ECLI:NL:GHSHE:2015:3572

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 september 2015
Publicatiedatum
15 september 2015
Zaaknummer
HD 200.123.777_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake redelijke kosten van zaakwaarneming en stalling van een paard

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde] over de redelijke kosten van zaakwaarneming en de stalling van een paard. De procedure is gestart na een tussenarrest van 7 mei 2013, waarin het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast. De zaak betreft een geschil over de betaling van stallingskosten en de zorg voor het paard [paard 2]. [geïntimeerde] heeft de stalling van het paard per 1 april 2011 opgezegd, maar het paard is niet opgehaald. [appellant] heeft vervolgens kosten gemaakt voor de verzorging van het paard en vordert betaling van deze kosten van [geïntimeerde]. In eerste aanleg heeft de kantonrechter [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van een bedrag, maar [appellant] is het niet eens met de hoogte van de toegewezen bedragen en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de grieven van [appellant] gegrond verklaard en het vonnis van de kantonrechter vernietigd. Het hof heeft [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan [appellant] toegewezen. Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] zich op redelijke gronden heeft ingelaten met de verzorging van het paard en dat de kosten die hij heeft gemaakt, zoals dierenarts- en hoefsmidkosten, terecht zijn gevorderd. De vordering van [appellant] is in grote delen toegewezen, terwijl de grieven van [geïntimeerde] zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.123.777/01
arrest van 15 september 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. G.D. Bosman te Veldhoven,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde in principaal appel, appellant in incidenteel appel,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M. Wierenga te Utrecht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 7 mei 2013 in het hoger beroep van het door de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector kanton, onder zaaknummer 828545 rolnr. 12/4729 gewezen vonnis van 29 november 2012.

5 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 7 mei 2013 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 13 juni 2013;
  • de memorie van grieven met producties en eiswijziging;
  • de memorie van antwoord tevens strekkende tot incidenteel appel met producties/eiswijziging;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel met producties;
  • de akte van [geïntimeerde] met producties;
  • de antwoordakte van [appellant] met producties;
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

7.De beoordeling

In principaal en incidenteel appel:

7.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellant] exploiteert als eenmanszaak onder meer een paardenstalling onder de naam De [paardestalling] . [appellant] is gehuwd met [echtgenote appellant] .
Medio 2010 heeft [geïntimeerde] (h.o.d.n. Exitus HRM) advieswerkzaamheden voor De [paardestalling] verricht, waaronder adviezen op welke wijze de bedrijfsactiviteiten verder ontwikkeld konden worden.
Op of omstreeks 1 augustus 2010 heeft [geïntimeerde] een “Stallingscontract De [paardestalling] ” ondertekend (prod. 1 inl. dagv.). Het stuk vermeldt handgeschreven onderaan pagina 2
“Betreft pensionstalling [paard 1] + weidegang [paard 2] ”.
De stalling van het paard [paard 1] ., dat van de voormalige vriendin van [geïntimeerde] was, is in januari 2011 geëindigd.
Een e-mail van [geïntimeerde] aan De [paardestalling] d.d. 21 januari 2011 (onderdeel van prod. 7 inl. dagv.) betreft de stalling van zijn paard [paard 2] en luidt:
“ [echtgenote appellant] ,
Bij deze machtig ik [gemachtigde geïntimeerde] om mijn paard [paard 2] op De [paardestalling] te bezoeken enallenoodzakelijke beslissingen te nemen aangaande [paard 2] . Zij is dus jullie aanspreekpunt. Verder wil ik benadrukken dat het advies van de dierenarts voortaan leidend zal zijn in de verzorging van [paard 2] . Alle hieruit voortvloeiende kosten komen uiteraard voor mijn rekening, dat wil zeggen dierenartskosten, eventueel ander of meer voer etc. Facturen kunnen aan mij worden verzonden per email.
[geïntimeerde] ”
Een e-mail van [geïntimeerde] aan De [paardestalling] d.d. 25 januari 2011 (prod. 2 inl. dagv.) luidt:
“Bij deze zeg ik de weidestalling van [paard 2] op per 1 april 2011. Uiteraard worden openstaande facturen voldaan maar enkel en alleen op basis van de verzorging van [paard 2] welke IK voorschrijf en niemand anders/[geïntimeerde] ”
Na 1 april 2011 is het paard [paard 2] niet door [geïntimeerde] opgehaald. [paard 2] is bij De [paardestalling] gestald gebleven. Per 31 december 2012 is [paard 2] door [geïntimeerde] verkocht aan een derde.
