ECLI:NL:GHSHE:2015:4205

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 oktober 2015
Publicatiedatum
22 oktober 2015
Zaaknummer
20-002765-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis poging tot doodslag en opzettelijke brandstichting met levensgevaar

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar voor poging tot doodslag en opzettelijke brandstichting. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, met enkele aanvullingen. De verdachte had in een woning een steekincident met het slachtoffer, waarbij hij het slachtoffer verwondde. De verdediging stelde dat de verdachte zich had moeten verdedigen tegen een aanval van het slachtoffer, maar het hof oordeelt dat deze verklaring niet aannemelijk is. Het hof wijst ook het verzoek van de verdediging tot het houden van een reconstructie van het voorval af, omdat de verdachte zich weinig kan herinneren van de gebeurtenissen. Daarnaast wordt vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht door de gaskranen open te draaien en de gaspitten van het fornuis te verwijderen. Het hof concludeert dat de verdachte verantwoordelijk is voor de brand, ondanks het ontbreken van direct bewijs. De verdediging heeft ook een beroep gedaan op noodweerexces, maar het hof oordeelt dat dit niet kan slagen. De opgelegde straf van 10 jaar wordt als passend en geboden beschouwd, gezien de ernst van de feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002765-13
Uitspraak : 22 oktober 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 20 augustus 2013 in de strafzaak met parketnummer 01-845304-12 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans verblijvende in P.I. Vught - Nieuw Vosseveld 2 HVB te Vught.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van – kort gezegd – poging tot doodslag (feit 1) en opzettelijke brandstichting met gevaar voor goederen en met levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest. Verder heeft de rechtbank de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De verdediging heeft bepleit dat:
 het onderzoek dient te worden heropend teneinde een reconstructie te houden;
 verdachte wat betreft feit 1 dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hem een beroep op noodweer(exces) toekomt;
 verdachte wordt vrijgesproken van feit 2;
 indien het hof toch tot een strafoplegging komt, het hof verdachte zal veroordelen tot een lagere straf dan de door de rechtbank opgelegde straf.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de redengeving waarop dit berust,
onder aanvulling van:
A.
nadere overwegingen omtrent het verzoek van de raadsman tot het houden van een reconstructie van de worsteling tussen verdachte en het slachtoffer die zich in de woning van die laatste heeft voorgedaan op of omstreeks 26 september 2012.
Het hof wijst het verzoek van de verdediging af. Het hof acht het laten plaatsvinden van een reconstructie niet noodzakelijk.
Alleen al omdat uit de door verdachte afgelegde verklaringen volgt dat hij zich weinig kan herinneren van het steken door hem van het slachtoffer, en dus geen antwoord heeft kunnen geven op de vraag hoe vaak, waar en op welke wijze hij het slachtoffer heeft gestoken, is een reconstructie naar het oordeel van het hof niet meer zinvol. Daarnaast merkt het hof nog op dat een reconstructie ernstig zou worden bemoeilijkt door het dynamische karakter van de worsteling tussen verdachte en het slachtoffer en de als gevolg daarvan telkens veranderende lichaamshoudingen van beiden.
B.
nadere overwegingen omtrent de toedracht van de letsels van verdachte en aangever [slachtoffer] .
De rechtbank heeft in het vonnis d.d. 20 augustus 2013 op pagina 5 overwogen:
“Ter onderbouwing van de verklaring van verdachte (hof: dat aangever verdachte als eerste heeft aangevallen) heeft de raadsman ter zitting nog gesteld dat op de armen van verdachte, zoals te zien op de foto’s op pagina’s 329 en 330 van het dossier, duidelijke afweerverwondingen zichtbaar zijn. De rechtbank ziet op voornoemde foto’s slechts krasjes op de buitenzijde van de armen van verdachte, zoals de voorzitter ter zitting ook aan verdachte heeft voorgehouden. Dergelijke geringe verwondingen gelokaliseerd op de buitenzijde van de armen, waarvan ook overigens niet is gebleken dat deze zijn ontstaan ten tijde van het incident, kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden geduid als onmiskenbaar afweerletsel. Ook overigens passen dergelijke geringe verwondingen aan de armen van verdachte niet in de lezing van verdachte.”
