ECLI:NL:GHSHE:2015:4012

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 oktober 2015
Publicatiedatum
8 oktober 2015
Zaaknummer
20-000605-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van gijzeling en veroordeling voor wederrechtelijke vrijheidsberoving

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte was vrijgesproken van openlijk geweld en veroordeeld voor gijzeling. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelt dat er geen sprake is van gijzeling, maar dat de verdachte wel schuldig is aan wederrechtelijke vrijheidsberoving. De verdachte heeft op 2 mei 2010 samen met anderen een persoon genaamd [A] wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd en beroofd gehouden. Het hof legt een gevangenisstraf op van 450 dagen, waarvan 280 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof houdt rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en het tijdsverloop sinds het feit. De verdachte heeft zich in de tussentijd niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen, maar het hof weegt ook de tragische gebeurtenissen in zijn leven mee, waaronder de zelfmoord van zijn broer tijdens het voorarrest. Het hof komt tot de conclusie dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden passend is, maar dat het onvoorwaardelijke deel niet meer dan het voorarrest van 170 dagen mag overstijgen. De verdachte wordt uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 450 dagen, waarvan 280 dagen voorwaardelijk.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-000605-13
Uitspraak : 9 oktober 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 februari 2013 in de strafzaak met parketnummer 02-811163-10 tegen de verdachte:

[naam van de verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Afghanistan) in het jaar 1987,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde openlijk geweld, is de onder 1 primair ten laste gelegde gijzeling van [A] bewezen verklaard en is de verdachte daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan 190 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. De benadeelde partij [B] is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. De officier van justitie heeft zijn hoger beroep bij akte d.d. 14 maart 2013 ingetrokken.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de door de rechtbank gegeven vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover het daartegen is gericht.
Gelet daarop is ook de vordering van de benadeelde partij niet aan het oordeel van het hof onderworpen. Die vordering ziet namelijk op het onder 2 ten laste gelegde feit.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de onder 1 primair ten laste gelegde gijzeling bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte van de gehele tenlastelegging zal worden vrijgesproken. Subsidiair heeft hij een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, nu het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na een toegewezen vordering nadere omschrijving van de tenlastelegging - onder 1 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 mei 2010 te Ledeacker en/of te Genderen en/of te Steenbergen en/of op (andere) plaatsen in het arrondissement Breda, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon, genaamd [A] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te weten die [A] en/of diens dochter [C] , te dwingen om [D] (zijnde de dochter van [E] en die [C] ) terug te brengen, althans te laten terugkeren, naar Nederland, althans iets te doen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), voornoemde [A]
- bij zijn arm(en), althans lichaam, en/of kraag en/of stropdas vastgepakt en/of (vervolgens)
- in een auto getrokken/gesleurd/gebracht, althans gedwongen in een auto plaats te nemen, en/of (vervolgens)
- (onder bedreiging van een of meer vuurwapen(s) en/of voortbouwend op eerder geweld en/of fysiek dan wel getalsmatig overwicht) in een auto vervoerd en/of (vervolgens)
- gedwongen een woning in te gaan en/of aldaar te verblijven en/of (vervolgens)
- (onder bedreiging van een of meer vuurwapen(s) en/of voortbouwend op eerder geweld en/of fysiek dan wel getalsmatig overwicht) gedwongen de voeten en/of handen en/of kleding van [F] en/of [G] te kussen en/of (vervolgens) gedwongen op de Koran te beloven dat hij, [A] , de dochter van [E] en [C] (zijnde [D] ) terug zou brengen (zulks terwijl een en ander gefilmd werd) en/of (vervolgens)
- in een auto (naar Steenbergen) vervoerd;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 2 mei 2010 te Ledeacker en/of te Genderen en/of te Steenbergen en/of op (andere) plaatsen in het arrondissement Breda, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon, genaamd [A] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), voornoemde [A]
- bij zijn arm(en), althans lichaam, en/of kraag en/of stropdas vastgepakt en/of (vervolgens)
- in een auto getrokken/gesleurd/gebracht, althans gedwongen in een auto plaats te nemen, en/of (vervolgens)
- (onder bedreiging van een of meer vuurwapen(s) en/of voortbouwend op eerder geweld en/of fysiek dan wel getalsmatig overwicht) in een auto vervoerd en/of (vervolgens)
- gedwongen een woning in te gaan en/of aldaar te verblijven en/of (vervolgens)
- (onder bedreiging van een of meer vuurwapen(s) en/of voortbouwend op eerder geweld en/of fysiek dan wel getalsmatig overwicht) gedwongen de voeten en/of handen en/of kleding van [F] en/of [G] te kussen en/of (vervolgens) gedwongen op de Koran te beloven dat hij, [A] , de dochter van [E] en [C] (zijnde [D] ) terug zou brengen (zulks terwijl een en ander gefilmd werd) en/of (vervolgens)
- in een auto (naar Steenbergen) vervoerd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten en omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de primair ten laste gelegde gijzeling niet kan worden bewezen. Het bewijs schiet tekort om te kunnen vaststellen dat verdachte en zijn medeverdachten bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [A] het oogmerk hebben gehad om [C] te dwingen iets te doen.