7.2.
[appellant] heeft [geïntimeerde] in mei 2012 in rechte betrokken en in eerste aanleg na eisvermeerdering gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot:
- betaling van € 8.109,33 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
- betaling van een bedrag van € 260,= per maand vanaf mei 2012 ter zake van kosten van stalling over iedere maand dat eiser houder van het betreffende paard is, welk bedrag eiser om hem moverende redenen uitdrukkelijk beperkt tot een bedrag van € 16.190,67;
- € 700,= buitengerechtelijke kosten;
een en ander uitvoerbaar bij voorraad met veroordeling van [geïntimeerde] in de proces- en nakosten.
heeft tegen deze vordering gemotiveerd verweer gevoerd.
7.3.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter [geïntimeerde] inzake de periode tot 1 april 2011 veroordeeld tot betaling van € 1.060,= met wettelijke rente vanaf 4 mei 2012 en inzake de periode na 1 april 2011 tot betaling van € 1.935,= met rente vanaf 1 oktober 2012. De proceskosten zijn gecompenseerd en het meer of anders gevorderde is (als onvoldoende onderbouwd) afgewezen.
7.4.
In principaal appel heeft [appellant] zes grieven aangevoerd en zijn eis gewijzigd. In dit hoger beroep vordert [appellant] vernietiging van het bestreden vonnis en veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 10.056,84 te vermeerderen met rente vanaf diverse vervaldata, naast voornoemde buitengerechtelijke kosten en proces- en nakosten. In incidenteel appel heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat hij geacht wil worden incidenteel appel te hebben ingesteld tegen alle oordelen van de kantonrechter waarmee hij zich niet kan verenigen, voor zover dat uit de betreffende memorie naar voren komt. Desondanks concludeert [geïntimeerde] tot bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter.
Nu uit de memorie van antwoord in incidenteel appel blijkt dat [appellant] de stellingen van [geïntimeerde] zo heeft opgevat dat [geïntimeerde] twee kenbare grieven tegen het bestreden vonnis heeft aangevoerd en daarvan op die gronden vernietiging vordert, zal het hof dat (het incidenteel appel welwillend lezend) ook doen. Verdere grieven in incidenteel appel zijn het hof onvoldoende gebleken. De grieven en eiswijziging in principaal en incidenteel appel lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Stallingsovereenkomst
7.5.
[appellant] legt aan zijn vordering ten grondslag onbetaald gebleven kosten gemaakt in de periode tot 1 april 2011 uit hoofde van de per die datum door [geïntimeerde] beëindigde stallingsovereenkomst en (stalling)kosten gemaakt na 1 april 2011 uit hoofde van zaakwaarneming subsidiair ongerechtvaardigde verrijking omdat [geïntimeerde] [paard 2] en de verantwoordelijkheid voor de zorg voor [paard 2] bij [appellant] liet.
Onder verwijzing naar een specificatie van het in dit hoger beroep gevorderde (prod. 2 MvG) voert [appellant] ter toelichting aan:
  • Een bedrag van € 63,= heeft betrekking op een verblijf van [geïntimeerde] in januari 2011 op de camping van [appellant] ;
  • Een bedrag van € 260,= voor de maand januari 2011 heeft betrekking op de stalling van [paard 1] ;
  • De kosten van negen behandelingen van de hoefsmid bedragen € 30,= per behandeling, bestaande uit € 20,= kosten hoefsmid zelf en € 10,= kosten [appellant] (halen en brengen);
  • De kosten van tandarts [tandarts] ad € 50,= zijn gemaakt met expliciete toestemming van [geïntimeerde] . In 2012 is [paard 2] nog tweemaal door een tandarts behandeld. Deze kosten bedragen € 35,= per keer en zijn verhoogd met € 10,= kosten [appellant] (halen en brengen);
  • De kosten van de dierenarts betreffen kosten die door de dierenarts aan [appellant] in rekening zijn gebracht voor diverse wormenkuren, consulten en medicatie. Ter onderbouwing overlegt [appellant] diverse producties;
  • De kosten voor de stalling variëren omdat oorspronkelijk weidegang (€ 125,= per maand) was overeengekomen, maar na januari 2011 voor wat betreft de verzorging van [paard 2] afgegaan is op de adviezen van de dierenarts, die soms volpension (€ 250,=) en soms weidegang inhielden;
  • Huur deken is conform de gebruikelijke tarieven in rekening gebracht nadat [geïntimeerde] ondanks herhaald verzoek naliet zelf een deken aan [appellant] ter beschikking te stellen;
  • De kosten voor extra voeren en verzorgen zijn eveneens gebaseerd op de adviezen van de dierenarts en de gebruikelijke tarieven omdat [geïntimeerde] naliet [paard 2] te verzorgen;
  • De kosten voor de zadelkast zijn in rekening gebracht omdat [geïntimeerde] heeft nagelaten de zadelkast te verwijderen. Ze worden alleen in rekening gebracht voor de maanden waarvoor het tarief weidegang is berekend.
