ECLI:NL:GHSHE:2015:430

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
10 februari 2015
Zaaknummer
HD 200.112.877_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële afwikkeling tussen ex-samenwoners na beëindiging van de samenleving

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een financieel geschil tussen ex-samenwoners na de beëindiging van hun samenleving op 1 juni 2008. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.W. Kobossen, heeft in principaal hoger beroep beroep aangetekend tegen de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Goossens. De procedure volgde op een tussenarrest van 25 juni 2013, waarin het hof partijen had verzocht om schriftelijke informatie te verschaffen over de besteding van bepaalde bedragen en hen had uitgenodigd voor een comparitie van partijen. Tijdens deze comparitie zijn er afspraken gemaakt over de verkoop van de gezamenlijke woning en de verdeling van de gemeenschappelijke roerende zaken. Het hof heeft in het eindarrest van 10 februari 2015 de verdeling van de goederen vastgesteld en deskundigen benoemd om de waarde van bepaalde goederen te taxeren. Het hof heeft ook geoordeeld over de geldvordering van de man en de verrekening van eerdere betalingen. De man heeft niet kunnen bewijzen dat er een afspraak was over de opbrengst van de verkoop van de wei, en zijn subsidiaire vordering werd afgewezen. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen in afwachting van de deskundigenberichten en verdere beslissingen aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.112.877/01
arrest van 10 februari 2015.
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.W. Kobossen te Nijmegen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. H.J.M. Goossens te Asten,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 25 juni 2013 in het hoger beroep van de door de rechtbank Roermond onder zaaknummer 102955/HA ZA 10-602 gewezen vonnissen van 5 januari 2011 en 14 maart 2012.

6.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 25 juni 2013;
- de akte uitlating van de man van 9 september 2013;
- de op 23 augustus 2013 door de advocaat van de vrouw ten behoeve van de comparitie van partijen d.d. 9 september 2013 toegezonden stukken;
- de op 4 september 2013 door de advocaat van de man ten behoeve van de comparitie van partijen d.d. 9 september 2013 toegezonden stukken;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 9 september 2013;
- het proces-verbaal van de enquête van 9 september 2013;
- het proces-verbaal van de contra-enquête van 14 november 2013;
- de memorie na getuigenverhoren van de zijde van de man van 17 december 2013 met producties;
- de memorie na enquête en contra-enquête van 21 januari 2014 van de zijde van de vrouw met producties.
Partijen hebben arrest gevraagd.

7.De verdere beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
7.1.
Bij genoemd tussenarrest is:
  • een comparitie van partijen gelast;
  • partijen verzocht het hof schriftelijke informatie te verschaffen met betrekking tot de vraag of en door wie de gestorte bedragen ad € 8.000,-- en € 5.000,-- zijn aangewend en met welk doel.
  • de man in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de brief aan de gemeente d.d. 26 juni 2008;
  • de man toegelaten tot het aanvullend bewijs van zijn stelling dat partijen zijn overeengekomen dat bij verkoop van de wei van de opbrengst – na aftrek van inbreng en rendement van 25% over deze inbreng – ten minste € 150.000,-- - aan de man toekomt.
7.1.2.
Op een aantal onderdelen van het geschil is in voormeld tussenarrest reeds een (eind) beslissing genomen. Het hof verwijst naar hetgeen in het tussenarrest is overwogen.
7.2.
Blijkens het proces-verbaal van comparitie van partijen d.d. 9 september 2013 zijn partijen ter gedeeltelijke beëindiging van hun geschil (namelijk voor wat betreft de verkoop van de gezamenlijke woning, grieven I en II in het principaal appel, voorwaardelijke vordering in het incidenteel appel sub b) en van deze procedure het volgende overeengekomen:
Partijen zullen gezamenlijke makelaar [makelaar] opdracht geven tot verkoop van het huis. De man zal daarbij als contactpersoon met [makelaar] optreden en hij zal daarbij de vrouw op de hoogte houden van de ontwikkelingen rondom de verkoop.
Starpunt is het bedrag van € 650.000,-- k.k. voor welk bedrag [makelaar] gedurende 3 maanden vanaf 15 september 2013 het pand zal trachten te verkopen, waarbij de makelaar beoordelingsvrijheid heeft bij het vaststellen van de vraagprijs vanaf dat bedrag van € 650.000,-- k.k. naar boven
Lukt voornoemde verkoop niet dan zal het pand binnen twee maanden via een systeem van inschrijving per veiling aan derden te koop worden aangeboden waarbij een bodemprijs van € 500.000,-- k.k. wordt gehanteerd en waarbij partijen overeenkomen dat beide partijen een bod boven de bodemprijs zullen accepteren.
