ECLI:NL:GHSHE:2015:3917

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 oktober 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
F 200.163.596/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een bijzondere curator in een geschil over contactregeling en kinderalimentatie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De vrouw verzocht om wijziging van de contactregeling en de kinderalimentatie voor haar kinderen, die voortkwamen uit een echtscheiding. De rechtbank had eerder een co-ouderschapsregeling vastgesteld, maar de vrouw stelde dat deze regeling niet meer in het belang van de kinderen was. De man, de vader van de kinderen, voerde aan dat de bestaande regeling wel degelijk in het belang van de kinderen was en dat de vrouw niet ontvankelijk verklaard moest worden in haar verzoeken. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 september 2015 werd de minderjarige [minderjarige 1] gehoord, en de raad voor de kinderbescherming was ook betrokken bij de procedure. Het hof constateerde dat er een gebrek aan communicatie tussen de ouders was en dat de minderjarige klem dreigde te raken tussen de ouders. Daarom besloot het hof om een bijzondere curator te benoemen om de belangen van [minderjarige 1] te behartigen. De bijzondere curator werd verzocht om gesprekken te voeren met de ouders en de minderjarige om te onderzoeken hoe de contactregeling verantwoord kon worden uitgebreid. Het hof hield de verdere behandeling van het hoger beroep aan tot het rapport van de bijzondere curator was ontvangen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 1 oktober 2015
Zaaknummer: F 200.163.596/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/277402 / FA RK 14-1970
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H.H.C. van de Kerkhof ,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. G.L. Brokking-van Alphen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 oktober 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 januari 2015, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de tussen partijen overeengekomen en in de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 2 mei 2008 opgenomen contactregeling wordt gewijzigd in een contactregeling tussen de man en [minderjarige 1] die als invulling heeft iedere dinsdagavond van 18.00 tot 20.00 uur en iedere zaterdag van 10.00 tot 12.00 uur, alsmede de in even genoemde beschikking vastgestelde door de man te betalen kinderalimentatie wordt gewijzigd en de man, bij vooruitbetaling aan de vrouw met ingang van 10 augustus 2013, althans vanaf 1 maart 2014, althans vanaf het moment waarop onderhavig verzoek bij de rechtbank Oost-Brabant is ingediend, althans met ingang van een door het hof te bepalen datum, op een bedrag van € 575,- per kind per maand wordt gesteld, althans op een bedrag dat het hof in de gegeven omstandigheden in overeenstemming acht met de behoefte van de kinderen en de draagkracht van beide partijen, een en ander onder compensatie van kosten.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 maart 2015, heeft de man verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans dat verzoek af te wijzen en de beschikking ten aanzien van de contactregeling en de bijdrage voor [minderjarige 2] te bekrachtigen, althans een bijdrage vast te stellen als het hof juist acht.
Tevens heeft de man hierbij incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen en verzocht, zo nodig onder aanvulling van gronden, een contactregeling vast te stellen waarbij [minderjarige 1] , naast de bestaande regeling voor vakanties en feestdagen, om de week van woensdag tot zondag bij de man verblijft, althans de door de rechtbank bepaalde beschikking te bekrachtigen, althans een contactregeling vast te stellen als het hof juist acht.
Voorts heeft de man verzocht om de bijdrage ten behoeve van [minderjarige 1] vast te stellen op € 326,- per maand met ingang van 10 april 2014 en met ingang van 1 januari 2015 op € 286,- per maand, althans een bijdrage als het hof juist acht met ingang van datum indiening van het verzoekschrift, althans een datum die het hof juist acht.
Ten slotte heeft de man verzocht primair om de vrouw te veroordelen om op de kinderrekening een bedrag ad € 1.846,- terug te storten, teneinde dit ten behoeve van [minderjarige 2] aan de voor haar bestemde kosten te kunnen uitgeven, en vast te stellen dat de achterstand van de man € 1.116,- bedroeg, althans subsidiair de in het kader van de terugwerkende kracht van de uitspraak door de rechtbank, de door de man verschuldigde achterstallige bijdragen vast te stellen op een bedrag ad € 676,- te betalen aan de kinderrekening en € 440,- aan de vrouw, althans door het hof vast te stellen bijdragen.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 5 mei 2015, heeft de vrouw verzocht, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in incidenteel appel, althans die verzoeken af te wijzen, onder compensatie van kosten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 september 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Van de Kerkhof;
  • de man, bijgestaan door mr. Brokking-van Alphen;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlage van de advocaat van de man d.d. 16 maart 2015;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 24 augustus 2015;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 26 augustus 2015;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 3 september 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 26 september 2003 gehuwd.