7.6.
[geïntimeerde] voert allereerst aan dat [appellant] niet ontvankelijk verklaard had moeten worden omdat het contract niet met [appellant] is aangegaan, maar met zijn vrouw die het heeft ondertekend en waarmee [geïntimeerde] ook altijd contact onderhield. [geïntimeerde] verweert zich (subsidiair, zo begrijpt het hof) tegen de vordering met de stelling dat er in februari 2011 tussen hem en (mevrouw) [appellant] een perfecte koopovereenkomst tot stand is gekomen, waarmee [appellant] eigenaar van [paard 2] is geworden. De kosten die na februari 2011 gemaakt zijn dienen om die reden voor rekening van [appellant] te blijven, aldus [geïntimeerde] . Meer subsidiair bestrijdt [geïntimeerde] dat hij iets aan [appellant] uit hoofde van zaakwaarneming verschuldigd is. [geïntimeerde] voert aan dat [appellant] zich niet op een redelijke grond (als bedoeld in artikel 6:198 BW) met de behartiging van het belang van [geïntimeerde] heeft ingelaten. [appellant] heeft hem nooit heeft gevraagd [paard 2] elders onder te brengen en hij heeft slechts zijn eigen belang gediend door [paard 2] te blijven verzorgen tegen de gevorderde kosten in plaats van rekening te houden met de belangen van [geïntimeerde] en de kosten te beperken. Van ongerechtvaardigde verrijking is ook geen sprake volgens [geïntimeerde] . Uiterst subsidiair bestrijdt [geïntimeerde] het grootste deel van de gevorderde kosten als - kort samengevat - niet afgesproken en gemaakt zonder toestemming van [geïntimeerde] .
7.7.
Terecht heeft de kantonrechter het niet-ontvankelijkheidsverweer verworpen. Het hof doet dat ook. Als onweersproken staat vast dat [geïntimeerde] voor de stalling van zijn paard [paard 2] de overeenkomst met de titel “stallingscontract De [paardestalling] ” is aangegaan en dat hij [paard 2] vervolgens bij De [paardestalling] heeft gestald. Vast staat ook dat de stal De [paardestalling] deel uitmaakt(e) van de diverse bedrijfsactiviteiten, die door het echtpaar [appellant] worden ondernomen in de eenmanszaak van [appellant] . Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, vermag het hof niet in te zien waarom voornoemd stallingscontract dat met toestemming van [appellant] door zijn echtgenote is ondertekend, wel met de echtgenote, maar niet met [appellant] tot stand zou zijn gekomen. Uit de enkele stelling dat de handelsnaam De [paardestalling] op het moment van het ondertekenen van het contract nog niet bij de KvK was ingeschreven volgt dat in elk geval niet.
7.8.
