ECLI:NL:GHSHE:2015:422

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 februari 2015
Publicatiedatum
10 februari 2015
Zaaknummer
13-00986 en 13-00987
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en boetebeschikkingen over de jaren 2008 en 2009

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen aanslagen inkomstenbelasting en boetebeschikkingen voor de jaren 2008 en 2009. De belanghebbende heeft geen vereiste aangiften gedaan, wat heeft geleid tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de aanslagen en boeten terecht zijn opgelegd. De belanghebbende heeft de opbrengsten van de stichting waarvan hij bestuurder was, niet als resultaat uit overige werkzaamheden in zijn aangiften verantwoord. Het Hof bevestigt de eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de aanslagen had verminderd, maar oordeelt dat de Inspecteur terecht de hoogte van de heffingskorting heeft betwist. Het incidentele hoger beroep van de Inspecteur wordt gegrond verklaard, terwijl het hoger beroep van de belanghebbende ongegrond wordt verklaard. De uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de aanslag IB 2008, maar voor het overige wordt deze bevestigd. De boeten blijven gehandhaafd, maar zijn gematigd vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de eerste aanleg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 13/00986 en 13/00987
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
en het incidenteel hoger beroep van
de Inspecteur van de Belastingdienst Oost-Brabant,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 14 augustus 2013, in de beroepszaken met de nummers AWB 12/5062, 12/5063 en 12/5064, in het geding tussen
belanghebbende
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen aanslagen, boetebeschikkingen en heffingsrentebeschikkingen.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting (hierna: IB) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.457. Tegelijkertijd is, in één geschrift met de aanslag verenigd, bij voor bezwaar vatbare beschikking een boete van € 5.647 opgelegd, alsmede bij voor bezwaar vatbare beschikking een bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht van € 1.009. De aanslag, de boetebeschikking en de heffingsrentebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
1.1.2.
Voor het jaar 2009 is aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.571. Tegelijkertijd is, in één geschrift met de aanslag verenigd, bij voor bezwaar vatbare beschikking een boete van € 7.765 opgelegd, alsmede bij voor bezwaar vatbare beschikking een bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht van € 1.180. De aanslag, de boetebeschikking en de heffingsrentebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
1.1.3.
Voor het jaar 2009 is eveneens een aanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) aan belanghebbende opgelegd, gebaseerd op een verhoging van het bijdrage-inkomen met € 17.710 (naar het maximale bijdrage-inkomen van € 32.369). Ook deze aanslag is, na bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van genoemde uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42 in de zaak met Hofkenmerk 13/00986.
In de overige zaken is geen griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep betreffende de aanslag IB over 2008 en de daarbij opgelegde boetebeschikking gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de boetebeschikking vernietigd en deze aanslag zodanig verminderd, dat daarbij een heffingskorting in aanmerking is genomen van € 4.195, met handhaving van de overige elementen van de aanslag. De over het jaar 2008 opgelegde boete heeft de Rechtbank verminderd tot € 2.682. Het beroep betreffende de aanslag IB/PVV over 2009 heeft de Rechtbank enkel gegrond verklaard voor wat betreft de aan belanghebbende opgelegde boete. De Rechtbank heeft deze boete verminderd tot € 3.688.
Het beroep tegen de aanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zvw over 2009 is door de Rechtbank ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraken van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118 in de zaak met Hofkenmerk 13/00986. In de overige zaken is geen griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het hoger beroep betreffende de aanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zvw over 2009 is door belanghebbende bij brief van 6 november 2013 ingetrokken.
1.5.
De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank inzake de aanslag IB 2008. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
1.6.
De zitting heeft plaatsgehad op 28 november 2014 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde, de heer
[A], advocaat te [B], alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] en de heer [D].
1.7.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“2.1. Belanghebbende heeft voor de jaren 2008 en 2009 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.187 respectievelijk € 1.893.
[E]
2.2.
Belanghebbende is bestuurder van de Stichting [E] (hierna: [E]). [E] is gevestigd op belanghebbendes woonadres. [E] heeft statutair tot doel de ontwikkeling van culturele activiteiten ter integratie van minderheden in de samenleving en voorts alles wat daarmee verband houdt. [E] beschikt niet over een bankrekening; alle inkomsten en uitgaven lopen via belanghebbende. Belanghebbende heeft op 20 april 2010 aan de inspecteur verklaard dat de feitelijke activiteiten van [E] bestonden uit:
- de verhuur van tot de woning van belanghebbende behorende kamers;
- het verrichten van administratieve diensten voor andere stichtingen;
- het beheer van belanghebbendes persoonsgebonden budget.
