ECLI:NL:GHSHE:2015:4355

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 oktober 2015
Publicatiedatum
29 oktober 2015
Zaaknummer
F 200 164 050_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep partneralimentatie en kinderalimentatie na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie en kinderalimentatie na een echtscheiding. De man, appellant, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 november 2014 te vernietigen, specifiek voor zover het de partneralimentatie betreft. De vrouw, geïntimeerde, heeft in haar verweerschrift het appel van de man ongegrond verklaard en verzocht om afwijzing van zijn verzoek. De mondelinge behandeling vond plaats op 8 oktober 2015, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.

De rechtbank had eerder de echtscheiding uitgesproken en de alimentatie voor de kinderen vastgesteld. De man verzocht om verlaging van de kinderalimentatie en om de partneralimentatie af te wijzen. Het hof heeft vastgesteld dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot vernietiging van de beschikking betreffende de kinderalimentatie, omdat de appeltermijn was verstreken. Voor de periode van 1 juli 2014 tot 1 januari 2015 hebben partijen overeenstemming bereikt over de partneralimentatie, die is vastgesteld op € 200,= per maand. Voor de periode na 1 januari 2015 heeft het hof geoordeeld dat de vrouw geen behoefte heeft aan een bijdrage van de man, omdat haar eigen inkomsten en toeslagen voldoende zijn om in haar levensonderhoud te voorzien.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en de verzoeken van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie afgewezen. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof en openbaar uitgesproken op 29 oktober 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 29 oktober 2015
Zaaknummer: F 200.164.050/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/270179 / FA RK 13-5660
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. W.H.P. de Jongh,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W. Uitterhoeve.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 5 november 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 februari 2015, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen (het hof begrijpt: uitsluitend voor zover het de partneralimentatie betreft) en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een partneralimentatie wordt afgewezen, althans te bepalen dat de behandeling van het verzoek tot vaststelling van een partneralimentatie wordt terugverwezen naar de rechtbank, teneinde een mondelinge behandeling te bepalen. Tevens heeft de man in zijn appelschrift verzocht de uitvoerbaar bij voorraadverklaring te schorsen.
Verder begrijpt het hof uit de primair aanvullende grief, zoals door de man geformuleerd in de bijlagen van het V-formulier van 24 september 2015, dat hij verzoekt om de tussenbeschikking van 19 maart 2014, zoals hersteld bij beschikking van 18 juni 2014 te vernietigen voor zover het de kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige [minderjarige ] betreft.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 maart 2015, heeft de vrouw verzocht het appel van de man ongegrond te verklaren en zijn verzoek, zo nodig onder verbetering van gronden, af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2015. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, gehoord.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier d.d. 23 september 2015 met bijlagen van de advocaat van de vrouw;
  • de V-formulieren d.dis 24 september 2015 en 28 september 2015 met bijlagen van de advocaat van de man.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 24 oktober 1986 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn geboren:
- [jongmeerderjarige] (hierna: [jongmeerderjarige] ), op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige ] (hierna: [minderjarige ] ), op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] .
[minderjarige ] heeft formeel zijn hoofdverblijf bij de vrouw, maar verblijft feitelijk sinds 1 augustus 2013 de ene week bij de vrouw en de andere week bij de man.
3.2.
Bij beschikking van 29 juni 2011 heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 7 juli 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking is tevens de bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van [jongmeerderjarige] en [minderjarige ] vastgesteld van € 291,50 per kind per maand met ingang van 1 augustus 2010.
3.3.1.
De man heeft de rechtbank, voor zover thans relevant, verzocht om de kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige ] met ingang van 1 augustus 2013 te verlagen naar € 83,= per maand.
De vrouw heeft vervolgens bij verweerschrift tevens inhoudende zelfstandig verzoek, voor zover thans relevant, de rechtbank verzocht om een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud van € 393,= bruto per maand met ingang van de datum waarop de kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige ] zal worden gewijzigd.
De man heeft bij nader verweerschrift verzocht het zelfstandig verzoek van de vrouw af te wijzen.
3.3.2.
Bij tussenbeschikking van 19 maart 2014, zoals hersteld bij beschikking van 18 juni 2014, heeft de rechtbank de kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige ] verlaagd naar € 145,= per maand met ingang van 25 september 2013.
3.3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud vastgesteld op € 393,= bruto per maand met ingang van 1 juli 2014.
3.4.
De man kan zich met vastgestelde partneralimentatie en met gewijzigde kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige ] niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Ontvankelijkheid van de man inzake bijdrage ten behoeve van [minderjarige ]
3.5.
Het hof is van oordeel dat het gedeelte van de beschikking van 19 maart 2014, zoals hersteld bij beschikking van 18 juni 2014, waarin de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige ] met ingang van 25 september 2013 is vastgesteld op € 145,= per maand, een eindbeschikking is, nu in het dictum van deze beschikking uitdrukkelijk is beslist over enig deel van het verzochte. Tegen de wijziging van de kinderalimentatie had de man binnen drie maanden in appel kunnen gaan, hetgeen hij heeft nagelaten. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof met partijen besproken dat de appeltermijn inmiddels is verstreken en dat die beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, zodat het hof aan het verzoek van de man betreffende de kinderalimentatie niet zou kunnen toekomen. Partijen hebben zich terzake gerefereerd.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de man in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.
Bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw

Periode van 1 juli 2014 tot 1 januari 2015
3.6.1.
Nadat de mondelinge behandeling enige tijd geschorst is geweest, hebben partijen het hof medegedeeld dat zij overeenstemming hebben bereikt inhoudende dat de bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw op € 200,= bruto per maand dient te worden vastgesteld voor de periode van 1 juli 2014 tot 1 januari 2015.
Het hof zal de bestreden beschikking voor deze periode vernietigen en de thans nader door partijen overeengekomen bijdrage opleggen in het dictum.

Periode met ingang van 1 januari 2015
3.6.2.
Hetgeen partijen thans nog verdeeld houdt, is de bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 januari 2015. De man betoogt dat de vrouw volledig in haar eigen huwelijksgerelateerde behoefte kan voorzien, hetgeen door de vrouw wordt betwist.
Het hof overweegt als volgt.
3.6.3.
Uit het door de vrouw bij haar verweerschrift in hoger beroep overgelegde behoeftelijstje d.d. 11 maart 2015 blijkt dat de vrouw haar eigen netto behoefte met ingang van januari 2015 begroot op € 1.477,= per maand. In haar verweerschrift stelt de vrouw haar netto maandinkomen op € 1.253,=, hetgeen steun vindt in de door de vrouw overgelegde loonstroken. In de visie van de vrouw resteert er aldus een behoefte van € 224,= per maand.
Het hof constateert evenwel dat de vrouw in haar behoeftelijstje geen rekening heeft gehouden met de bedragen die zij aan toeslagen ontvangt. Uit de voorschotbeschikking toeslagen 2015 blijkt dat aan de vrouw een zorgtoeslag is toegekend van € 942,= per jaar (€ 78,50 per maand) en een huurtoeslag van € 3.173,= per jaar (€ 264,= per maand).
Zoals ter zitting met partijen besproken, dienen de toeslagen die de vrouw ontvangt – omgerekend gemiddeld € 343,= per maand – in mindering te worden gebracht op haar behoefte, hetgeen tot gevolg heeft dat de behoefte van de vrouw volledig wordt gedekt door haar eigen inkomsten en de toeslagen die zij ontvangt.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de vrouw met ingang van 1 januari 2015 geen behoefte heeft aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud, zodat de bestreden beschikking ook voor wat betreft deze periode dient te worden vernietigd.
3.6.4.
Voor zover de vrouw betoogt dat haar behoefte dient te worden vermeerderd met kosten die zij maakt voor [minderjarige ] , volgt het hof deze redenering niet. Uit de inhoud van de stukken is gebleken dat de behoefte van [minderjarige ] € 303,= per maand bedraagt en zoals reeds is opgemerkt, is de beschikking aangaande de kinderalimentatie nog steeds van kracht, zodat de vrouw van de man een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige ] ontvangt van € 145,= per maand. Daarnaast wordt in de kosten van [minderjarige ] voorzien door middel van het kindgebonden budget: tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vrouw verklaard dat zij een kindgebonden budget ontvangt voor [minderjarige ] van € 4.426,= per jaar (€ 369,= per maand). Op grond van het vorenstaande concludeert het hof dat er voor de vrouw voldoende financiële middelen beschikbaar zijn waaruit zij de kosten voor [minderjarige ] kan voldoen en het hof is van oordeel dat niet valt in te zien waarom
haar eigenbehoefte zou dienen worden vermeerderd met een bepaald bedrag aan kosten die de vrouw stelt te maken voor [minderjarige ] . Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw deze stelling volstrekt onvoldoende onderbouwd, zodat hieraan voorbij gegaan wordt.
3.6.5.
Nu het hoger beroep van de man met ingang van 1 januari 2015 slaagt en partijen overeenstemming hebben bereikt over de voorafgaande periode, komt het hof niet meer toe aan een inhoudelijke beoordeling van de overige grieven van de man.
Schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad
3.7.
De man heeft, gelet op het vorenstaande, geen belang meer bij zijn verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
3.8.
Beslist dient te worden als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot vernietiging van de beschikking van 19 maart 2014, zoals hersteld bij beschikking van 18 juni 2014, voor zover het de kinderalimentatie voor de minderjarige [minderjarige ] betreft;
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 5 november 2014;
en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw voor haar levensonderhoud zal voldoen een bedrag van € 200,= per maand in de periode van 1 juli 2014 tot 1 januari 2015;
wijst met ingang van 1 januari 2015 het inleidende verzoek van de vrouw tot vaststelling van een partneralimentatie alsnog af;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.D.M. Lamers en J.U.M. van der Werff en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2015.