Ook terecht en op goede gronden - die het hof overneemt en tot de zijne maakt - heeft de kantonrechter geoordeeld dat er in februari 2011 tussen [geïntimeerde] en (mevrouw) [appellant] geen koopovereenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan (mevrouw) [appellant] vanaf februari 2011 als eigenaar van [paard 2] zou moeten worden beschouwd. Het in incidenteel appel daartegen aangevoerde bezwaar van [geïntimeerde] dat zijn tot aanvaarding strekkende antwoord slechts op ondergeschikte punten van het aanbod van [appellant] afweek (artikel 6:255 lid 2 BW), verwerpt het hof. [geïntimeerde] aanvaardde de door [appellant] aangeboden koopsom van € 300,= voor [paard 2] onder de voorwaarde dat hij de stallingskosten voor januari en half februari 2011 niet zou hoeven betalen. Nu als onweersproken staat vast dat de stallingskosten op basis van weidegang € 125,= per maand bedroegen, hield die voorwaarde voor [appellant] de kwijtschelding van een bedrag van (minimaal) € 187,50 in. In het licht van een koopprijs van € 300,= is dat bepaald niet te beschouwen als een afwijking op ondergeschikte punten als bedoeld in genoemd artikellid. Ook het kennelijk door de deurwaarder van [appellant] nogmaals herhaalde aanbod om [paard 2] te kopen voor € 300,= is door [geïntimeerde] niet aanvaard. Zoals blijkt uit de door [geïntimeerde] zelf (bij akte van 11 februari 2014) overgelegde brief van de deurwaarder van [appellant] werd het aanbod gedaan onder de voorwaarde van ondertekening en retourzending van genoemde brief en betaling van een resterend bedrag van € 632,36 door [geïntimeerde] . [geïntimeerde] stelt zelf dat hij genoemd bedrag niet heeft betaald, zodat in elk geval aan die voorwaarde niet is voldaan.
De stelling dat [appellant] zich na februari 2011 zou hebben gedragen als eigenaar (wat [appellant] onder verwijzing naar diverse correspondentie gemotiveerd bestrijdt), volgt niet uit de door [geïntimeerde] gestelde feiten. Het enkele feit dat [appellant] in mei 2011 wilde weten welk adres mevrouw [gemachtigde geïntimeerde] (de ex-echtgenote van [geïntimeerde] ) voor [paard 2] gevonden dacht te hebben, rechtvaardigt die conclusie niet. Integendeel, het feit dat mevrouw [gemachtigde geïntimeerde] in mei 2011 nog op zoek was naar een ander adres voor [paard 2] , is in lijn met de conclusie dat er in februari 2011 geen koopovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [appellant] tot stand is gekomen.
7.9.
Gezien het voorgaande komt het hof aan bewijslevering als (voorwaardelijk) door [geïntimeerde] aangeboden niet toe.
7.10.
Nu als onbestreden vast staat dat [geïntimeerde] het stallingscontract tegen 1 april 2011 heeft opgezegd, heeft het voorgaande tot gevolg dat [geïntimeerde] tot genoemde datum de bij het stallingscontract overeen gekomen bedragen aan [appellant] verschuldigd is. Het deel van de vordering van [appellant] dat op die periode ziet zal het hof eerst bespreken aan de hand van de tot 1 april 2011 in rekening gebrachte bedragen als blijkend uit productie 2 bij memorie van grieven (MvG).
Het hof constateert dat [geïntimeerde] erkent verschuldigd te zijn, althans niet weerspreekt de posten camping januari 2011, internet januari 2011, kantine januari 2011, weidegang januari 2011, wormenkuur en tandarts 12 februari 2011. De som van die posten bedraagt € 246,61. Tegen de kosten volpension (in plaats van weidegang) voor de periode 20 januari t/m 31 januari 2011 en de maanden februari en maart 2011 maakt [geïntimeerde] bezwaar in die zin dat hij in het algemeen aanvoert geen volpension maar weidegang te zijn overeengekomen. Ten aanzien van die kosten heeft [appellant] aangevoerd [paard 2] op basis volpension te zijn gaan verzorgen op advies van de dierenarts. Dat de dierenarts een dergelijk advies heeft gegeven is door [geïntimeerde] niet weersproken. Daarbij komt dat [geïntimeerde] bij e-mail van 21 januari 2011 (zie hiervoor onder 7.1.e) heeft ingestemd met een verzorging op basis van de adviezen van de dierenarts, zodat het hof ook de kosten volpension toewijsbaar oordeelt, met dien verstande dat op de post voor de periode 20 januari t/m 31 januari een bedrag van € 44,36 in mindering zal worden gebracht nu over die periode ook de kosten weidegang zijn toegewezen. Voor de kosten van de “brokken 1,5 kilo per keer” en “slobber/mais” geldt hetzelfde. De som van de toe te wijzen kosten volpension, brokken en slobber mais bedraagt aldus € 611.90.