2.3.
De woning van belanghebbende beschikt boven over vijf kamers. In de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2009 hebben vijftien personen (inclusief belanghebbende) op het adres ingeschreven gestaan. Twee daarvan ([F] en [G]) voor de hele periode, anderen tot begin 2008. Volgens belanghebbende zijn twee of drie kamers verhuurd en beslaan twee kamers 11% van de woninginhoud. De inkomsten van de verhuur zijn aangegeven als inkomsten uit tijdelijke verhuur.
2.4.
Belanghebbende heeft in 2009 een persoonsgebonden budget (hierna: PGB) ontvangen van € 5.181. Als zorgverlener is in de aanvraag [E] genoemd. Naar aanleiding van het hoorgesprek van 21 juni 2011 heeft belanghebbende de inspecteur bij brief van 19 september 2011 medegedeeld dat aan hem gemiddeld over 2007, 2008 en 2009 een PGB is verstrekt van € 5.000 [
Hof: per jaar].
2.5.
[E] heeft over de jaren 2005 tot en met 2009 aangiften omzetbelasting gedaan die hebben geresulteerd in teruggaven omzetbelasting. [E] heeft geen administratie gevoerd. Aan [E] is voor het jaar 2006 een aangiftebiljet vennootschapsbelasting uitgereikt. Omdat de aangifte niet was ingediend is een ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting opgelegd. Daarna is alsnog de aangifte ingediend naar een belastbaar bedrag van nihil.
2.6.
De inspecteur heeft onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 41 AWR bij brieven van 25 mei 2010 en 13 april 2010 gevorderd dat belanghebbende ter inspectie zou verschijnen met de administratie van [E] over de jaren 2005 tot en met 2007. Daarbij is belanghebbende gewezen op mogelijke strafbaarheid op grond van artikel 68 en 69 van de AWR. Belanghebbende heeft niet aan die vorderingen voldaan. Ondanks meerdere verzoeken daartoe, heeft belanghebbende de gevraagde administratie niet verstrekt.
2.7.
Op 8 april 2010 is een boekenonderzoek aangekondigd bij [E] dat heeft geleid tot een rapport van 8 december 2010. Naar aanleiding van dat rapport/boekenonderzoek heeft de inspecteur geconcludeerd dat alle inkomsten van [E] rechtstreeks toekomen aan belanghebbende en zijn de litigieuze aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet opgelegd.
[H]
2.8.
Belanghebbende is voorzitter van het bestuur van de Stichting [H] (hierna: [H]). In het handelsregister van de Kamer van Koophandel staan de activiteiten van [H] omschreven als emancipatie- en integratiewerk. De penningmeester/secretaris van [H] is [J] (hierna: [J]).
2.9.
[H] exploiteert een café/ontmoetingsruimte, genaamd [K], gelegen aan de periferie van [woonplaats]. In of rond 2012 zijn die activiteiten overgedragen.
2.10.
Op 3 juni 2010 is een boekenonderzoek aangekondigd bij [H], dat heeft geleid tot een rapport van 16 maart 2011. Naar aanleiding van dat boekenonderzoek heeft de inspecteur de administratie van [H] verworpen en aanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2008 en 2009 opgelegd naar belastbare bedragen van € 47.228 respectievelijk € 61.295.
De aanslagen
2.11.
Aan belanghebbende is met dagtekening 25 februari 2011 de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen [Hof: de aanslag inkomstenbelasting] over het jaar 2008 opgelegd met de volgende correcties:
aangifte
aanslag
Uitkering
€ 14.324
€ 14.324
Eigenwoningforfait
€ 1.071
€ 1.071
Tijdelijke verhuur
€ 3.400
€ 3.400
Eigenwoningrente
-€ 7.503
-€ 7.503
Ziektekosten
-€ 7.153
€ 0
Drempel ziektekosten
€ 186
Giften
-€ 250
-€ 250
Drempel giften
€ 112
€ 250
Toerekening inkomsten [E]
€ 43.165
Belastbaar inkomen werk en woning
€ 4.187
€ 54.457
De toerekening inkomsten [E] bestaat uit
Huuropbrengsten 7 x € 350 x 12
€ 29.400
Verzorgen administraties
€ 2.000
PGB
€ 5.181
Ten onrechte geclaimde OB
€ 6.584
€ 43.165
Gelijktijdig met de aanslag is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 5.647.