Wel kan worden vastgesteld dat zij het oogmerk hadden om [A] - de gijzelaar zelf - te dwingen iets te doen, maar dat levert geen gijzeling op. Het delict gijzeling kenmerkt zich immers daardoor dat een ander dan de gijzelaar wordt gedwongen iets te doen of niet te doen; mitsdien kan het ten laste gelegde oogmerk “een ander, te weten [A] , te dwingen” niet worden bewezen.
Gelet hierop zal de verdachte van het primair ten laste gelegde feit geheel worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 mei 2010 te Ledeacker en te Genderen tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk een persoon, genaamd [A] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders voornoemde [A] bij zijn arm en kraag en stropdas vastgepakt, gedwongen in een auto plaats te nemen en vervolgens gebruikmakend van fysiek dan wel getalsmatig overwicht in een auto vervoerd en gedwongen in een woning te verblijven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Namens de verdachte is ten verweer betoogd, dat deze van de subsidiair ten laste gelegde vrijheidsberoving dient te worden vrijgesproken.
Daartoe is aangevoerd - kort weergegeven - dat de verklaringen van aangever onbetrouwbaar zijn en voorts dat de rol van verdachte van ondergeschikt belang was en onvoldoende substantieel om te kunnen spreken van medeplegen.
Het hof overweegt dienaangaande aan de hand van de bovenbedoelde bewijsmiddelen als volgt.
De aangever [A] heeft, voor zover hier van belang, verklaard dat hij - in weerwil van zijn verzet daartegen - door vijf broers [familienaam] , waaronder verdachte, in een personenauto is geduwd, dat hij daarbij bij zijn arm, zijn kraag en zijn stropdas is vastgepakt, dat hij daarbij blauwe plekken en kneuzingen heeft opgelopen aan zijn arm en zijn borst en dat hij toen naar de woning van [H] in Genderen is gebracht.
Anders dan de verdediging acht het hof de verklaring van [A] betrouwbaar en wel omdat zij steun vindt in het volgende.
* De getuige [I] heeft verklaard dat alle mannen aangever vastpakten en hem in de auto zetten, dat deze zijn voet nog tegen de deur van de auto zette om te voorkomen dat zij hem in de auto zouden zetten, maar dat hem dat niet gelukte.
* Bij een onderzoek op 6 mei 2010 in een ziekenhuis in Ontario, Canada, is een kneuzing aan de rechterbovenarm van aangever vastgesteld.
* Tijdens het verblijf in de woning in Genderen heeft [E] gezegd: “Ik heb hem gedwongen om in de auto te gaan zitten”.
* Het hof heeft aan de hand van videobeelden zomede van vertaalde gesprekken vastgesteld, dat aangever ten huize van [H] omringd werd door een aantal leden van de familie [familienaam] , die op luide toon en op dreigende wijze op hem inpraatten. Hij kon - letterlijk en figuurlijk - geen kant op.
Uit dit één en ander trekt het hof het gevolg dat [A] opzettelijk wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd en beroofd gehouden.
Verdachte is gedurende de gehele ontvoering, zowel bij het van zijn vrijheid beroven van aangever als bij het hem van zijn vrijheid beroofd houden, aanwezig geweest. In het oppakken van aangever in Ledeacker heeft hij een werkzaam aandeel gehad en ook overigens heeft hij steeds deel uitgemaakt van het fysiek dan wel getalsmatig overwicht dat aangever belette daarheen te gaan, waarheen hij wenste. Aldus heeft hij in nauwe en volledige samenwerking, aanvankelijk met zijn broers en vervolgens ook met overige familieleden, de ontvoering uitgevoerd; zijn rol kan dan ook niet anders dan als medeplegen worden aangemerkt.
Verdachte heeft een alternatief scenario voor de gebeurtenissen op 2 mei 2010 naar voren gebracht, inhoudende dat de ontmoeting op die dag van de aangever is uitgegaan. Het was namelijk op verzoek van aangever dat verdachte met vier van zijn broers naar Ledeacker is gegaan; aangever had te kennen gegeven dat hij verdachtes broer [E] een paspoort zou brengen, dan wel een paspoort voor hem zou kunnen regelen, waarmee deze naar Canada zou kunnen reizen.
Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
In de eerste plaats past de uit het dossier blijkende toedracht, te weten dat verdachte met zijn broers met een overmacht van vijf man en met toepassing van geweld aangever is gaan ophalen en voorts dat dezen vervolgens door met zeer hoge snelheid te rijden de hen achtervolgende politie hebben afgeschud, in het geheel niet in het beweerde ophalen van [A] op diens verzoek.
In de tweede plaats is aan de gesprekken, vervat in de geluidsopnames, die gemaakt zijn in de auto waarin [A] werd vervoerd en in de woning te Genderen waar hij naar toe werd gebracht, geen enkele aanwijzing ervoor te ontlenen dat het hier zou gaan om een paspoort voor [E] .
In de derde plaats heeft de verdachte na zijn aanhouding tegenover de politie de door hem gestelde gang van zaken niet naar voren gebracht, hetgeen wel voor de hand zou hebben gelegen, nu die toch voor hem ontlastend was. Eerst vier maanden later heeft hij tegenover de rechter-commissaris daarvan melding gemaakt. Voor die wijziging in zijn proceshouding heeft hij geen aannemelijke uitleg gegeven.
In het licht van deze omstandigheden kan het hof aan het door verdachte geschetste alternatieve scenario geen enkel geloof hechten.
Het hof heeft uit al het bovenoverwogene de overtuiging bekomen, dat verdachte zich aan het medeplegen van opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft schuldig gemaakt. Het verwerpt derhalve het verweer.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij en strafbaar in artikel 282, eerste lid, juncto artikel 47, eerste lid en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van dit feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bewezen is verklaard dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen [A] wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dat is begaan, overweegt het hof als volgt.
De verdachte en zijn vier broers hebben [A] , toen deze een huwelijksfeest van zijn neef bijwoonde, van zijn vrijheid beroofd en beroofd gehouden. Zij hebben, overwegend op een zeer dwingende en dreigende wijze, van hem de verzekering geëist dat hij zijn kleindochter [D] - de dochter van verdachtes broer [E] - naar Nederland zou (doen) brengen. Het hof rekent dat de verdachte aan. Een dergelijk, kennelijk op eer gerelateerde gevoelens gebaseerd, gedrag moet sterk worden afgekeurd.
Het hof is van oordeel dat gelet op de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dat is begaan, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof is van oordeel dat een en ander in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden rechtvaardigt.
Het hof houdt echter ook rekening met het tijdsverloop. Sinds het bewezen verklaarde is inmiddels vijf jaar tijd verstreken. Het hof stelt in dat verband vast dat de redelijke termijn zowel in eerste als in tweede aanleg is overschreden. De verdachte is immers op 26 juli 2010 aangehouden ter zake van het bewezen verklaarde feit en diens zaak is in eerste aanleg niet binnen twee jaar met een eindvonnis afgerond, terwijl de behandeling in tweede aanleg na het instellen van het hoger beroep door de verdachte eveneens langer dan twee jaar heeft geduurd. De overschrijding van de redelijke termijn is mede (maar niet uitsluitend) te verklaren door onderzoek in het buitenland dat op het verzoek van de verdediging heeft plaatsgevonden. Het hof is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn in dit geval tot strafvermindering moet leiden, in die zin dat voormelde 18 maanden gevangenisstraf zal worden verlaagd tot 15 maanden gevangenisstraf.
Het hof heeft zich vervolgens voor de vraag gesteld in hoeverre een verdere verlaging van de op te leggen straf op zijn plaats is gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Onmiskenbaar is namelijk dat zich diep tragische gebeurtenissen hebben voorgedaan in het leven van de verdachte. Zo pleegde zijn broer [E] zelfmoord tijdens diens voorarrest en deden zijn broer [H] en zijn moeder datzelfde in een later stadium. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte niet in de gelegenheid is gesteld de begrafenis van zijn broer [E] bij te wonen en afscheid van hem te nemen. Opgemerkt wordt voorts dat de verdachte, die eerder door een strafrechter onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsmisdrijven, sinds de uitspraak van de rechtbank niet meer met politie en justitie in aanmerking is gekomen.
Het hof is, na een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat het bij deze stand van zaken niet meer opportuun is een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel het voorarrest van de verdachte (170 dagen) overstijgt. In zoverre slaagt het straftoemetingsverweer van de raadsman.
Gelet op het voorgaande zal het hof een gevangenisstraf opleggen voor duur van 450 dagen (15 maanden), waarvan 280 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij merkt het hof op dat met de oplegging van deze deels voorwaardelijke straf enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking wordt gebracht en anderzijds de strafoplegging dienstbaar wordt gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 63 en 282 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover het is gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit;
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan zijn oordeel onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dat als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
450 (vierhonderdvijftig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
280 (tweehonderdtachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. F. van Es, voorzitter,
mr. H.D. Bergkotte en mr. J. Huurman-van Asten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 9 oktober 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.