Het hof constateert verder dat [appellant] niet heeft weersproken de stelling van [geïntimeerde] dat [appellant] aanvankelijk slechts voor de ene dag dat [paard 1] in januari 2011 nog gestald heeft gestaan een bedrag van € 16,= in rekening heeft gebracht. Het hof zal dan ook slechts dat bedrag toewijzen voor de nog niet betaalde stalling van [paard 1] en niet het bedrag van € 260,= dat [appellant] in deze procedure daarvoor opvoert.
De overige posten voor deze periode worden door [geïntimeerde] bestreden met de stelling dat die niet door de overeenkomst worden gedekt, althans niet met hem zijn overeengekomen. Dat verweer slaagt. Nu gesteld noch gebleken is op grond waarvan die kosten in rekening kunnen worden gebracht, zal het hof die posten als onvoldoende onderbouwd afwijzen.
Ten slotte staat als onweersproken vast dat er in januari 2011 een bedrag van € 96,26 door [geïntimeerde] is betaald.
De slotsom van het voorgaande is dat over het eerste kwartaal van 2011 een bedrag van (€ 246,61 + € 611,90 + € 16,00 - € 96,26 =) € 788,25 moet worden toegewezen.
Zaakwaarneming
7.11.
Aan de kosten die [appellant] van [geïntimeerde] vordert over de periode 1 april 2011 t/m 31 december 2012, heeft hij in eerste aanleg zaakwaarneming ten grondslag gelegd. De kantonrechter heeft de vordering op die grondslag toegewezen. Het hof constateert dat de grieven die grondslag niet bestrijden. Daarvoor is niet toereikend de enkele stelling van [geïntimeerde] dat [appellant] zich niet op een redelijke grond zou hebben ingelaten met de behartiging van het belang van [geïntimeerde] en dat hij [geïntimeerde] nooit zou hebben gevraagd [paard 2] te komen ophalen of wat [geïntimeerde] met [paard 2] zou willen, waaruit zou blijken dat [appellant] [geïntimeerde] ook niet meer als eigenaar van [paard 2] beschouwde.
Vast staat dat [paard 2] na het einde van het stallingscontract niet is opgehaald door [geïntimeerde] . Nu [appellant] het paard als gevolg daarvan ook na 1 april 2011 nog onder zijn hoede had, heeft hij zich terecht en op redelijke grond als bedoeld in artikel 6:198 BW ingelaten met het belang van [geïntimeerde] , te weten de verzorging van [paard 2] .
7.12.
Met grief II in principaal appel klaagt [appellant] dat de kantonrechter een te laag bedrag voor de periode na 1 april 2011 heeft toegewezen. [appellant] is van mening dat hij recht heeft op vergoeding van alle kosten zoals hij die gespecificeerd heeft in (onder meer) productie 2 bij MvG. [geïntimeerde] bestrijdt dat [appellant] deze kosten als goed zaakwaarnemer heeft kunnen maken. Volgens [geïntimeerde] had [appellant] de kosten voor stalling ook grotendeels kunnen beperken door [paard 2] een ander en goedkoper adres voor onderdak te geven. Dat verweer verwerpt het hof als onvoldoende gemotiveerd nu gesteld noch gebleken is waar en hoe [paard 2] goedkoper elders onderdak had kunnen krijgen, laat staan dat dit zo’n verschil in prijs zou hebben opgeleverd dat dit een behoorlijke zaakwaarneming door [appellant] in de weg stond.
7.13.
[geïntimeerde] bestrijdt verder de verschillende opgevoerde kostenposten in algemene zin met de stellingen dat ze niet voldoende worden onderbouwd, dat ze zonder overleg met of toestemming van hem zijn gemaakt en dat ze zonder noodzaak zijn gemaakt. Dienaangaande overweegt het hof als volgt.
7.14.