Op verzoek van de verdediging is in hoger beroep onderzoek gedaan naar de mogelijke oorzaak van de letsels aan handen en armen van verdachte
(appelschriftuur raadsman d.d. 9 september 2013, p. 2 bovenaan).
Naar aanleiding van het verzoek van de raadsman is door forensisch arts D. Botter een rapport d.d. 4 mei 2015 opgesteld. In het rapport is, voor zover hier van belang, de volgende vraag geformuleerd (p. 1): Bij welke van de volgende hypothesen zijn de verkregen onderzoeksresultaten het meest waarschijnlijk?
Hypothese a: De letsels van verdachte [verdachte] zijn aan te merken als afweerletsels
omdat verdachte zich heeft moeten verweren tegen [slachtoffer] .
Hypothese b: De letsels van verdachte [verdachte] zijn ontstaan tijdens een worsteling
met [slachtoffer] , waarbij [verdachte] een mes of ander scherp
voorwerp in zijn andere hand hield.
Uit p. 5-8 van het rapport volgt, kort weergegeven, het volgende met betrekking tot de vastgestelde letsels aan de armen en handen van verdachte.
De letsels bij verdachte
Op 27 september 2012 zijn foto’s gemaakt van letsels van verdachte. Op de foto’s zijn letsels aan de strekzijde van de linker hand en linker pols waargenomen bestaande uit dwars en schuindwars georiënteerde streepvormige oppervlakkige huidbeschadigingen.
Letsels door afweer van geweldsinwerkingen
Bij dreiging van geweld met een scherprandig voorwerp (zoals bijvoorbeeld
snij-/steekbewegingen met een mes) zal een slachtoffer met intact bewustzijn
veelal pogen het betreffende voorwerp af te pakken, hetgeen meestal resulteert
in snij-/steekletsels aan de buigzijde van de hand(en). Door onverhoedse
bewegingen in de hectiek van een schermutseling kunnen dergelijke letsels ook elders aan het lichaam voorkomen. Indien meerdere letsels ontstaan door verweer tegen snij-/steekbewegingen, is de wonddiepte veelal uiteenlopend.
Op grond van genoemde kenmerken is het minder waarschijnlijk dat de oppervlakkige huidklievingen aan de strekzijde van de linker hand van verdachte het gevolg zijn van afweer tegen snij-/steekbewegingen met een mes.
De letsels bij verdachte zijn veel waarschijnlijker het gevolg van diverse
schampbewegingen met een scherprandig voorwerp in het kader van een
schermutseling. Een ander causaal scenario is echter ook mogelijk.
Beantwoording vraagstelling
De bevindingen bij forensisch medisch onderzoek zijn veel waarschijnlijker onder
hypothese b dan onder hypothese a (zie p. 10 van het rapport).
Het hof stelt uit het voorgaande vast dat de geciteerde conclusies van de rechtbank omtrent het letsel bij verdachte worden ondersteund door de bevindingen van forensisch arts Botter. Hierbij merkt het hof nog op dat de rechtbank er kennelijk vanuit is gegaan dat verdachte letsel had op beide armen maar dat uit het rapport van Botter blijkt dat verdachte alleen letsel aan zijn linkerarm en –pols had.
