ECLI:NL:GHSHE:2015:350

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 februari 2015
Publicatiedatum
5 februari 2015
Zaaknummer
20-002199-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de kantonrechter inzake overtreding van het Scheepvaartreglement Westerschelde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Middelburg, waarbij de verdachte op 6 juni 2012 was veroordeeld tot een geldboete van € 600,00, subsidiair 12 dagen hechtenis, wegens overtreding van artikel 9, vierde lid, onder b, van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990. De verdachte, geboren in 1968 en wonende te [adres verdachte], heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting van het hof op 23 mei 2013 is de tenlastelegging gewijzigd. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van de eerste rechter zal worden bevestigd, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit, subsidiair ontslag van rechtsvervolging, en meer subsidiair toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht of matiging van de straf.

Het hof heeft het beroep gegrond verklaard en het vonnis waarvan beroep vernietigd, omdat de tenlastelegging in hoger beroep was gewijzigd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte als schipper van het motortankschip '[naam schip verdachte]' op 5 maart 2011 in de Westerschelde een vaargeul is binnengevaren en daarbij de koerslijn van het zeeschip '[naam zeeschip]' heeft gekruist, waardoor een aanvaring is ontstaan. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte de gedragsregel van artikel 9, vierde lid, onder b, van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990 heeft overtreden. De verdediging heeft aangevoerd dat de '[naam zeeschip]' een oplopend schip was en daarom had moeten uitwijken, maar het hof heeft dit verweer verworpen. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van € 600,00 en 12 dagen hechtenis, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door. De beslissing is op 4 februari 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002199-12
Uitspraak : 4 februari 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Middelburg van 6 juni 2012 in de strafzaak met parketnummer 12-244957-11 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
wonende te[adres verdachte].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van overtreding van artikel 9 lid 4 onder b van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990 veroordeeld tot een geldboete van
€ 600,00 subsidiair 12 dagen hechtenis.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Op de terechtzitting van het hof op 23 mei 2013 is op vordering van de advocaat-generaal de tenlastelegging gewijzigd (met betrekking tot de pleegplaats).
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal bevestigen.
Door de verdediging is vrijspraak bepleit, subsidiair ontslag van rechtsvervolging, meer subsidiair toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht dan wel matiging van de straf.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 maart 2011 in de gemeente Reimerswaal en/of de gemeente Hulst, althans in Nederland, als schipper van het motortankschip "[naam schip verdachte]", daarmee heeft gevaren in het voor de scheepvaart openstaande en in het Rijk gelegen water, de Westerschelde, en toen met dat vaartuig een vaargeul is binnengevaren en/of geheel of gedeeltelijk is overgestoken, en daarbij de koerslijn van het zeeschip "[naam zeeschip]", dat in die vaargeul varende was en daarvan de richting volgde, heeft gekruist terwijl laatstgenoemd vaartuig daardoor verplicht werd koers of vaart te wijzigen om aanvaring te voorkomen, en niet voor dat schip is uitgeweken, waarbij die schepen met elkaar in aanvaring zijn gekomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 maart 2011 in de gemeente Hulst, althans in Nederland, als schipper van het motortankschip "[naam schip verdachte]", daarmee heeft gevaren in het voor de scheepvaart openstaande en in het Rijk gelegen water, de Westerschelde, en toen met dat vaartuig een vaargeul is binnengevaren en daarbij de koerslijn van het zeeschip "[naam zeeschip]", dat in die vaargeul varende was en daarvan de richting volgde, heeft gekruist terwijl laatstgenoemd vaartuig daardoor verplicht werd koers of vaart te wijzigen om aanvaring te voorkomen en hij, verdachte, niet voor dat schip is uitgeweken, waarbij die schepen met elkaar in aanvaring zijn gekomen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 9, vierde lid, onder b, van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990. Deze bepaling luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 9. Gedrag in en buiten een vaargeul.
(…)
4. Behoudens het gestelde in artikel 18 (…)
a. (…)
b. mag een schip dat een vaargeul wil binnen varen de koerslijn van een schip dat in die vaargeul varende is en ervan de richting volgt niet kruisen indien laatstgenoemd schip daardoor verplicht zou worden koers of vaart te wijzigen om aanvaring te voorkomen. Bij gevaar voor aanvaring moet het eerstgenoemd schip, daar waar het de vaargeul binnenvaart, uitwijken voor een schip dat de vaargeul volgt;
(…).”