Uit de voorhuwelijkse relatie van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 2] (hierna : [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 1] (hierna : [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] .
3.2.
Partijen hebben de gevolgen van hun echtscheiding geregeld in een echtscheidingsconvenant en in een kinderconvenant, welke convenanten in maart 2008 door partijen zijn ondertekend.
3.3.
In voormeld kinderconvenant dat deel uitmaakt van het echtscheidingsconvenant, hebben partijen alle regelingen met betrekking tot [minderjarige 2] en [minderjarige 1] vastgelegd.
3.4.
In dit kinderconvenant is onder meer het volgende opgenomen:
1.2.
Gelet op het feit dat partijen tijdens het huwelijk gezamenlijk belast waren met de verzorging en opvoeding van hun kinderen achten partijen een zogenaamde co-ouderschapsregeling in het belang van beide kinderen. De beide kinderen samen zullen afwisselend een week bij de man en een week bij de vrouw verblijven. De beide kinderen samen zullen op zondagavond tussen 19.00 uur en 19.30 uur bij de ontvangende ouder worden gebracht.
1. 3 .
[minderjarige 2] zal worden ingeschreven op het adres van de man en [minderjarige 1] zal worden ingeschreven op het adres van de vrouw.
(…)
4.4.
Partijen komen overeen dat zij de door hen te ontvangen kinderbijslag zullen storten op een en/of rekening waartoe zij beiden gerechtigd zijn. De man zal maandelijks, bij vooruitbetaling, in totaal een bedrag van € 350,00 ter zake een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de beide minderjarige kinderen van partijen op deze en/of-rekening storten. Deze bijdrage zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW, voor het eerst per 1 januari 2009.”
Voorts hebben partijen, voor zover thans nog van belang, in het kinderconvenant een regeling opgesteld voor de schoolvakanties.
3.5.
Bij beschikking van 2 mei 2008 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 19 mei 2008 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking, waarvan wijziging wordt gevraagd, heeft de rechtbank voorts de getroffen onderlinge regelingen in die beschikking opgenomen, onder verwijzing naar de aangehechte kopie van het (het hof begrijpt:) echtscheidingsconvenant en heeft de rechtbank bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] aan de vrouw dient te voldoen € 175,- per kind per maand, met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De bijdrage voor de kinderen beloopt ingevolge de wettelijke indexering per 1 januari 2014 € 195,09 per kind per maand en met ingang van 1 januari 2015 € 196,65 per kind per maand.
3.6.
Bij inleidend verzoekschrift heeft de vrouw verzocht om voornoemde beschikking van 2 mei 2008, alsmede het tussen partijen ondertekende kinderconvenant te wijzigen voor wat betreft de daarbij vastgestelde respectievelijk overeengekomen kinderalimentatie, aldus dat deze bijdrage primair met ingang van 10 augustus 2013 voor [minderjarige 2] wordt gewijzigd in een bedrag van € 650,- per maand en voor [minderjarige 1] in een bedrag van € 575,- per maand, althans in een bedrag als de rechtbank juist acht, dan wel subsidiair met ingang van 1 maart 2014 dan wel meer subsidiair met ingang van met ingang van de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift.
3.7.
De man heeft zich verweerd tegen de verzoeken van de vrouw en heeft bij wege van zelfstandig verzoek verzocht om een (zo uitgebreid mogelijke) regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen, nu een co-ouderschap volgens de man niet haalbaar is en in de praktijk al geruime tijd niet wordt uitgevoerd
3.8.
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang:
  • de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 2 mei 2008 gewijzigd, alsmede het tussen partijen in maart 2008 ondertekende convenant en kinderconvenant, voor wat betreft de bijdrage, door de man te voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige 1] , aldus dat deze bijdrage met ingang van 10 april 2014 nader wordt bepaald op € 342,90 per maand;
  • het tussen partijen in maart 2008 ondertekende convenant en kinderconvenant gewijzigd voor wat betreft het co-ouderschap ter zake van [minderjarige 1] , op de navolgende wijze:
o [minderjarige 1] zal bij de man verblijven gedurende een periode van opbouw:
- (2x) een keer per veertien dagen van zaterdag 9.00 uur tot 18.00 uur, vervolgens,
- (2x) een keer per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zaterdag 18.00 uur, vervolgens
o [minderjarige 1] zal bij de man verblijven:
- gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur;
- gedurende de helft van de (school)vakanties, tussen partijen in onderling overleg te bepalen;
 het meer of anders verzochte afgewezen.