2.12.
Aan belanghebbende is met dagtekening 1 juni 2012 de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2009 opgelegd met de volgende correcties:
aangifte
Aanslag
Uitkering
€ 14.659
€ 14.659
Eigenwoningforfait
€ 1.045
€ 1.045
Tijdelijke verhuur
€ 3.000
€ 3.000
Eigenwoningrente
-€ 8.690
-€ 8.690
Ziektekosten
-€ 8.086
€ 0
Drempel ziektekosten
€ 165
Giften
-€ 300
€ 0
Drempel giften
€ 100
Toerekening inkomsten [E]
€ 40.557
Belastbaar inkomen werk en woning
€ 1.893
€ 50.571
De toerekening inkomsten [E] bestaat uit
Huuropbrengsten 7 x € 350 x 12
€ 29.400
Verzorgen administraties
€ 2.000
PGB
€ 5.181
Ten onrechte geclaimde OB
€ 3.976
€ 40.557
Gelijktijdig met de aanslag is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 7.765.
2.13.
Naar aanleiding van het boekenonderzoek is voorts de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over 2009 met dagtekening 1 juni 2012 opgelegd naar het maximale bijdrage-inkomen van € 32.369.”
In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:
2.14.
Bij de aanslag IB over 2008 is over het belastbaar inkomen uit werk en woning enkel inkomstenbelasting geheven en geen premie volksverzekeringen. Vervolgens is er bij het bepalen van de hoogte van de heffingskorting in de aanslag rekening mee gehouden dat belanghebbende niet volledig belasting- en/of premieplichtig was. Het in de aanslag opgenomen bedrag aan heffingskortingen is € 307.
2.15.
In de aanslag IB/PVV over het jaar 2009 is belanghebbende als belasting- én premieplichtig aangemerkt. Het in deze aanslag opgenomen bedrag aan heffingskortingen is € 4.189.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of de aanslagen IB 2008 en IB/PVV 2009 en de daarbij opgelegde boetebeschikkingen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of met betrekking tot de jaren 2008 en 2009 de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard, omdat de vereiste aangiften niet zijn gedaan. Daarmee samenhangend houdt partijen verdeeld of belanghebbende in de jaren 2008 en 2009 resultaat uit overige werkzaamheden heeft genoten en zo ja, tot welke bedragen.
3.2.
Belanghebbende is van mening, dat ten aanzien van de jaren 2008 en 2009 de bewijslast ten onrechte is omgekeerd en verzwaard door de Rechtbank. Voorts bestrijdt hij het oordeel van de Rechtbank dat hij resultaat uit overige werkzaamheden heeft genoten (r.o. 2.22 van de uitspraak van de Rechtbank) en de correcties die de Rechtbank in dat verband bij wege van interne compensatie heeft aangebracht (r.o. 2.23 van de uitspraak van de Rechtbank).
3.3.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt, dat voor de jaren 2008 en 2009 de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard, omdat de vereiste aangiften voor die jaren niet zijn gedaan. Hij is van mening dat de in geschil zijnde correcties terecht en tot de juiste bedragen zijn aangebracht. Belanghebbende heeft volgens de Inspecteur in beide jaren zowel inkomsten uit [E] als uit [H] genoten. De Inspecteur acht beide stichtingen transparant en bepleit toerekening aan belanghebbende van de door de stichtingen genoten opbrengsten (ook in het kader van de beantwoording van de vraag of de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard). Met betrekking tot het jaar 2009 berust de Inspecteur in het oordeel van de Rechtbank over de aanslag en de boete. Met betrekking tot het jaar 2008 stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat de aanslag IB ten onrechte door de Rechtbank is verminderd, om de reden dat een te laag bedrag aan heffingskorting in aanmerking zou zijn genomen. Voor het overige berust de Inspecteur in het oordeel van de Rechtbank over de aanslag en de boete over het jaar 2008.
3.4.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan als volgt toegevoegd:
BelanghebbendeDe Rechtbank heeft diverse correcties aangebracht in de inkomsten van belanghebbende over de onderhavige jaren. Indien alle correcties in acht worden genomen, volgt daaruit dan niet dat belanghebbende wel de vereiste aangifte heeft gedaan en dat geen sprake kan zijn van omkering en verzwaring van de bewijslast?
