ECLI:NL:GHSHE:2015:4111

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 oktober 2015
Publicatiedatum
15 oktober 2015
Zaaknummer
F 200 173 251_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van gezagskwesties

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader van de minderjarige [minderjarige] tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 april 2015, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige is verlengd. De vader, vertegenwoordigd door mr. M.A. van de Weerd, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen, omdat hij van mening is dat de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is en dat [minderjarige] bij hem thuis kan worden geplaatst. De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, als verweerster, en de moeder van [minderjarige] hebben in hun verweerschriften aangegeven dat de huidige situatie van de minderjarige nog niet stabiel genoeg is voor een terugplaatsing bij de vader.

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 september 2015 zijn zowel de vader als de GI en de moeder gehoord. De vader heeft aangegeven dat er positieve ontwikkelingen zijn in de relatie met [minderjarige] en dat hij in staat is om voor hem te zorgen. De GI heeft echter betoogd dat [minderjarige] nog steeds kwetsbaar is en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft voor zijn ontwikkeling. De moeder heeft ook haar zorgen geuit over de gevolgen van een eventuele terugplaatsing bij de vader.

Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de belangen van [minderjarige] en de noodzaak van de uithuisplaatsing. Het hof concludeert dat, hoewel er positieve ontwikkelingen zijn, de situatie nog niet zodanig is dat een terugplaatsing bij de vader verantwoord is. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing voor een termijn van een jaar, zodat er voldoende tijd is voor verdere evaluatie van de situatie van [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 15 oktober 2015
Zaaknummer : F 200.173.251/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/295504 / JE RK 15-319
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.A. van de Weerd,
tegen
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- mevrouw [belanghebbende] (hierna te noemen: de moeder).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 16 april 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 14 juli 2015, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen, naar het hof begrijpt, voor zover daarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd voor de termijn van één jaar en het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, subsidiair de machtiging tot uithuisplaatsing voor een aanmerkelijk kortere duur te verlengen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 augustus 2015, heeft de GI verzocht het door de vader ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 18 augustus 2015, heeft de moeder verzocht bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het beroep van de vader af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 september 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Van de Weerd;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting] ;
- namens de moeder, mr. C.L. de Koeijer.
2.4.1.
De raad is, met bericht van verhindering d.d. 4 augustus 2015, niet ter zitting verschenen. De moeder is eveneens niet verschenen.
2.4.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 5 augustus 2015. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 16 april 2015;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 27 juli 2015;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 30 juli 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
[minderjarige] staat sinds maart 2009 onder toezicht van de GI.
3.3.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 3 september 2013 uit huis geplaatst. Na eerdere plaatsingen elders heeft hij tot 23 september 2015 in de woongroep ‘Het Kraaiennest’ te [vestigingsplaats] verbleven. Thans woont hij in een gezinshuis te [woonplaats] .
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 29 april 2016 alsmede de aan de GI verleende machtiging om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een zorgaanbieder met ingang van 29 april 2015 verlengd tot 29 april 2016.
3.5.
De vader kan zich met de beslissing tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling.
3.6.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - aan dat hij het in het belang van [minderjarige] acht dat deze bij hem thuis wordt geplaatst. Plaatsing van [minderjarige] bij de moeder is geen optie. [minderjarige] heeft inmiddels enkele malen zonder begeleiding bij de vader gelogeerd en er is sprake van contactgroei, ook met de partner van de vader. [minderjarige] is gegroeid in zijn ontwikkeling. Een machtiging tot uithuisplaatsing is niet langer noodzakelijk, nu de vader in staat is [minderjarige] voldoende structuur, regelmaat en veiligheid te bieden.
Op 4 september 2015 heeft een overleg plaatsgevonden tussen alle betrokkenen. Tijdens dat overleg heeft de vader toenadering gezocht tot de moeder. De vader vindt het van belang dat wanneer [minderjarige] bij hem woont, er een goed contact is tussen de moeder en [minderjarige] .