3.9.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
Zorgregeling
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande dan wel een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.10.2.
Partijen hadden aanvankelijk een co-ouderschapsregeling afgesproken, welke ook in voornoemde beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 2 mei 2008 is vastgelegd, doch sedert mei 2013 is het co-ouderschap ten aanzien van [minderjarige 1] beëindigd. Tussen partijen is in geschil op welke wijze de verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige 1] thans dient te worden vastgesteld. In ieder geval zijn partijen het erover eens dat een co-ouderschap ten aanzien van [minderjarige 1] op dit moment niet langer tot de mogelijkheden behoort.
3.10.3.
De vrouw is van mening dat de rechtbank op geen enkele wijze aandacht heeft besteed aan het gegeven dat de sinds mei 2013 lopende contactregeling tussen de man en [minderjarige 1] het gevolg is van het handelen van de man. De regeling zoals die sinds mei 2013 werd uitgevoerd, verliep goed en op geen enkele wijze is gebleken dat die regeling strijdig zou zijn met de belangen van [minderjarige 1] . De rechtbank heeft ook niet gemotiveerd waarom het belang van [minderjarige 1] uitbreiding van de bestaande contactregeling noodzakelijk maakt. Daarenboven heeft de rechtbank de mening van [minderjarige 1] ten onrechte volstrekt onderkend en [minderjarige 1] verzet zich dan ook zodanig dat hij onder geen enkele voorwaarde bereid is om mee te werken aan de door de rechtbank vastgestelde regeling.
De vrouw acht de beschikking ook innerlijk tegenstrijdig, nu de rechtbank geen rekening heeft gehouden met de mening van [minderjarige 1] omdat hij niet in staat zou zijn om een weloverwogen standpunt ten aanzien van de contactregeling in te nemen, terwijl anderzijds – in het kader van de kinderalimentatie – is overwogen dat het de vrouw te verwijten valt dat zij minder is gaan werken en de rechtbank klaarblijkelijk van oordeel is dat [minderjarige 1] voor zichzelf zou kunnen zorgen. Tussen [minderjarige 2] en de man verloopt de contactregeling goed. De moeizaam verlopende contactregeling tussen de man en [minderjarige 1] valt dan ook terug te voeren op een problematische verstandhouding tussen de man en [minderjarige 1] waarmee de rechtbank rekening had moeten houden. Er dient naar de mening van de vrouw dan ook een contactregeling te worden vastgesteld die in elk geval bij [minderjarige 1] draagvlak heeft en gelijk is aan de regeling zoals die vanaf medio 2013 loopt, te weten iedere dinsdagavond van 18.00 tot 20.00 uur en iedere zaterdag van 10.00 tot 12.00 uur.
3.10.4.
In tegenstelling tot de vrouw, is de man van mening dat de rechtbank wel degelijk heeft onderbouwd dat de aangegeven contactregeling in het belang van [minderjarige 1] is. Van een twaalfjarige kan niet worden verwacht dat hij voldoende inzicht heeft in de gevolgen van zijn keuzes voor zijn ontwikkeling.
De man betwist dan ook nadrukkelijk de stellingen van de vrouw. Hij geeft aan dat de contactregeling tussen hem en [minderjarige 1] in 2013 is gewijzigd, omdat hij daarmee trachtte de zaken vlot te trekken. Het is geenszins de bedoeling van de man geweest om een (definitieve) wijziging van de contactregeling te bewerkstelligen. De opstelling van [minderjarige 1] moet in het licht van de omstandigheden worden beoordeeld. Gezien de opstelling van de vrouw is de uitlating van [minderjarige 1] sociaal wenselijk en niet bevreemdend. De vrouw onderkent onvoldoende het belang van haar visie en rol in de aanpak van [minderjarige 1] . De man is dan ook van mening dat de bestreden beschikking op dit punt juist is en hij heeft inmiddels zijn opleiding verplaatst van zaterdag naar vrijdag om aan de regeling uitvoering te kunnen geven.
De man kan in ieder geval niet akkoord gaan met de door de vrouw gewenste regeling, nu gedurende deze korte tijd geen inhoudelijke band kan worden opgebouwd, de contactmomenten teveel uit elkaar liggen en te weinig samenvallen met de momenten dat [minderjarige 2] bij de man verblijft. Ook de relatie tussen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] dreigt daarbij te weinig ruimte te krijgen. De man kan niet ontkennen dat er mogelijk hulp nodig is om tezamen met [minderjarige 1] en de vrouw invulling te geven aan de verhoudingen en is van mening dat partijen zich deze inspanningen in het belang van [minderjarige 1] dienen te getroosten. De man is in ieder geval van mening dat een contactregeling waarbij [minderjarige 1] om het weekend van woensdag tot en met zondag bij de man verblijft, in het belang van [minderjarige 1] is.