7.3.
Op 9 september 2013 heeft tevens het getuigenverhoor aan de zijde van de man plaatsgevonden, op 14 november 2013 gevolgd door contra-enquête aan de zijde van de vrouw, Hierna hebben beide partijen nog een memorie na enquête genomen.
7.4.
het hof zal in het navolgende ingaan op de beslispunten die na het tussenarrest van 25 juni 2013 resteren (zie rechtsoverweging 4.5. van het arrest d.d. 25 juni 2013), te weten:
c) de verdeling van de gemeenschappelijke roerende zaken (grieven IV en V in het principaal appel, tevens wijziging van eis;
e) vervolg gemeenschappelijke roerende zaken. Peildatum waardering;
g) de geldvordering van de man ad € 150.000,--, (grieven VII en VIII in het principaal appel, tevens (subsidiaire) aanvulling van eis;
h) verrekening van betalingen van € 8.000,-- en € 5.000,-- met de door de man aan de vrouw te betalen hypotheekrente (grieven IX en X in het principaal appel alsmede de in dit verband gevorderde verklaring voor recht – onderdeel v. van het petitum in het principaal appel);
i. i) onderzoekskosten woonbestemming af te splitsen perceel (grief XII in het principaal appel);
De wettelijke rente (onderdeel h. van het voorwaardelijk incidenteel appel) zal aan de orde komen in het eindarrest.
c) de verdeling van de gemeenschappelijke roerende zaken (grieven IV en V in het principaal appel, tevens wijziging van eis)
7.5.
Zoals overwogen in rechtsoverweging 4.8.9. van het tussenarrest d.d. 25 juni 2013, heeft het hof een comparitie van partijen gelast teneinde te bezien of partijen het over de verdeling van de op de door de man in de memorie van grieven opgesomde gemeenschappelijke roerende zaken( met uitzondering van de vaatwasser Selectwash) en van het beamersysteem, eens kunnen worden.
Deze comparitie van partijen, die heeft plaatsgevonden op 9 september 2013, heeft niet tot overeenstemming op dit punt geleid. In het navolgende zal het hof derhalve de wijze van verdeling van de op de door de man bij memorie van grieven opgesomde gemeenschappelijke goederen (met uitzondering van de vaatwasser Selectwash), alsmede van het beamersysteem, vaststellen.
7.5.1.
Het hof stelt de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke roerende zaken als volgt vast. De gemeenschappelijke goederen, hiervoor in rov. 7.5 genoemd, worden toegedeeld aan de ex-echtgenoot bij wie deze goederen zich bevinden. Deze goederen zijn immers reeds sinds de beëindiging van de samenleving van partijen op 1 juni 2008 in bezit van deze ex-echtgenoot en het hof ziet aanleiding bij deze reeds zo lang bestaande situatie aan te sluiten.
7.5.2.
Conform het bepaalde in artikel 7 sub 3 van het samenlevingscontract zal het hof, bij gebreke van overeenstemming van partijen op dit punt, ter vaststelling van de waarde van deze goederen een deskundige benoemen. Het hof ziet aanleiding twee verschillende deskundigen te benoemen: één om de waarde van de in de memorie van grieven opgenomen lijst verbruiksgoederen, alsmede van het beamersysteem, te bepalen en één om de waarde van de op de lijst in de memorie van grieven genoemde schilderijen te bepalen.
Het hof is gelet op de omstandigheden van dit geding voornemens de kosten van de deskundigen voorshands gelijkelijk ten laste van partijen te brengen.
e) peildatum waardering
7.5.3.
Voor wat betreft de peildatum voor de waardering van de gemeenschappelijke goederen overweegt het hof – met verwijzing naar hetgeen hieromtrent reeds is overwogen in rechtsoverweging 4.8.10. van het tussenarrest d.d. 25 juni 2013 – als volgt.
Het hof is van oordeel dat, voor zover het om verbruiksgoederen gaat (het betreft hier de op de lijst in de memorie van grieven opgesomde verbruiksgoederen (minus de vaatwasser) alsmede het beamersysteem), aangesloten moet worden bij de datum waarop deze goederen feitelijk zijn verdeeld in die zin dat een der partijen deze zaken onder zich heeft genomen, in casu 1 juni 2008, de datum van beëindiging van de samenleving. Deze goederen plegen immers door gebruik in waarde te dalen.