Voorts overweegt het hof nog het volgende. Uit de appelmemorie van de verdediging (p. 2 bovenaan) in samenhang met de opmerkingen van de raadsman ter terechtzitting op 12 februari 2014 (p. 2 voorlaatste alinea van het proces-verbaal van die zitting), volgt nog dat de verdediging, naast de vragen over het ontstaan van het letsel van verdachte, ook onderzocht wenste te zien of de verwondingen bij [slachtoffer] op een andere manier konden zijn ontstaan dan tijdens een aanval zoals door aangever gesteld, bijvoorbeeld doordat [slachtoffer] het letsel bij hemzelf had toegebracht. Het rapport van Botter houdt daaromtrent het volgende in (p. 9):
“De letsels bij aangever zijn vrijwel zeker toegebracht door een andere persoon (in casu verdachte); het is zeer onwaarschijnlijk dat aangever de letsels bij hemzelf heeft toegebracht en er zijn geen aanwijzingen bevonden voor een andere ontstaanswijze van de letsels.”
De raadsman heeft nog aangevoerd dat, zoals verdachte heeft verklaard, een ruzie tussen aangever en verdachte, waarbij aangever verdachte met een mes heeft aangevallen (en waartegen verdachte zichzelf vervolgens met datzelfde mes heeft verdedigd), de oorzaak moet zijn geweest van het handelen van verdachte, waarbij de raadsman heeft gewezen op de bevindingen uit het onderzoek naar de geestvermogens van verdachte door het Pieter Baan Centrum. Weliswaar blijkt uit het naar aanleiding van dit onderzoek opgestelde rapport d.d. 17 juli 2014 dat er geen aanwijzingen zijn voor een verstoorde agressieregulatie of impulscontrole bij verdachte en dat hij over een goede frustratietolerantie beschikt, doch naar het oordeel van het hof is zulks van onvoldoende gewicht om te oordelen dat de verklaring van aangever, volgens welke verklaring verdachte zonder enige aanleiding tot zijn handelen is gekomen, onbetrouwbaar is. Daarbij heeft het hof meegewogen dat het onderzoek door het PBC beperkingen heeft gekend doordat verdachte tijdens gesprekken met de psychiater en psycholoog weinig openheid van zaken heeft gegeven daar waar het zijn belevingswereld betreft alsmede wat betreft het verschaffen van feitelijke informatie, hetgeen volgens de rapporteurs heeft geleid tot een onvolledig diagnostisch beeld. Maar bovendien is van belang dat de verklaring van aangever, anders dan die van verdachte, bevestiging vindt in het rapport van forensisch arts Botter.
Gelet op het vorenstaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat de lezing van verdachte dat [slachtoffer] hem (eerst) met een mes heeft aangevallen, niet aannemelijk is geworden. Datzelfde geldt voor de suggestie dat het letsel van [slachtoffer] op een andere wijze is ontstaan dan door toedoen van verdachte.
C.
nadere overwegingen omtrent feit 2 (brandstichting).
De rechtbank heeft bij het oordeel over de toedracht van de in de slaapkamer van de woning van aangever ontstane brand betrokken de verklaring van aangever dat hij, nadat hij door verdachte was gestoken, heeft gezien dat verdachte een kaars heeft gepakt en naar de slaapkamer is gegaan, alsook dat hij, aangever, het klikken van een aansteker heeft gehoord toen verdachte in de slaapkamer was.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat uit de verklaring van aangever niet blijkt dat hij heeft gezien dat verdachte de kaars naar de slaapkamer heeft verplaatst, noch dat aangever verdachte de kaars op enig moment heeft zien aansteken. Het hof volgt de raadsman in deze conclusie. Overigens geeft ook het vonnis van de rechtbank niet blijk van een dergelijke gevolgtrekking.
Vast staat dat niet door aangever of een ander is gezien dat verdachte de in de slaapkamer ontstane brand heeft gesticht. Desondanks komt ook het hof tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte verantwoordelijk is voor de brand aldaar. Daarbij betrekt het hof in de eerste plaats genoemde verklaring van aangever dat hij het klikken van een aansteker heeft gehoord toen verdachte in de slaapkamer was.