Ik beroep me nog op een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, ECLI:NL:RBZWB:2013:8908.
InspecteurIk stel me nog steeds op het standpunt dat [H] een transparante stichting is, ondanks hetgeen de Rechtbank daarover in haar uitspraak heeft overwogen.
Uit de door belanghebbende gedane aangifte van de verduistering blijkt dat café [K] door belanghebbende en de heer [J] samen gerund werd en dat beiden ervoor verantwoordelijk waren.
Ik heb in het door mij ingestelde incidentele hoger beroep geen beroep op interne compensatie willen doen. Ik stel mij (enkel) op het standpunt dat belanghebbende geen heffingskorting kan krijgen over de niet geheven premie volksverzekeringen.
De heffingskorting is terecht op een lager bedrag vastgesteld dan bij volledige belasting- en premieplicht.
3.5.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van zijn hoger beroep, vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur, verlaging van het belastbaar inkomen uit werk en woning met bedragen van € 23.000 (voor het jaar 2008) en € 27.000 (voor het jaar 2009).
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep van belanghebbende en tot gegrondverklaring van het incidenteel hoger beroep en vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover het de vermindering van de aanslag over 2008 in verband met de heffingskorting betreft.
Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het incidenteel hoger beroep.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Omkering en verzwaring van de bewijslast
4.1.
In geschil is primair of de bewijslast op de voet van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) dient te worden omgekeerd en verzwaard met betrekking tot de aanslag IB 2008 en de aanslag IB/PVV 2009, omdat de vereiste aangiften voor die jaren niet zouden zijn gedaan.
4.2.
In dat verband dient het volgende te worden vooropgesteld. De vereiste aangifte is niet gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld, dat sprake is van één of meer gebreken, die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting, dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Indien sprake is van een gecombineerde aanslag IB/PVV, is in dit verband het gezamenlijke bedrag van de verschuldigde belasting en premie bepalend. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden voor de toepassing van deze regels slechts in aanmerking genomen, indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn, dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast (zie HR 30 oktober 2009, nr. 07/10513, ECLI:NL:HR:2009:BH1083).
4.3.
De Rechtbank heeft als volgt overwogen ten aanzien van de vraag of de vereiste aangifte is gedaan (betreffende de inkomsten van [H]):
“ 2.21. Voor dat geval heeft de inspecteur met een beroep op interne compensatie gesteld dat belanghebbende tevens inkomsten heeft genoten van [H] en dat hij die niet heeft aangegeven. De rechtbank tekent hierbij allereerst aan dat zij niet inziet waarom de inkomsten van het café niet bij [H] zelf belastbaar zouden zijn maar bij belanghebbende. Aan [H] zijn immers aangiftebiljetten vennootschapsbelasting uitgereikt. Voorts is niet aannemelijk geworden dat de activiteiten van [H] feitelijk door belanghebbende werden verricht. Belanghebbende is ook niet de enige bestuurder en heeft op de zitting geloofwaardig verklaard dat hij regelmatig zelf aanwezig was in het café maar medebestuurder [J] daarentegen dagelijks. Dat [J] voor de inspecteur ten tijde van de controle moeilijk bereikbaar was, maakt dat niet anders temeer nu de inspecteur zijn bestaan niet bestrijdt.
2.22.
