ECLI:NL:GHSHE:2015:3992

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 oktober 2015
Publicatiedatum
8 oktober 2015
Zaaknummer
F 200 166 686_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en zorgregeling van minderjarige na beëindiging relatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind is vastgesteld tussen de moeder en de vader. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.A. Hocks, verzoekt de beschikking te vernietigen en de vader zijn verzoeken te ontzeggen, terwijl de vader, bijgestaan door mr. R.P.F. Rober, de beschikking wil bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 augustus 2015, waarbij ook de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was. De moeder uit ernstige zorgen over de veiligheid van het kind bij de vader, die volgens haar alcohol en drugs gebruikt en niet betrokken is bij het leven van het kind. De vader ontkent deze beschuldigingen en stelt dat de moeder hem probeert te vervreemden van het kind. De Raad adviseert om het gezamenlijk gezag in stand te houden en de ouders aan te moedigen om beter met elkaar te communiceren. Het hof oordeelt dat er geen onaanvaardbaar risico is voor het kind bij gezamenlijk gezag en dat de zorgen van de moeder niet voldoende zijn onderbouwd. De zorgregeling die door de rechtbank is vastgesteld, wordt bekrachtigd, en het hof benadrukt het belang van goede communicatie tussen de ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 8 oktober 2015
Zaaknummer: F 200.166.686/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/192719 / FA RK 14-1823
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.A. Hocks,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.P.F. Rober.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 december 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 17 maart 2015, heeft de moeder verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vader zijn verzoeken alsnog te ontzeggen, althans een omgangsregeling dan wel een zorgregeling in goede justitie vast te stellen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 6 mei 2015, heeft de vader verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen en de verzoeken van de moeder als ongegrond en/of onbewezen af te wijzen dan wel een dusdanige beslissing te nemen ten aanzien van het gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedtaken als het hof redelijk acht.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Hocks;
  • de vader, bijgestaan door mr. Rober;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 30 maart 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, die inmiddels is beëindigd.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
[minderjarige] verblijft bij de moeder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de vader en de moeder gezamenlijk worden belast met het gezag over [minderjarige] en een zorgregeling vastgesteld zoals in die beschikking is weergegeven.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissingen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan. Gezamenlijk gezag van de vader en de moeder is niet in het belang van [minderjarige] . De moeder maakt zich ernstige zorgen over de veiligheid van [minderjarige] bij de vader. De vader gebruikt alcohol en drugs. Hij handelt ook in drugs. Voorts kent de vader [minderjarige] amper. Hij gaat zelden of nooit mee naar het consultatiebureau of naar het ziekenhuis. Hij heeft voorts een afspraak met de jeugdconsulente van de gemeente en een afspraak voor het aanvragen van een paspoort voor [minderjarige] afgezegd. Volgens de moeder zou de raad in elk geval eerst een onderzoek moeten doen onder meer naar de bereidheid van de ouders tot onderlinge communicatie en hun mogelijkheden daartoe. Thans communiceren de ouders alleen via whatsapp.
Ten aanzien van de zorgregeling merkt de moeder op dat de rechtbank het advies van de raad ter zitting om de contacten met de vader door middel van een opbouwregeling vorm te geven niet heeft gevolgd, maar voor een snellere/ruimere invulling heeft gekozen. De moeder acht ook ten aanzien van de zorgregeling een raadsonderzoek aangewezen. De moeder heeft zorgen ten aanzien van het contact tussen de vader en [minderjarige] . De vader heeft niet of nauwelijks een onderdeel uitgemaakt van het leven van [minderjarige] . De rechtbank heeft er tot slot geen rekening mee gehouden dat de vader op zondagmiddag moet voetballen waardoor hij zijn zorgtaken ten aanzien van [minderjarige] moet uitbesteden.
Ter zitting van het hof heeft de moeder verklaard dat de ouders de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling grotendeels uitvoeren. De overdrachtsmomenten verlopen steeds beter. De vader vertelt ook wat meer over hoe het met [minderjarige] is gegaan. [minderjarige] heeft pas een paar keer bij de vader geslapen. De moeder is van mening dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling na april 2015 een te snelle opbouw kent. [minderjarige] dient eerst gedurende langere tijd op zaterdag en op zondag bij de vader te verblijven, alvorens van een overnachting sprake kan zijn. Wanneer [minderjarige] nu terugkomt van de vader, is hij hysterisch.