Door de verdediging is vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging bepleit. Daartoe is samengevat aangevoerd:
- dat er geen sprake is van kruisende koersen van het motortankschip “[naam schip verdachte]” en het zeeschip “[naam zeeschip]”;
- dat er geen noodzaak bestond voor de “[naam zeeschip]” om koers of vaart te wijzigen om aanvaring te voorkomen;
- dat het de “[naam zeeschip]” was die de “[naam schip verdachte]” opliep, ook in de vaargeul, en daarom had moeten uitwijken voor de “[naam schip verdachte]”;
- dat beide schepen afspraken hadden gemaakt, waaraan slechts de “[naam zeeschip]” zich niet heeft gehouden;
- dat ook overigens niet “[naam schip verdachte]” maar de “[naam zeeschip]” het risico van aanvaring in het leven heeft geroepen door de eerder besproken manoeuvres uit te voeren, zich niet aan de gemaakte afspraken te houden en de “[naam schip verdachte]” niet te waarschuwen, welk risico zich heeft verwezenlijkt.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en in het bijzonder uit de op 21 januari 2015 ter zitting getoonde radarbeelden van het incident met daarbij het gelijktijdige marifoonverkeer tussen de schipper van de “[naam schip verdachte]” en de loods op de “[naam zeeschip]”, blijkt het volgende over de toedracht van de aanvaring.
Het zeeschip “[naam zeeschip]” is varende in de Westerschelde door de bocht van Bath stroomopwaarts, in de richting van Antwerpen, in de door groene en rode tonnen afgebakende (hoofd-)vaargeul. Het door verdachte gevaren motortankschip “[naam schip verdachte]” vaart dan in vaarwater, buiten de vaargeul, in de Schaar van de Noord, eveneens in de richting van Antwerpen.
De” [naam schip verdachte]” vaart op enig moment – terwijl beide schepen globaal in zuidelijke richting varen, de “[naam schip verdachte]” voorop - onder een koers die de door de “[naam zeeschip]” gevolgde koers kruist, in de richting van de hoofdvaargeul. De “[naam zeeschip]” vaart met een snelheid hoger dan de “[naam schip verdachte]” een koers die, gelet op koers en snelheid van de “[naam schip verdachte]” bij binnenvaren van de “[naam schip verdachte]” in de hoofdvaargeul volgens de loods van de “[naam zeeschip]” tot problemen kan leiden. De loods van de “[naam zeeschip]” neemt dan via de marifoon contact op met de schipper van de “[naam schip verdachte]”, dit is de verdachte. Op de mededeling van verdachte dat hij de hoofdvaargeul zal invaren maar dicht langs de groene kant (stuurboord/rechts) zal blijven, deelt de loods mee dat de “[naam zeeschip]” meer naar de groene kant zal gaan, teneinde ruimte te maken voor een tegemoet varende grote afvaart. De “[naam schip verdachte]” vaart vervolgens ter hoogte van boei 81A de hoofdvaargeul in en wordt direct daarop voorbijgevaren door de “[naam zeeschip]”. Vervolgens maakt de “[naam zeeschip]” terwijl de schepen zeer dicht naast elkaar varen nog een koerswijziging naar bakboord (links), waarna de rechterzijde (stuurboordzijde) van de “[naam zeeschip]” in aanraking komt met de linkerzijde (bakboordzijde) van de “[naam schip verdachte]”.
Het hof stelt, mede op basis van hetgeen de ter zitting gehoorde deskundige heeft verklaard, vast dat uit deze toedracht volgt dat de “[naam schip verdachte]” met een koers die de koers van de in de hoofdvaargeul varende “[naam zeeschip]” kruiste, derhalve met een kruisende koerslijn als bedoeld in artikel 9 van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990, vanuit het vaarwater de (hoofd-)vaargeul binnen is gevaren, ten gevolge waarvan de “[naam zeeschip]” met de koerswijziging die door de loods op de “[naam zeeschip]” nodig geacht werd om het tegemoetkomend afvarend zeeschip de ruimte te geven, in aanvaring is gekomen met de “[naam schip verdachte]’’.
Dat er sprake is van kruisende koersen, blijkt ook, zoals ook de deskundige ter terechtzitting heeft verklaard, uit de lijnen op de radarbeelden die op basis van de koers van beide schepen de te volgen koers weergegeven. Deze lijnen kruisen elkaar.
De verdediging heeft aangevoerd dat de “[naam zeeschip]” ten opzichte van de “[naam schip verdachte]” een oplopend schip was. Volgens artikel 13, eerste lid, van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990 moet elk schip, dat een ander schip oploopt, uitwijken voor het schip dat wordt opgelopen.