De inspecteur heeft met hetgeen hij heeft gesteld en aangevoerd echter wel aannemelijk gemaakt dat [H] een deel van haar omzet niet heeft geadministreerd en aangegeven. Belanghebbende heeft weliswaar de juistheid bestreden van de door de inspecteur gemaakte herberekening van de omzetten van het café aan de hand van de inkoopfacturen van drank, maar de rechtbank acht die herberekening zeer aannemelijk nu daarbij is uitgegaan van normale prijzen, hetgeen belanghebbende ter zitting ook heeft erkend, en er geen administratie van het café is bijgehouden. Belanghebbende heeft wel gesteld maar de rechtbank acht zonder nader bewijs niet aannemelijk dat het café veel lagere prijzen hanteerde dan bij andere cafés gebruikelijk was. De rechtbank acht de door de inspecteur gehanteerde prijs van € 2,50 voor een fles bier redelijk aangezien belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat in het centrum van [woonplaats] wel € 2,50 per glas werd gevraagd en een fles meer bier bevat dan een glas. De herberekening van de inspecteur leidt tot correcties van de aangiftes wegens niet aangegeven inkomsten van het café van € 47.190 in 2008 en € 54.089 in 2009. Indien wordt uitgegaan van de laatste aangifte vennootschapsbelasting van [H] over 2008 is de correctie voor dat jaar nog aanzienlijk hoger omdat in die aangifte een omzet is vermeld van € 60.501 en niet van € 74.491, het bedrag waarvan de controleur is uitgegaan. Ook als nog rekening wordt gehouden met aftrek in verband met breuk en eigen gebruik, blijven aanzienlijke winstcorrecties over. De rechtbank acht aannemelijk dat die meeropbrengsten ten goede zijn gekomen aan belanghebbende en (mogelijk) zijn medebestuurder [J]. Belanghebbende had zijn aandeel in die bedragen moeten opgeven als resultaat uit overige werkzaamheden. De rechtbank acht aannemelijk dat dat aandeel van belanghebbende ten minste 50% was en waarschijnlijk meer: hij was immers degene die in het algemeen de zeggenschap had. De rechtbank concludeert derhalve dat belanghebbende ten minste ongeveer € 23.000 (2008) en € 27.000 (2009) aan inkomsten met betrekking tot [H] niet heeft aangegeven.
2.23.
Hetgeen is overwogen in 2.21 en 2.22 leidt tot de conclusie dat, met toepassing van de normale regels van de bewijslastverdeling, de aangiften in elk geval moeten worden gecorrigeerd met de volgende bedragen: voor 2008 met € 20.327, zijnde € 23.000 in verband met [H] min € 2.692 in verband met [E] en voor 2009 met € 24.841 zijnde € 27.000 in verband met [H] min € 2.159 in verband met [E]. Belanghebbende was blijkens zijn aangiftes geen belasting of premies verschuldigd. Bij correcte aangiftes voor de jaren 2008 en 2009 zou hij echter ruim € 7.000 respectievelijk € 8.000 aan belasting en premies verschuldigd zijn geweest. Dat zijn zowel absoluut als relatief gezien, aanzienlijke bedragen. Voorts had belanghebbende zich ervan bewust moeten zijn dat hij deze bedragen in zijn aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen diende te vermelden. De rechtbank acht immers aannemelijk dat de meeropbrengsten door belanghebbende zijn onttrokken aan het vermogen van [H] en belanghebbende had redelijkerwijs moeten weten dat die onttrekkingen voor hem inkomsten vormden die in de aangiften moesten worden aangegeven. Door dat na te laten heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank niet de vereiste aangiften gedaan en is omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd. Belanghebbende moet dus aantonen dat de aanslagen c.q. de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.
Gevolgen omkering bewijslast
2.24.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet bewezen dat de aanslagen of de uitspraken onjuist zijn. Hij heeft daartoe geen enkel bewijs bijgebracht.
2.25.
De rechtbank moet dan nog beoordelen of de inspecteur in redelijkheid de aanslag had kunnen vaststellen zoals hij heeft gedaan. De inspecteur heeft alle correcties zo uitgebreid mogelijk onderbouwd. Hij is daarbij gehinderd door de omstandigheid dat belanghebbende geen openheid van zaken heeft gegeven en veelvuldig heeft beloofd met (nieuwe) administraties te komen maar die beloften niet heeft waargemaakt. De rechtbank acht weliswaar de correcties voor [E] onjuist (zie rechtsoverweging 2.20), maar daar staat een hogere correctie voor meeropbrengst van [H] tegenover. De rechtbank acht al met al de hoogte van de correcties redelijk.”
4.4.