3.5.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan. De stelling van de moeder dat het gezamenlijk gezag over [minderjarige] dient te worden beëindigd, is op geen enkele wijze onderbouwd. De moeder komt niet verder dan loze aantijgingen, die grievend zijn voor de vader. De moeder probeert de vader op afstand te houden en [minderjarige] van de vader te vervreemden. De vader staat er voor open om bijvoorbeeld bij het maatschappelijk werk aan de onderlinge communicatie en aan verbetering van het vertrouwen tussen partijen te werken. Er is geen enkele aanleiding voor een raadsonderzoek. Voor het aanvragen van een paspoort voor [minderjarige] is inmiddels een nieuwe afspraak gemaakt.
Ook de stellingen van de moeder ten aanzien van de zorgregeling zijn niet onderbouwd.
De door de rechtbank vastgestelde opbouwregeling geeft voldoende waarborgen om tot een goed contact tussen de vader en [minderjarige] te komen. Dit contact verloopt naar behoren. De ouders zijn al enigszins naar elkaar toegegroeid.
De vader ontkent dat hij alcohol drinkt wanneer [minderjarige] bij hem is. Ook betwist de vader dat hij drugs gebruikt of betrokken is bij de handel in drugs.
3.6.
De raad heeft ter zitting geadviseerd het gezamenlijk gezag van de ouders in stand te laten. Het is in het belang van [minderjarige] dat de ouders met elkaar in gesprek gaan en hun verwachtingen ten aanzien van goed ouderschap tegenover elkaar uitspreken.
Dat [minderjarige] na contact met de vader hysterisch terugkomt, kan ook met zijn leeftijd samenhangen.
3.7.
Het hof acht zich, voor zover de moeder heeft verzocht om een onderzoek door de raad, op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen.
Gezag
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de moeder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.2.
Het hof stelt voorop dat voor gezamenlijk gezag vereist is dat ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
3.8.3.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet is gebleken dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] bij een gezamenlijke gezagsuitoefening klem of verloren zal raken tussen de ouders dan wel dat afwijzing van het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. De moeder heeft weliswaar een aantal zorgen uitgesproken ten aanzien van de uitoefening van het gezamenlijk gezag, maar de vader
heeft deze zorgen gemotiveerd weersproken. Aangaande de zorgen van de moeder zijn voorts geen objectieve indicaties naar voren gekomen.
Gelet op het bovenstaande heeft de rechtbank op goede gronden het verzoek van de vader om hem samen met de moeder te belasten met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] toegewezen. De daartegen gerichte grief faalt.
Zorgregeling
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.2.
Tussen partijen is in geschil op welke wijze de verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige] dient te worden vastgesteld.
3.9.3.
Ter zitting is gebleken dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling thans feitelijk door partijen wordt uitgevoerd. [minderjarige] heeft inmiddels enkele keren bij de vader overnacht. De overdrachtsmomenten verlopen steeds beter. Het hof is van oordeel dat er op dit moment geen grond is om de zorgregeling in duur te beperken zoals door de moeder wordt voorgestaan. Het hof heeft hierbij mede gelet op hetgeen door de raad ter zitting is verklaard over het gedrag van [minderjarige] na een contact met de vader. De grief van de moeder slaagt niet.
Het is het hof wel duidelijk geworden dat de ouders nog fiks dienen te investeren in de verbetering van hun onderlinge communicatie. De ouders hebben hierover ter zitting afgesproken dat zij zich zullen wenden tot de aan de gemeente verbonden jeugdconsulent teneinde met deze functionaris te bespreken welke vorm van hulpverlening in hun situatie het meest aangewezen is en welke stappen dienen te worden genomen om deze hulp daadwerkelijk in te zetten. Het hof gaat ervan uit dat de ouders met inzet van die hulp erin zullen slagen om de kleine strubbelingen die af en toe aan de orde zullen zijn bij de uitvoering van de zorgregeling te bespreken en op te lossen.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 december 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.L. Schaafsma - Beversluis en A.M.M. Hompus en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2015.