u de strook gemeentegrond (…) aanbieden om in gebruik te nemen tegen een jaarlijkse vergoeding van € 50,00. Doordat er rioleringen en/of leidingen in de grond aanwezig zijn, kunnen wij u de grond niet aanbieden om te kopen. (…)”
Bij brief van 2 september 2009 (prod. 10 cva) heeft de gemeente een soortgelijke brief aan [appellant 3] gestuurd. [appellant 3] heeft bij antwoordformulier d.d. 5 september 2009 (prod. 11 cva) laten weten belangstelling te hebben voor het in bruikleen nemen.
Bij brief van 22 december 2009 (prod. 14 inl. dagv.) heeft de advocaat van [appellant 1] en [appellant 3] aan de gemeente geschreven dat zijn cliënten van mening zijn dat zij door verjaring eigenaar zijn geworden van de desbetreffende percelen grond omdat zij, althans hun rechtsvoorgangers deze al sinds jaar en dag onder zich hebben als waren zij daarvan de eigenaars.
De gemeente heeft bij brief van 28 januari 2010 (prod. 15 inl. dagv.) de juistheid van het standpunt van [appellant 1] en [appellant 3] betwist. De gemeente bleef bij haar aanbod dat [appellant 1] en [appellant 3] tegen een vergoeding van € 50,00 per jaar de perceelsgedeeltes in gebruik konden nemen.