Voor zover het gaat om gebruiksgoederen (zoals de op de lijst bij de memorie van grieven opgenomen schilderijen), waarbij een dergelijke waardedaling niet aan de orde is, wordt uitgegaan van de datum van verdeling – in dit geval de datum van dit arrest.
g) de geldvordering van de man ad € 150.000,--, (grieven VII en VIII in het principaal appel, tevens (subsidiaire) aanvulling van eis
7.6.
In het tussenarrest d.d. 25 juni 2013 heeft het hof de man, overeenkomstig zijn aanbod, toegelaten tot het aanvullend bewijs van zijn stelling dat partijen zijn overeengekomen dat bij verkoop van de wei van de opbrengst – na aftrek van inbreng en rendement van 25% over deze inbreng – ten minste € 150.000,-- aan de man toekomt, door het horen van [getuige 3] . Ook heeft het hof de man, overeenkomstig zijn aanbod, toegelaten tot het leveren van bewijs van voornoemde stelling door het horen van [getuige 1] en [getuige 2] .
De enquête heeft plaatsgevonden op 9 september 2013. Bij die gelegenheid zijn gehoord: de heer [getuige 3] , mevrouw [getuige 1] en mevrouw [getuige 2] .
Op 14 november 2013 heeft een contra-enquête plaatsgevonden, bij welke gelegenheid de vrouw en de heer [getuige 4] zijn gehoord.
7.6.1.
Het hof overweegt allereerst dat het hof het oordeel van de rechtbank deelt dat uit de ter gelegenheid van het (voorafgaande aan de procedure in eerste aanleg gehouden) voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen niet kan worden afgeleid dat er sprake was van een afspraak als door de man gesteld. Het hof neemt het oordeel van de rechtbank en de daartoe gebezigde motivering in rov. 4.6.5. van het bestreden vonnis over en maakt dit het zijne. Het hof is voorts van oordeel dat ook uit de verhoren zoals die in de onderhavige procedure in hoger beroep hebben plaatsgevonden niet kan worden afgeleid dat sprake was van de door de man gestelde afspraak. De man is opgedragen een concrete afspraak tussen partijen te bewijzen. Geen van de gehoorde getuigen heeft echter verklaard dat er een afspraak tussen partijen bestond dat bij verkoop van de wei van de opbrengst – na aftrek van inbreng en een rendement van 25% over deze inbreng – tenminste € 150.000,-- aan de man toekomt. De door de man gestelde afspraak is derhalve niet komen vast te staan.
7.6.2.
Ten aanzien van de subsidiaire aanvulling van eis van de man, inhoudende dat wanneer de vordering tot betaling van € 150.000,-- niet wordt toegewezen, het hof vaststelt dat partijen een winstverdelingsafspraak hebben gemaakt en dat zij gehouden zijn de op het weiland gemaakte fiscale winst met elkaar delen naar de maatstaf van redelijkheid en billijkheid, in overeenstemming met het zakelijke aspect van hun gemeenschap en de affectieve relatie waarin partijen tot elkaar stonden, overweegt het hof als volgt.
Deze vordering van de man is dermate onvoldoende concreet en onvoldoende bepaald, dat deze reeds om die reden dient te worden afgewezen.
De conclusie is dat grief VII in het principaal appel faalt en de subsidiaire aanvulling van eis van de man dient te worden afgewezen.
h) verrekening van betalingen van € 8.000,-- en € 5.000,-- met de door de man aan de vrouw te betalen hypotheekrente (grieven IX en X in het principaal appel alsmede de in dit verband gevorderde verklaring voor recht – onderdeel v. van het petitum in het principaal appel)
7.7.
Partijen zijn bij de tussenbeschikking d.d. 15 juni 2013 in de gelegenheid gesteld het hof nader te berichten met betrekking tot de vraag of en door wie deze gestorte bedragen zijn aangewend en met welk doel.
De vrouw heeft op 23 augustus 2013 als bijlage 1 tabellen 1 en 2 overgelegd, waarin zij de door het hof gevraagde toelichting heeft gegeven. De man heeft deze toelichting van de vrouw onvoldoende gemotiveerd betwist. Partijen hebben ter gelegenheid van de comparitie van partijen hieromtrent geen nadere toelichting meer verstrekt, zodat het hof van voornoemde tabellen zal uitgaan.