Dat aangever daarover pas tijdens zijn verhoor door de rechter-commissaris op 5 maart 2013 voor het eerst heeft verklaard, doet aan de geloofwaardigheid van die verklaring niet af. Aangever heeft zijn eerdere verklaringen in de eerste dagen en weken na het steekincident en de brand afgelegd, voor een deel toen hij nog in het ziekenhuis lag. Gelet op de verwondingen bij aangever is aannemelijk dat hij op die momenten nog niet in een optimale lichamelijke en geestelijke toestand verkeerde en zich om die reden niet alles goed voor de geest heeft kunnen halen. Bij de rechter-commissaris heeft aangever gedetailleerd verklaard over wat hij wel maar ook wat hij niet heeft gezien en gehoord (onder meer heeft hij daar onomwonden gesteld niet te hebben gezien dat verdachte de kaars meenam naar de slaapkamer). Dat verdachte die avond ook over een aansteker heeft kunnen beschikken, wordt nog ondersteund door de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris op 8 juli 2013 dat hij op de avond van 26 september 2012 had gerookt in woning van [slachtoffer] .
Naast het horen door aangever van het klikken van een aansteker terwijl verdachte in de slaapkamer was, betrekt het hof ook nog de volgende omstandigheden bij de conclusie dat verdachte als dader van de brandstichting moet worden aangemerkt. Door de brandweer is geen elektrische en/of mechanische oorzaak voor de brand gevonden. Wel heeft een brandweerman kort na de brand geconstateerd dat de gaspitten van het in de keuken van de woning van aangever aanwezige gasfornuis waren gehaald en de gaskranen in geopende stand stonden. Er is geen enkele aanwijzing dat het fornuis zich al in deze toestand bevond voor het steekincident tussen verdachte en aangever. Verdachte, die blijkens zijn verklaring bij de rechter-commissaris ten tijde van de worsteling al een uur in de woning van aangever was, maakt in zijn verklaring ook geen melding van het ruiken van een gaslucht in die woning. Zowel verdachte als [slachtoffer] hebben verder verklaard dat er die avond tijdens het bezoek van verdachte geen andere personen dan zijzelf aanwezig waren in de woning van [slachtoffer] . In het ontbreken van bloedsporen in de keuken (p. 434 van het politiedossier), leidt het hof voorts af dat het niet aangever is geweest die na het steekincident de gastoevoer heeft opengedraaid, zoals is geopperd door de raadsman. Derhalve moet het verdachte zijn geweest die de pitten van het fornuis heeft gehaald en de gaskranen heeft geopend. Het is een feit van algemene bekendheid dat wanneer een aanzienlijke hoeveelheid gas in aanraking komt met open vuur, dit tot een explosie kan leiden, waardoor bijvoorbeeld sporen worden uitgewist. Dat verdachte de gastoevoer heeft geopend, draagt naar het oordeel van het hof dan ook bij aan het oordeel dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in de slaapkamer.
D.
een nadere overweging omtrent het door de raadsman (niet nader toegelichte) beroep op noodweerexces.
Gelet op de overwegingen van de rechtbank aangaande het door de verdediging in eerste aanleg gevoerde noodweerverweer, waarachter het hof zich schaart, kan ook het beroep op noodweerexces niet slagen.
E.
nadere overwegingen omtrent de strafmaat.
De raadsman heeft aangevoerd dat de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar te hoog is in vergelijking met een aantal door de raadsman nader genoemde zaken. Deze zaken laten zich echter niet met de onderhavige zaak vergelijken alleen al omdat in geen daarvan sprake was van zowel een poging tot doodslag, als brandstichting met gevaar voor goederen en met levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor meerdere personen, ook vanwege de kans op een explosie. Het hof acht, evenals de rechtbank en de advocaat-generaal, een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Aldus gewezen door
mr. E.A.A.M. Pfeil, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. T.A. de Roos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Nieuwendijk, griffier,
en op 22 oktober 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.R. Hartmann is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.