Uitgangspunt bij de beoordeling van dit deel van de vordering van [appellant] is het bepaalde in de artikelen 6:199 en 6:200 BW. Op grond daarvan was [appellant] gehouden om bij de waarneming de nodige zorg te betrachten en om, zodra dit redelijkerwijze mogelijk was, aan [geïntimeerde] verantwoording af te leggen van wat hij had verricht, als ook om rekening te doen van voor [geïntimeerde] uitgegeven (of ontvangen) gelden. Op grond daarvan is [geïntimeerde] gehouden, voor zover zijn belang naar behoren is behartigd, aan [appellant] de schade te vergoeden die deze als gevolg van de waarneming heeft geleden. Daarnaast heeft de zaakwaarnemer die heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep op bedrijf, voor zover dit redelijk is bovendien recht op een vergoeding voor zijn verrichtingen met inachtneming van de prijzen die daarvoor ten tijde van de zaakwaarneming gewoonlijk worden berekend.
7.15.
Dat [appellant] de in bijlage 2 bij memorie van grieven opgenomen betalingen heeft moeten doen aan de hoefsmid, de tandarts, de dierenarts en ten behoeve van de wormenkuur is door [geïntimeerde] niet weersproken. Het hof verwerpt het verweer van [geïntimeerde] dat die kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Voornamelijk in dit hoger beroep heeft [appellant] deze voor [geïntimeerde] uitgegeven gelden onderbouwd met rekeningen en kwitanties. Ook de weren dat ze zonder overleg met of toestemming van [geïntimeerde] en zonder grond zijn gemaakt verwerpt het hof. Als onweersproken staat vast dat [geïntimeerde] de verzorging van [paard 2] na het eindigen van de stallingsovereenkomst geheel aan [appellant] heeft overgelaten. Zoals de kantonrechter met recht overwoog (r.o. 7.2 van het bestreden vonnis) en in dit hoger beroep niet is bestreden wist [geïntimeerde] vanaf februari 2011 dat [appellant] zich op het standpunt stelde [paard 2] niet gekocht te hebben, zodat [geïntimeerde] kon verwachten dat [appellant] kosten bij hem in rekening zou brengen als hij de zorg voor [paard 2] na 1 april 2011 aan [appellant] zou overlaten, wat hij heeft gedaan. Als goed zaakwaarnemer mocht dan van [appellant] verwacht worden dat hij zou zorgdragen voor hoefsmid, tandarts, dierenarts, wormenkuur en extra brokken wanneer dat nodig was. De enkele stelling dat die kosten zonder grond zijn gemaakt is een onvoldoende weerspreking van de nota’s die aan die kosten ten grondslag liggen en waaruit blijkt dat de in rekening gebrachte zorg en medicijnen zijn (voorgeschreven en) geleverd.
7.16.
Ook ten aanzien van de kosten volpension en weidegang verwerpt het hof de bezwaren van [geïntimeerde] . Nu vast staat dat [geïntimeerde] de verzorging van [paard 2] na het eindigen van de stallingsovereenkomst geheel aan [appellant] heeft overgelaten, heeft [appellant] die handelde in de uitoefening van zijn bedrijf, recht op een vergoeding op basis van de prijzen die golden onder een stallingscontract. Dat [paard 2] op advies van de dierenarts in de door [appellant] in rekening gebrachte periodes afwisselend is gestald op basis van volpension en weidegang, is door [appellant] onderbouwd gesteld en door [geïntimeerde] in dat licht met de enkele stelling dat dit zonder noodzaak was, onvoldoende (gemotiveerd) bestreden. Echter, naar het oordeel van het hof maakt [geïntimeerde] terecht bezwaar tegen het ook nog in rekening brengen van kosten van verzorging in de maanden dat er kosten volpension in rekening worden gebracht. Voor de kosten van verzorging in de maanden dat er enkel weidegang in rekening is gebracht, zou dat anders kunnen zijn, maar die heeft [appellant] onvoldoende concreet onderbouwd en zullen om die reden afgewezen worden. Dat geldt ook voor de kosten voor de zadelkast. Verder komen de kosten voor de huur van een deken het hof ook niet voor als kosten voor zorg die redelijkerwijze van [appellant] verwacht kon worden. Met recht heeft [geïntimeerde] daar (in eerste aanleg) tegen aangevoerd dat met de eenmalige aanschaf van een deken veel goedkoper in die zorg had kunnen worden voorzien.
7.17.