Naar het oordeel van het Hof is [H], conform hetgeen de Rechtbank daarover heeft overwogen in 2.21 van haar uitspraak, geen transparante stichting en zijn de inkomsten uit café [K] derhalve belastbaar bij de stichting zelf. Dit laat onverlet dat de Inspecteur, wegens het ontbreken van een administratie van [H], een theoretische omzetberekening heeft kunnen maken en daarbij het standpunt heeft kunnen innemen, dat de aldus berekende meeropbrengst, geheel of gedeeltelijk aan belanghebbende, als voorzitter van het bestuur van de stichting, ten goede moet zijn gekomen. Belanghebbende heeft deze opbrengsten ten onrechte niet als resultaat uit overige werkzaamheden in zijn aangiften verantwoord. Het Hof volgt in deze de berekening van de Rechtbank: de bedragen die belanghebbende als zijn aandeel in de meeropbrengsten had moeten aangeven als resultaat uit overige werkzaamheden, zijn door de Rechtbank becijferd op € 23.000 voor het jaar 2008 en € 27.000 voor het jaar 2009. Vervolgens is op deze bedragen respectievelijk € 2.692 en € 2.159 in mindering gebracht vanwege een negatieve correctie op het door belanghebbendes aangegeven inkomen uit werk en woning van [E]. Door de resterende bedragen van
€ 20.327 (voor 2008) en € 24.841 (voor 2009) niet in de aangiften over die jaren op te nemen, is er ook naar het oordeel van het Hof sprake van een gebrek in de aangiften, dat ertoe leidt dat de volgens de aangiften verschuldigde IB(/PVV) verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde IB(/PVV). De bedragen aan IB(/PVV), die door het niet verantwoorden van voormelde bedragen niet zouden zijn geheven, zijn op zichzelf beschouwd ook aanzienlijk.
4.4.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep de hoogte van de door de Inspecteur en de Rechtbank becijferde inkomsten op twee manieren bestreden. Ten eerste heeft hij gesteld dat hij in het geheel geen inkomsten uit [H] heeft genoten, omdat de penningmeester/secretaris van [H] over de jaren 2008 en 2009 een bedrag van € 30.000 van de stichting zou hebben verduisterd. Ter onderbouwing van deze stelling heeft belanghebbende gewezen op het proces-verbaal van de politie van 25 september 2013, waaruit blijkt dat belanghebbende op die datum aangifte van de verduistering heeft gedaan. Ten tweede heeft belanghebbende gesteld dat de omzet van [H] (en daarmee belanghebbendes inkomsten) te hoog is vastgesteld, doordat de Inspecteur en de Rechtbank zijn uitgegaan van een te hoge prijs van de door [H] verkochte flesjes bier.
Ter onderbouwing van deze stelling heeft belanghebbende verwezen naar een bij het hoger beroepschrift gevoegde prijslijst, waaruit een lagere prijs zou blijken.
4.4.2.
Het Hof hecht geen geloof aan hetgeen belanghebbende omtrent de niet (of minder) genoten inkomsten uit [H] heeft gesteld. Aangaande belanghebbendes eerste stelling overweegt het Hof, dat belanghebbende niet heeft uiteengezet hoe hij van de verduistering op de hoogte is gekomen, immers de administratie van [H] ontbrak volledig, en hoe hij kon weten dat het verduisterde bedrag € 30.000 bedraagt over de jaren 2008 en 2009. Belanghebbende heeft evenmin geloofwaardig onderbouwd, waarom hij pas in september 2013 aangifte heeft gedaan van de verduistering in 2008 en 2009 en waarom hij het in de bezwaar- en beroepsfase nimmer over de verduistering heeft gehad.
Het Hof hecht evenmin geloof aan de stelling van belanghebbende over de prijs van een flesje bier. Belanghebbende heeft ter onderbouwing van zijn stelling, dat [H] flesjes bier verkocht voor een prijs van € 2, gewezen op een in hoger beroep overgelegde prijslijst en een toelichting daarop. Deze prijslijst betreft twee velletjes papier, die, behoudens vermelding van diverse dranken en prijzen, verder volkomen blanco zijn. Het Hof heeft geen enkel aanknopingspunt gevonden, waaruit af te leiden is dat deze prijslijst authentiek is en daadwerkelijk door [H] is gehanteerd in 2008 en 2009. Daar komt nog bij dat de Inspecteur in zijn verweerschrift in hoger beroep heeft berekend dat, indien al met de lagere prijs voor een flesje bier rekening zou moeten worden gehouden, dit nog steeds niet leidt tot een lagere aanslag. Belanghebbende heeft die conclusie van de Inspecteur niet betwist.
4.5.
Uitgaande van de door de Rechtbank berekende, en door het Hof gevolgde, inkomsten uit [H] ten bedrage van € 23.000, respectievelijk € 27.000, was belanghebbende zich, naar het oordeel van het Hof, ten tijde van het doen van de aangiften IB/PVV over 2008 en 2009 ervan bewust, dat door het indienen van een aangifte naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.187, respectievelijk € 1.893, een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde IB/PVV niet zou worden geheven. Dit brengt mee dat, ook naar het oordeel van het Hof, de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard en dat belanghebbende moet doen blijken, dat wil zeggen overtuigend dient aan te tonen, dat de uitspraak op bezwaar onjuist is (artikel 27e, eerste lid, van de AWR). Belanghebbende heeft daartoe, ook in hoger beroep, geen enkel bewijs bijgebracht.