3.10.5.
De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat partijen beiden betrokken ouders zijn, die het beste willen voor [minderjarige 1] . De raad betreurt het dat het contact tussen partijen enkel via de e-mail verloopt, nu dit [minderjarige 1] niet ten goede komt. Voorts geeft de raad aan dat het een negatief signaal is dat [minderjarige 1] , die pas dertien jaar oud is, de beschikking van de rechtbank niet naleeft. De raad is van mening dat partijen moeten werken aan hun communicatie en dat daarin bemiddeld dient te worden door bijvoorbeeld De Combinatie . [minderjarige 1] moet ervaren dat zijn ouders met elkaar communiceren – anders dan via de e-mail – en die communicatie moet gericht zijn op uitbreiding van de contacten . [minderjarige 1] moet ervaren dat zijn ouders hierover communiceren en dat hij dit niet kan bepalen.
3.10.6.
Het hof is ter zitting gebleken dat partijen omtrent hun geschillen over de contactregeling tussen de man en [minderjarige 1] niet in staat zijn zonder tussenkomst van derden naar behoren te communiceren en dienaangaande afspraken te maken. Nu [minderjarige 1] klem dreigt te raken tussen de ouders, acht het hof het aangewezen om ambtshalve ingevolge artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een bijzondere curator te benoemen om de belangen van [minderjarige 1] in deze kwestie te behartigen. Op de zitting is de mogelijkheid tot benoeming van een bijzondere curator met partijen en de raad besproken. Zowel partijen als de raad hebben ter zitting verklaard dat zij zich hierin kunnen vinden.
3.10.7.
Op grond van het voorgaande zal het hof, alvorens zich inhoudelijk uit te laten over het hoger beroep, mevrouw drs . [orthopedagoog] , orthopedagoog, te [kantoorplaats] , benoemen als bijzondere curator.
Drs . [orthopedagoog] wordt verzocht de belangen van [minderjarige 1] in deze te behartigen, voor zover nodig zowel in als buiten rechte. Het gaat in het bijzonder om de vragen wat maakt dat [minderjarige 1] moeite heeft met een uitgebreider contactregeling met zijn vader en op welke wijze verantwoord inhoud kan worden gegeven aan contact tussen [minderjarige 1] en de vader. Het hof verzoekt de bijzondere curator daartoe gesprekken te voeren met de ouders en [minderjarige 1] . Het staat de bijzondere curator vrij, zonder daartoe verplicht te zijn, een of meerdere contacten tot stand te brengen tussen [minderjarige 1] en de vader, bij voorkeur onder haar begeleiding.
3.10.8.
Het hof wijst partijen er op dat zij de verplichting hebben aan de door de bijzondere curator in dit opzicht te geven instructies gevolg te geven.
3.10.9.
Het hof zal bepalen dat de advocaten van de ouders de bijzondere curator van adres-, e-mail en /of telefoongegevens zullen voorzien, zodat zo spoedig als mogelijk afspraken kunnen worden gemaakt.
3.10.10.
Het hof verzoekt de bijzondere curator om vóór 10 december 2015 rapport uit te brengen omtrent haar bevindingen.
3.10.11.
In afwachting van het rapport zal het hof de verdere behandeling van het onderhavige hoger beroep – ook ten aanzien van de alimentatie – aanhouden tot 10 december 2015, pro forma.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
benoemt mevrouw drs . [orthopedagoog] , p/a Mediation-House , [adres] , [kantoorplaats] , tot bijzondere curator ten behoeve van de belangenbehartiging van [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] en met als taakomschrijving als hiervoor beschreven onder rechtsoverweging 3.10.7;
beveelt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking en een afschrift van alle stukken aan de bijzondere curator zal toezenden;
bepaalt dat (de advocaten van) de partijen per ommegaande adressen en telefoon- en e-mailgegevens van de ouders aan de bijzondere curator ter kennis brengen, zodat zo spoedig als mogelijk afspraken kunnen worden gemaakt;
verzoekt de bijzondere curator het hof vóór 10 december 2015 schriftelijk te rapporteren in dit geding;
houdt iedere verdere beslissing aan tot 10 december 2015, pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, C.D.M. Lamers en C.A.R.M. van Leuven en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2015.