In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie en kinderalimentatie na een echtscheiding. De man, appellant, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 november 2014 te vernietigen, specifiek voor zover het de partneralimentatie betreft. De vrouw, geïntimeerde, heeft in haar verweerschrift het appel van de man ongegrond verklaard en verzocht om afwijzing van zijn verzoek. De mondelinge behandeling vond plaats op 8 oktober 2015, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.
De rechtbank had eerder de echtscheiding uitgesproken en de alimentatie voor de kinderen vastgesteld. De man verzocht om verlaging van de kinderalimentatie en om de partneralimentatie af te wijzen. Het hof heeft vastgesteld dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot vernietiging van de beschikking betreffende de kinderalimentatie, omdat de appeltermijn was verstreken. Voor de periode van 1 juli 2014 tot 1 januari 2015 hebben partijen overeenstemming bereikt over de partneralimentatie, die is vastgesteld op € 200,= per maand. Voor de periode na 1 januari 2015 heeft het hof geoordeeld dat de vrouw geen behoefte heeft aan een bijdrage van de man, omdat haar eigen inkomsten en toeslagen voldoende zijn om in haar levensonderhoud te voorzien.
Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en de verzoeken van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie afgewezen. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof en openbaar uitgesproken op 29 oktober 2015.