Redelijke schatting
4.6.
De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast laat evenwel onverlet dat de Inspecteur gehouden is bij het vaststellen van de aanslagen uit te gaan van een redelijke schatting van het gecorrigeerde inkomen van belanghebbende. Het vereiste van een redelijke schatting strekt, in de context van de omkering en verzwaring van de bewijslast, ertoe te voorkomen dat een aanslag naar willekeur wordt vastgesteld (zie HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).
4.7.
De Inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning 2008 en 2009 naar het oordeel van het Hof niet onredelijk geschat. Het Hof verwijst naar hetgeen de Rechtbank in 2.25, zoals hierboven onder 4.3. aangehaald, heeft overwogen en verenigt zich met het oordeel van de Rechtbank. Ook hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd (zie onder 4.4.1) noopt naar het oordeel van het Hof niet tot de conclusie dat de schatting onredelijk is, om dezelfde reden als vermeld in 4.4.2.
Incidenteel hoger beroep
4.8.
De Inspecteur komt in incidenteel hoger beroep op tegen het oordeel van de Rechtbank, dat bij de aanslag IB over 2008 door de Inspecteur een fout is gemaakt bij het vaststellen van de hoogte van het bedrag van de heffingskorting. Indien belanghebbende over het jaar 2008 als premieplichtig voor de volksverzekeringen was aangemerkt, dan had de Rechtbank, zo stelt de Inspecteur, terecht geoordeeld dat het bedrag aan heffingskortingen niet € 307, maar € 4.195 had dienen te zijn. Omdat belanghebbende voor dit jaar echter, abusievelijk, niet als premieplichtig is aangemerkt, kan aan hem ook geen premiedeel van de heffingskorting (ten bedrage van € 3.888) worden verleend ter zake van niet door hem betaalde premies. Het afzonderlijke karakter van de heffing van de inkomstenbelasting enerzijds en van premie volksverzekeringen anderzijds verdraagt zich niet met een compensatie van die heffingen (zie HR 22 november 2000, nr. 35060, ECLI:HR:2000:AA8424, BNB 2001/32 en
HR 31 januari 2014, nr. 12/05642, ECLI:HR:2014:165, BNB 2014/61).
Het Hof onderschrijft dit standpunt van de Inspecteur. Het oordeel van de Rechtbank dat de aanslag IB over 2008 wegens het te lage bedrag aan heffingskortingen dient te worden verlaagd, is daarmee onjuist. Het incidentele hoger beroep van de Inspecteur is gegrond.
De over 2008 en 2009 opgelegde boeten
4.9.
Aan belanghebbende zijn boeten opgelegd wegens het opzettelijk doen van onjuiste aangiften. De door de Inspecteur opgelegde boeten bedroegen 50% van de opgelegde aanslagen IB(/PVV). Het Hof is evenals de Rechtbank van oordeel, dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten, dat over beide jaren te lage aangiften zijn gedaan. Belanghebbende heeft opzettelijk de opbrengsten van [K] niet als resultaat uit overige werkzaamheden in zijn aangiften verantwoord.
Omdat de aanslagen met omkering van de bewijslast tot stand zijn gekomen, heeft de Rechtbank de bij de aanslag opgelegde boeten gehalveerd. Vervolgens heeft de Rechtbank de boeten nog met 5% verminderd, wegens de overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting in eerste aanleg met 5 maanden.
Het Hof verenigt zich met het oordeel van de Rechtbank dat de tot op 50% gematigde boetebedragen passende en geboden sancties zijn. De vervolgens toegepaste vermindering met 5% wegens overschrijding van de redelijke termijn acht het Hof eveneens juist. In de hoger beroepsfase is de redelijke termijn niet overschreden.
Slotsom
4.10.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond en het incidenteel hoger beroep gegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.11.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.12.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • verklaart het incidentele hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover daarbij het beroep inzake de aanslag IB 2008 gegrond is verklaard, de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB 2008 is vernietigd en de aanslag IB 2008 is verminderd;
  • verklaart het beroep bij de Rechtbank inzake de aanslag IB 2008 ongegrond;
  • bevestigt voor het overige de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 6 februari 2015 door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, J. Swinkels en W.P.J. Schramade, leden, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.