ECLI:NL:GHSHE:2015:3863

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 oktober 2015
Publicatiedatum
1 oktober 2015
Zaaknummer
F 200 166 081_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en mentorschap van een comateuze vrouw

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de ouders van een vrouw die in een vegetatieve toestand verkeert. De ouders, die als mentoren zijn aangesteld, hebben in eerste aanleg verzocht om de echtscheiding van hun dochter van de man uit te spreken. De rechtbank Limburg heeft hen echter niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek. De ouders zijn van mening dat de vrouw, ondanks haar comateuze toestand, de wil heeft geuit om te scheiden, en dat zij als mentoren bevoegd zijn om dit verzoek in te dienen. De man daarentegen stelt dat het huwelijk uit liefde is gesloten en dat de vrouw nooit heeft aangegeven te willen scheiden. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het oordeelt dat de ouders niet bevoegd zijn om namens de vrouw een echtscheidingsverzoek in te dienen, gezien haar toestand en de wettelijke bepalingen omtrent mentorschap. Het hof benadrukt dat de beslissing om te scheiden een hoogst persoonlijk karakter heeft en dat de vrouw, gezien haar situatie, niet in staat is om haar wil te bepalen. De ouders kunnen derhalve niet als procespartij optreden in deze procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 1 oktober 2015
Zaaknummer: F 200.166.081/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/190207 / FA RK 14-1023
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader]en
[de moeder],
in hun hoedanigheid van mentoren van
[de vrouw],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen: de ouders van de vrouw,
advocaat: mr. I.G.H. Aarts-Mulder,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. E.R.T.A. Luijten.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 december 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met bijgevoegd het procesdossier in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 6 maart 2015, hebben de ouders van de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog het verzoek van de vrouw de echtscheiding uit te spreken, toe te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 april 2015, heeft de man verzocht het beroep van de ouders van de vrouw af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de ouders van de vrouw, bijgestaan door mr. Aarts-Mulder;
  • de man, bijgestaan door mr. Luijten en door mevrouw W. El Berrah, tolk, die hiertoe ter zitting is beëdigd.

3.De beoordeling

3.1.
De vrouw en de man zijn op 10 juli 2006 te Al-Hoceima, Marokko, met elkaar gehuwd. De man en de vrouw hebben de Marokkaanse nationaliteit.
3.2.
In november 2009 is de vrouw in coma geraakt en sindsdien verblijft zij in een vegetatieve toestand.
3.3.
Bij beschikking van 4 april 2012 heeft de rechtbank Maastricht, sector kanton, voor zover hier van belang, ten behoeve van de vrouw met ingang van 16 april 2012 een mentorschap ingesteld met benoeming van de ouders van de vrouw tot mentoren.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de ouders van de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek de echtscheiding, subsidiair de scheiding van tafel en bed tussen de man en de vrouw uit te spreken.
3.5.
De ouders van de vrouw kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De ouders van de vrouw voeren - kort samengevat - het volgende aan.
Niet de ouders van de vrouw, maar de vrouw zelf is procespartij, daarbij vertegenwoordigd door haar advocaat en van advies voorzien door de ouders van de vrouw, als haar mentoren. De vrouw heeft als plichtsgetrouwe dochter onder druk van de familie ingestemd met het huwelijk met de man. Het was een schijnhuwelijk om te bewerkstelligen dat de man in Nederland een verblijfsvergunning zou krijgen. Het huwelijk van de vrouw en de man werd nooit geconsumeerd. Er is sprake van een duurzame ontwrichting van het huwelijk.
Voor de vrouw in coma raakte, heeft zij haar wil om de echtscheiding tot stand te brengen, in volstrekt geestelijk gezonde, wilsbekwame toestand, duidelijk geopenbaard. Deze wil mag geacht worden door de comateuze toestand te zijn geconsolideerd, onveranderd en voor onbepaalde tijd duurzaam te zijn geworden zolang de comateuze toestand voortduurt.
De vrouw verkeert in totaal afhankelijke toestand. De man heeft de vrouw nooit bezocht en heeft nimmer naar haar geïnformeerd, laat staan dat hij enige compassie met haar heeft getoond.
3.7.
De man voert - kort samengevat - het volgende aan.
Anders dan de ouders van de vrouw het doen voorkomen, zijn de man en de vrouw uit liefde met elkaar gehuwd. De man heeft moeite gehad om een verblijfsvergunning in Nederland te krijgen. Het maakte hen gelukkig toen dit in 2009 eindelijk lukte en zij na drie jaar eindelijk in Nederland herenigd konden worden. De plotselinge coma van de vrouw was een mokerslag voor de man. De man is blijven hopen en geloven dat de vrouw uit haar coma zou ontwaken en dat zij samen verder gelukkig zouden samenleven. Die hoop is ijdel gebleken. De toestand van de vrouw is feitelijk hopeloos; zij lijdt een puur vegetatief bestaan en is niet in staat haar wil te bepalen. De vrouw heeft de man nimmer laten weten van hem te willen scheiden van echt. De correspondentie van de vrouw aan de man geeft juist een beeld van genegenheid en liefde. Er is geen sprake van een duurzame ontwrichting van het huwelijk.
De ouders van de vrouw zijn als haar mentoren niet bevoegd om een echtscheidingsverzoek in te dienen. De vrouw zelf is niet in staat haar wil omtrent een echtscheidingsverzoek te bepalen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.
Krachtens artikel 1:453 van het Burgerlijk Wetboek is de betrokkene tijdens het mentorschap onbevoegd rechtshandelingen te verrichten in aangelegenheden betreffende zijn verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding en vertegenwoordigt de mentor de betrokkene in deze aangelegenheden in en buiten rechte. Ten aanzien van andere handelingen treedt de mentor in plaats van de betrokkene op, voor zover de aard van de desbetreffende handeling dit toelaat. De mentor geeft aan de betrokkene raad in hem betreffende aangelegenheden van niet-vermogensrechtelijke aard en waakt over diens belangen ter zake.
3.9.1.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank de ouders van de vrouw terecht niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek de echtscheiding, subsidiair de scheiding van tafel en bed tussen de man en de vrouw uit te spreken.
Voor zover de ouders van de vrouw hebben gesteld dat niet zij als procespartij aangemerkt dienen te worden, maar de vrouw zelf, daarbij vertegenwoordigd door haar ouders in hun hoedanigheid van mentoren, respectievelijk door haar advocaat, overweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel dat onweersproken is komen vast te staan dat de vrouw, gezien haar comateuze toestand, thans niet in staat is haar wil omtrent een echtscheidingsverzoek te bepalen en de betekenis daarvan te begrijpen, hetgeen noodzakelijk is om in deze procedure ontvankelijk te zijn. De beslissing om een echtscheidingsverzoek in te dienen heeft een hoogst persoonlijk karakter. Volgens HR 28 maart 1980, NJ 1980, 378, komt deze bevoegdheid niet toe aan de curator. Nu de vertegenwoordigingsbevoegdheden van een curator duidelijk verder gaan dan die van de mentor, kan naar het oordeel van het hof van vertegenwoordiging door de mentoren geen sprake zijn. Ook de vertegenwoordigingsbevoegdheid van een advocaat strekt niet zover. Het hof oordeelt voorts dat de door de ouders van de vrouw gestelde wil om van echt te scheiden, zoals in het verleden door de vrouw ten opzichte van hen geuit, niet tot een ander oordeel kan leiden en dat daaromtrent overigens ook onvoldoende is gebleken.
3.10.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 december 2014;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, M.C. Bijleveld-van der Slikke en J.U.M. van der Werff en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2015.