Het hof verwerpt dit verweer.
Artikel 13, negende lid, van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990 bepaalt dat dit artikel niet van toepassing is op een schip dat binnen de vaargeul een buiten de vaargeul varend schip oploopt en omgekeerd.
Deze situatie deed zich hier voor. Immers de “[naam zeeschip]” voer binnen de vaargeul en de “[naam schip verdachte]” buiten de vaargeul.
Het begrip ‘vaargeul’ wordt in artikel 2 onder d, van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990 omschreven als: “het gedeelte van het vaarwater dat betond of bebakend is”.
Ter betonning of bebakening van een vaargeul worden, overeenkomstig het Maritiem betonningssysteem van de International Association of Lighthouse Authorities (IALA) uitsluitend groene en rode tonnen gebruikt. Gele tonnen duiden op een incidenteel gevaar en bebakenen niet mede een vaargeul. Dit betekent voor het onderhavige geval dat, toen de “[naam schip verdachte]” ter plaatse in het vaarwater tussen de groene tonnen aan bakboord en de gele tonnen aan stuurboord voer, dit schip niet in de vaargeul (tussen de groene en rode tonnen) voer.
Uit het vorenstaande volgt dat de verdachte de gedragsregel van artikel 9, vierde lid, onder b, van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990 heeft overtreden.
Ten aanzien van de communicatie tussen beide schepen en de daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheden volgens de verdediging, overweegt het hof mede op grond van wat de deskundige ter zitting heeft verklaard, het volgende.
Het is juist de “[naam zeeschip]” geweest die ter waarschuwing contact heeft opgenomen met de “[naam schip verdachte]”, terwijl het omgekeerde, hoewel geen voorschrift, meer voor de hand had gelegen. Immers de “[naam schip verdachte]” was voornemens de hoofdvaargeul binnen te varen en kende de snelheid en koers waarmee de “[naam zeeschip]” naderde en wist dat de “[naam zeeschip]” ongehinderde vaart moest worden verleend. Dit hield tevens in dat de “[naam schip verdachte]” niet ervan mocht uitgaan dat de “[naam zeeschip]” bij zijn koersbepaling ook nog rekening zou houden met de “[naam schip verdachte]”. De “[naam zeeschip]” heeft juist gewaarschuwd dat hij dichter langs de groene kant, de kant waar ook de “[naam schip verdachte]” zich bij binnenvaren van de vaargeul zou bevinden, zou komen in verband met een afvarend zeeschip. Het is vervolgens aan het schip in de vaargeul te bepalen welke koers zal worden gevolgd om een tegemoetkomend zeeschip eveneens vrije vaart te verlenen.
Dat, zoals de deskundige desgevraagd heeft verklaard, zijns inziens een iets andere koerswijziging voor de “[naam zeeschip]” mogelijk zou zijn geweest doet daaraan niet af. Temeer omdat de deskundige de gevolgde koers van de "[naam zeeschip]" gelet op die afvaart en de moeilijke omstandigheden ter plaatse begrijpelijk en verstandig achtte.
Nu er ook overigens geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen die zouden moeten leiden tot andere oordelen dan hiervoor gegeven, verwerpt het hof de verweren van de raadsman.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 9, vierde lid sub b, van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990 en strafbaar gesteld bij de artikel 31 aanhef, vierde lid sub b, en elfde lid van de Scheepvaartverkeerswet juncto artikel 56 van genoemd Scheepvaartreglement en wordt gekwalificeerd als:
Overtreding van de regels gesteld bij artikel 9, vierde lid sub b, van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft daarbij gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft tevens gelet op de omstandigheid dat, blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 november 2014, verdachte voorafgaand aan het plegen van het thans bewezenverklaarde feit niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Het hof ziet in de ernst van het feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan dan wel die zich nadien hebben voorgedaan, geen reden om te bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd, zoals de raadsman heeft verzocht.
Het hof ziet, gelet op de bewijsoverwegingen, in hetgeen door de raadsman is aangevoerd (dat de [naam zeeschip] meer had kunnen doen om de situatie te voorkomen) geen reden om de geldboete te matigen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, artikel 31 van de Scheepvaartverkeerswet en artikel 9 van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 600,00 (zeshonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. N.J.M. Ruyters, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Claassens en mr. C.M. Hilverda, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mw. C.M. Sweep, griffier,
en op 4 februari 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.