De vader stelt zich primair op het standpunt dat [minderjarige] onmiddellijk bij hem dient te worden geplaatst, subsidiair is hij van mening dat de zaak moet worden aangehouden om de thuissituatie bij de vader nader te onderzoeken.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – het volgende aan. [minderjarige] is op 23 september 2015 in een gezinshuis in [woonplaats] gaan wonen. De weekenden en de week waarin [minderjarige] bij zijn vader heeft gelogeerd, zijn goed verlopen. De GI is van mening dat vanuit de situatie dat [minderjarige] in het gezinshuis is geplaatst, bezien kan worden of plaatsing bij de vader in de toekomst een reële mogelijkheid is. Daarbij dienen het tempo en de wensen van [minderjarige] voorop te staan. De GI wijst er op dat [minderjarige] een belast verleden kent waardoor hij nu een kwetsbaar en beschadigd kind is. In het verleden verkeerde [minderjarige] in een ontoereikende opvoedingssituatie waarin geweld voorkwam en waarin hij geregeld van woonplaats heeft moeten wisselen. [minderjarige] is goed in staat om grenzen te stellen en aan te geven wat hij wil. Hij vindt het echter te vroeg om nu al bij de vader te gaan wonen. De machtiging uithuisplaatsing is thans nog noodzakelijk om de groei in de ontwikkeling van [minderjarige] te continueren. Het contact tussen de vader en [minderjarige] wordt uitgebreid door middel van een bezoekregeling, op grond waarvan [minderjarige] eens per maand een weekend bij de vader gaat logeren en de vakanties in overleg worden gepland.
De GI wijst erop dat de vader zich verbaal agressief heeft gedragen en bedreigingen heeft geuit tijdens het netwerkberaad op 26 juni 2015, waarbij het de bedoeling was om het toekomstperspectief van [minderjarige] te bespreken. Het doel van het beraad is hierdoor niet gerealiseerd.
Bij het overleg op 4 september 2015 heeft de vader een goede stap in de richting van de moeder gezet, maar het vertrouwen tussen de vader en de moeder is nog wankel en [minderjarige] heeft daar last van.
3.8.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – het volgende aan. Nu [minderjarige] pas sinds zeer kort in het gezinshuis woont, is het niet in zijn belang om nu al weer naar de vader te verhuizen. Met zijn verzoek gaat de vader ook overigens voorbij aan de belangen van [minderjarige] . [minderjarige] was vroeger bang voor de vader en hij wil de vader eerst beter leren kennen voordat hij bij hem gaat wonen. De moeder heeft wel de indruk dat de contacten tussen de vader en [minderjarige] goed verlopen.
[minderjarige] hecht ook groot belang aan de contacten met de moeder. De moeder en de vader hebben geen goede verstandhouding en de kans bestaat dat de contacten tussen de moeder en [minderjarige] verslechteren wanneer [minderjarige] bij de vader gaat wonen. Ook bestaat het risico dat [minderjarige] , die kampt met kindeigen problematiek, in een loyaliteitsconflict terechtkomt. Tijdens een overleg op 26 juni 2015 heeft de vader zich zeer aanvallend naar de moeder opgesteld. Dit heeft het vertrouwen van de moeder in de vader beschadigd. De bespreking op 4 september 2015 is beter verlopen.
Volgens de moeder moet alvorens van plaatsing van [minderjarige] bij de vader sprake kan zijn, worden bezien of de vader zijn agressieproblematiek onder controle heeft. De vader stelt voorts ten onrechte dat de moeder zich niet aan de afspraken met de hulpverlening houdt.
3.9.1.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.3.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat nog steeds wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor een uithuisplaatsing. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit de stukken blijkt dat [minderjarige] een belast verleden kent en dat zijn ontwikkeling nog altijd zorgen baart. [minderjarige] heeft weliswaar in de afgelopen periode een groei in zijn ontwikkeling laten zien, maar hij ondervindt nog steeds problemen met het herkennen en reguleren van zijn emoties. Verder vindt hij het moeilijk om de sociale vaardigheden in de praktijk te brengen. Ook zijn dagelijkse verzorging en voeding behoeven nog verdere aandacht en begeleiding. Gelet op deze ontwikkelingsbedreigingen heeft [minderjarige] structuur, regelmaat en veiligheid nodig om zich goed te kunnen ontwikkelen.
Niet in geschil is dat de moeder niet in staat is de dagelijkse verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen. De vader stelt dat hij wel aan de behoeftes van [minderjarige] tegemoet kan komen en dat de rechtbank ten onrechte aan die stelling voorbij is gegaan, maar het hof is van oordeel dat plaatsing van [minderjarige] bij de vader op dit moment niet verantwoord kan worden geacht met het oog op de belangen van [minderjarige] . Weliswaar zijn er positieve ontwikkelingen, in die zin dat de contacten tussen de vader en [minderjarige] goed verlopen en dat er sprake is van een voorzichtige toenadering tussen de vader en de moeder, maar het hof acht deze ontwikkelingen ten goede nog niet stabiel en is daarom van oordeel dat het voorbarig en niet in het belang van [minderjarige] is om op grond van de recente ontwikkelingen thans de machtiging tot uithuisplaatsing niet te verlengen dan wel te bekorten. Met de rechtbank is het hof voorts van oordeel dat verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor een termijn van een jaar ook noodzakelijk is, omdat deze tijd nodig is voor onderzoek naar de vraag of [minderjarige] definitief bij de vader kan worden geplaatst en zo ja, onder welke voorwaarden en in welk tempo. Ook zal de verdere opbouw van het contact tussen [minderjarige] en de vader de nodige tijd vergen en hetzelfde geldt voor een onderzoek naar de gevolgen van plaatsing van [minderjarige] bij de vader voor het contact tussen de moeder en [minderjarige] .
Het hof heeft voorts in aanmerking genomen dat [minderjarige] zelf heeft laten weten, ook in zijn brief aan het hof van 2 augustus 2015, thans nog niet bij de vader te willen wonen, maar er de voorkeur aan te geven de uitbreiding van het contact met de vader in kleine stappen op te bouwen. Hoewel [minderjarige] 14 jaar oud is, is het hof voldoende gebleken dat hij heel wel in staat is tot het nemen van verantwoorde beslissingen omtrent de plek waar hij wil wonen, zoals ook de GI ter zitting onweersproken heeft verklaard. Daarbij komt dat [minderjarige] pas sinds kort in het gezinshuis woont en dat het hof het niet in het belang van [minderjarige] acht om reeds nu opnieuw – naar de vader – te moeten verhuizen.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 16 april 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, M.J. van Laarhoven en H. van Winkel en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2015.