De slotsom van het voorgaande is dat het hof als schade geleden uit hoofde van zaakwaarneming over de periode 1 april 2011 tot 31 december 2012 aan [appellant] zal toekennen de somma van € 5.173,43 (€ 743,09 aan kosten hoefsmid, tandarts, dierenarts, wormenkuur en extra brokken + € 3.430,34 voor 13 maanden en 6 dagen volpension + € 1.000,= voor 8 maanden weidegang).
Rente en (buitengerechtelijke) kosten
7.18.
Met grief III bestrijdt [appellant] de door de kantonrechter eenvoudigheid halve en ter voorkoming van executiegeschillen toegewezen rente ingangsdata. [appellant] vordert, onder verwijzing naar de afspraken uit de stallingsovereenkomst, betaling van wettelijke rente over de verschuldigde bedragen telkens ingaande de laatste datum van de maand waarin de kosten gemaakt zijn, c.q. op welke maand de kosten betrekking hebben, althans vanaf de datum van inleidende dagvaarding, meer subsidiair vanaf januari 2013. De grief faalt. Nu voor toekenning van wettelijke rente (ingebrekestelling en) verzuim nodig is en gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] maandelijks is gemaand en of in gebreke is gesteld, laat staan dat hij in verzuim is geraakt (zoals [geïntimeerde] met recht daartegen aanvoert), moet die vordering worden afgewezen. Met recht heeft de kantonrechter (eenvoudigheid halve) over het verschuldigde uit hoofde van de stallingsovereenkomst als ingangsdatum voor de wettelijke rente de datum van dagvaarding in eerste aanleg genomen en voor het toegewezen bedrag van € 1.935,= uit hoofde van zaakwaarneming de ingangsdatum 1 oktober 2012. Voor het in dit hoger beroep uit hoofde van zaakwaarneming meer gevorderde en toegewezen bedrag zal het hof de ingangsdatum voor de wettelijke rente bepalen op de datum van de dagvaarding in hoger beroep.
7.19.
Grief IV van [appellant] ziet op de afwijzing van de gevorderde buitengerechtelijke kosten. Deze grief faalt ook. Ten aanzien van buitengerechtelijke kosten geldt dat zij op de voet van art. 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen, onder meer als het gaat om redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, behoudens ingeval krachtens art. 241 Rv. de regels omtrent proceskosten van toepassing zijn. [appellant] heeft niet concreet onderbouwd dat hij kosten heeft gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [appellant] vergoeding vordert moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskosten een vergoeding plegen in te houden. Met recht heeft de kantonrechter die vordering afgewezen.
7.20.
Grief V in principaal appel betreft de kostenveroordeling die hierna nog aan de orde komt en grief VI is een veeggrief die geen nadere behandeling behoeft.
Conclusie
7.21.
Uit al het voorgaande volgt dat de grieven I en II in principaal appel slagen en dat het vonnis waarvan beroep moet worden vernietigd omdat een groter deel van de vordering van [appellant] moet worden toegewezen. De grieven in incidenteel appel falen. Opnieuw rechtdoende zal het hof [geïntimeerde] veroordelen om aan [appellant] te betalen het bedrag van € 788,25 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 mei 2012 tot aan de datum der voldoening, het bedrag van € 1.935,= te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 oktober 2012 en het bedrag van € 3.238,43 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 februari 2013 tot aan de datum der voldoening. Als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] worden veroordeeld in de kosten van de eerste aanleg en het principaal en het incidenteel appel, conform verzoek van [appellant] met nakosten en wettelijke rente. Op verzoek van [appellant] zal dit arrest uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

8.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] te betalen het bedrag van € 788,25 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 mei 2012 tot aan de datum der voldoening, het bedrag van € 1.935,= te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 oktober 2012 en het bedrag van € 3.238,43 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 februari 2013 tot aan de datum der voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] worden begroot op € 383,67 aan verschotten en op € 768,= aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 393,79 aan verschotten en € 1.264,= aan salaris advocaat voor het principaal appel en € 474,= voor het incidenteel appel;
en voor wat betreft de nakosten op € 131,= indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,= vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. T. Rothuizen – van Dijk, J.T. Begheyn en J.C.J. van Craaikamp en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 september 2015.
griffier rolraadsheer