Op basis van de door de vrouw in de tabellen 1 en 2 gegeven toelichting is het hof van oordeel dat de man ter zake de door hem op 28 oktober 2008 en 22 januari 2009 betaalde bedragen van respectievelijk € 8.000,-- en € 5.000,--, tot een bedrag van € 6.786,79 in verrekening mag brengen met de door hem aan de vrouw te betalen bedragen uit hoofde van de te betalen hypotheekrente. Het hof zal een verklaring voor recht met deze strekking geven.
De grieven IX en X in principaal appel slagen deels.
i) onderzoekskosten woonbestemming af te splitsen perceel (grief XII in het principaal appel)
7.8.
Bij het tussenarrest d.d. 25 juni 2013 is de man in de gelegenheid gesteld bij akte te reageren op de door de vrouw als productie 23 bij memorie van antwoord overgelegde, alleen door de man ondertekende, brief d.d. 26 juni 2008 aan de gemeente.
De man heeft gereageerd bij akte van 9 september 2013.
7.8.1.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
Het enkele feit dat partijen de mogelijkheid tot het verkrijgen van een woonbestemming op het eventueel af te splitsen perceel onderling hebben besproken en dat zij hiertoe initiële stappen richting de gemeente hebben gezet, is onvoldoende om te rechtvaardigen dat de man de helft van de onderzoekskosten aan de vrouw dient te voldoen. De vrouw heeft voorts onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die tot de conclusie kunnen leiden dat de man ermee heeft ingestemd dat de onderzoeken zouden worden gedaan en dat hij een bijdrage zou leveren in de kosten. De vrouw had de man moeten kennen in de acties die zij na het uiteengaan van partijen heeft ondernomen en die kosten met zich meebrachten. Dit heeft de vrouw echter niet gedaan. Het hof is derhalve van oordeel dat de man niet gehouden is de helft van de onderzoekskosten aan de vrouw te voldoen.
Grief XII in principaal appel slaagt.
7.9.
In afwachting van het resultaat van de deskundigenonderzoeken houdt het hof iedere verdere beslissing aan.

8.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
8.1.
bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de waarde van de in de memorie van grieven door de man opgesomde roerende zaken (met uitzondering van de vaatwasser Selectwash), alsmede naar de waarde van het beamersysteem, waarbij de deskundige als peildatum voor de waardering terzake de verbruiksgoederen 1 juni 2008 dient te hanteren en voor de schilderijen de datum van taxatie;
8.2.1.
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vraag voor wat betreft de schilderijen:
Joris Th.M. Swagemakers M.B.A
[adres] [postcode] [plaats]
T: [telefoonnummer] ;
waarbij de deskundige als peildatum voor de waardering de datum van de taxatie dient te nemen;
8.2.2.
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vraag voor wat betreft de op de lijst bij de memorie van grieven voorkomende verbruiksgoederen (met uitzondering van de vaatwasser Selectwash) en van het beamersysteem:
De heer W. Joldersma,
Taxatieteam [taxatieteam] ,
[adres]
[postcode] [plaats] ,
T: [telefoonnummer]
waarbij de deskundige als peildatum voor de waardering 1 juni 2008 dient te nemen;
8.3.
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan de deskundigen toezendt;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundigen ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
8.4.
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
bepaalt dat ieder der deskundigen bij het onderzoek –
en ten aanzien van de conceptrapportage– partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
verzoekt de deskundigen ieder een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op
drie maandennadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
8.5.
bepaalt het voorschot van de kosten van de deskundige Swagemakers op het door de deskundige begrote bedrag van in totaal € 544,50 (inclusief btw), tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak
bij brief aan de griffier van dit hofmet afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij)tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt het voorschot van de kosten van de deskundige Joldersma op het door de deskundige begrote bedrag van in totaal € 647,10 (inclusief btw), tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak
bij brief aan de griffier van dit hofmet afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij)tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat ieder van partijen de helft van genoemde voorschotten van € 544,50 en € 647,10 derhalve € 272,25 en € 323,55 zal voldoen na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
verzoekt ieder der deskundigen, indien de kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
8.6.
benoemt mr. M.J. van Laarhoven tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundigen zich, door tussenkomst van de griffier dienen te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
8.7.
verwijst de zaak naar de rol van 7 juli 2015 in afwachting van de deskundigenberichten;
Verstaat dat de zaak na ontvangst van de deskundigenberichten naar de rol wordt verwezen voor memorie na deskundigenbericht aan de zijde van de man;
8.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van Laarhoven, C.A.R.M. van Leuven en A.R. Autar, en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 februari 2015.