ECLI:NL:GHSHE:2015:4357

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 oktober 2015
Publicatiedatum
29 oktober 2015
Zaaknummer
F 200 165 924_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en onderhoudsplicht van de stiefmoeder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de stiefmoeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin werd bepaald dat de stiefmoeder onderhoudsplichtig is voor haar stiefkind. De stiefmoeder, die in 2013 met de vader van het kind is getrouwd, betwist deze onderhoudsplicht. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind moest betalen, maar deze bijdrage is nooit voldaan. De moeder van het kind heeft de rechtbank verzocht om de stiefmoeder ook onderhoudsplichtig te verklaren, wat bij verstek is toegewezen.

In hoger beroep heeft de stiefmoeder aangevoerd dat het kind niet tot haar gezin behoort, aangezien het bij de moeder woont en er sinds 2013 geen contact is tussen de vader en het kind. De stiefmoeder stelt dat de onderhoudsplicht volgens artikel 1:395 van het Burgerlijk Wetboek alleen geldt voor kinderen die tot het gezin van de stiefouder behoren. De moeder daarentegen betoogt dat de stiefmoeder wel degelijk onderhoudsplichtig is, omdat het huwelijk met de vader deze verplichting met zich meebrengt.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat het kind niet tot het gezin van de stiefmoeder behoort. Het hof oordeelt dat er geen sprake is van een 'family life' in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, omdat de stiefmoeder het kind nooit heeft gezien en er geen contact is geweest. Daarom vernietigt het hof de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 29 oktober 2015
Zaaknummer: F 200.165.924/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/285707 / FA RK 14-5851
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de stiefmoeder,
advocaat: mr. A.E. Voorvaart - Kuik,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. I. van Dijk - van Oosterhout.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 december 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 maart 2015, heeft de stiefmoeder verzocht bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verzoeken van de moeder in eerste aanleg af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 15 april 2015, heeft de moeder verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de stiefmoeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoek als ongegrond en/of onbewezen af te wijzen en te bepalen dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 september 2015. Bij die
gelegenheid zijn gehoord:
  • namens de stiefmoeder, mr. Voorvaart - Kuik;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Dijk - Van Oosterhout.
2.3.1.
De stiefmoeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 9 september 2015;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de stiefmoeder d.d. 10 september 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de heer [de vader] (hierna: de vader) is geboren:
- [minderjarige] (hierna ook: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2007 te
[geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. [minderjarige] woont bij de moeder, die het eenhoofdig gezag over hem
uitoefent
.
3.2.
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 10 augustus 2012 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch bepaald dat de vader aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] moet voldoen een bedrag van € 455,85 per maand met ingang van 11 juni 2011.
De vader heeft deze bijdrage nooit aan de moeder voldaan.
3.3.
De vader is op 26 juli 2013 gehuwd met de stiefmoeder.
3.4.
Bij verzoekschrift, ingediend ter griffie van de rechtbank op 29 oktober 2014, heeft de moeder de rechtbank verzocht te bepalen dat de stiefmoeder met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] moet voldoen een bedrag van € 250,- per maand.
De stiefmoeder is in bedoelde procedure in eerste aanleg niet verschenen.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder bij verstek toegewezen.
3.6.
De stiefmoeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De stiefmoeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat zij onderhoudsplichtig is ten opzichte van [minderjarige] . De stiefmoeder voert daartoe aan dat de onderhoudsverplichting van een stiefouder ex artikel 1:395 van het Burgerlijk Wetboek (BW) alleen geldt ten aanzien van het kind van de echtgenoot dat tot zijn gezin behoort. [minderjarige] woont bij de moeder, staat op haar adres ingeschreven in het bevolkingsregister en maakt geen deel uit van het gezin van de stiefmoeder en de vader, ook niet indien het begrip “tot het gezin behoren” ruim wordt uitgelegd zoals door de moeder wordt voorgestaan. Sinds 2013 is er geen omgang tussen de vader en [minderjarige] . De stiefmoeder heeft [minderjarige] nog nooit gezien. De stiefmoeder betwist dat er door toedoen van de vader geen omgang tussen [minderjarige] en de vader plaatsvindt. Artikel 1:395 BW is derhalve niet van toepassing in de onderhavige zaak. Ook uit artikel 8 EVRM volgt niet dat de stiefmoeder onderhoudsplichtig is jegens [minderjarige] , nu er geen sprake is van family life tussen de stiefmoeder en [minderjarige] .
3.8.
De moeder brengt daar het volgende tegen in. Door het huwelijk met de vader is de
stiefmoeder onderhoudsplichtig geworden jegens [minderjarige] . Immers, blijkens de toelichting op
artikel 1:395 BW dient de term “tot het gezin behoren” ruim te worden uitgelegd en behoren
ook de stiefkinderen die buitenshuis worden verzorgd en opgevoed tot het gezin van de stiefouder.
De moeder voert voorts het volgende aan. Na het uiteengaan van de vader en de moeder in mei 2011 heeft er aanvankelijk regelmatig omgang plaatsgevonden tussen de vader en [minderjarige] . Geleidelijk is dit contact verminderd, doordat de vader de omgang met [minderjarige] steeds meer is gaan afhouden. De moeder is van mening dat er nog steeds sprake is van family life. Doordat de vader weigert om [minderjarige] stelselmatig (bijvoorbeeld eenmaal per veertien dagen) bij hem te laten verblijven - en bij wijze van veronderstelling ervan uitgaande dat [minderjarige] daardoor niet tot het gezin van de stiefmoeder behoort - is sprake van strijd met het aan [minderjarige] toekomende recht op familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM. Door de weigerachtige houding van de vader wordt [minderjarige] immers financieel tekort gedaan en wordt hij zonder rechtvaardiging gediscrimineerd ten opzichte van kinderen die wel tot het gezin van de stiefmoeder behoren. Artikel 8 EVRM vereist dat in dat geval met doorbreking van het wettelijk stelsel aan [minderjarige] een aanspraak op levensonderhoud jegens de stiefmoeder wordt toegekend.
3.9.
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:395 BW is een stiefouder alleen onderhoudsplichtig ten opzichte van de kinderen van zijn echtgenoot die tot het gezin van de stiefouder behoren. Vast staat dat [minderjarige] bij de moeder woont en op het adres van de moeder staat ingeschreven in het bevolkingsregister. Verder staat als onweersproken vast dat er sinds 2013 geen contact meer heeft plaatsgevonden tussen de vader en [minderjarige] en dat de stiefmoeder [minderjarige] nooit heeft gezien. Deze feiten en omstandigheden brengen het hof tot het oordeel dat [minderjarige] niet tot het gezin van de stiefmoeder behoort en dat op de stiefmoeder derhalve ex artikel 1:395 BW geen wettelijke onderhoudsplicht jegens [minderjarige] rust. Daarbij is het hof met de stiefmoeder van oordeel dat een ruime uitleg van het begrip “tot het gezin behoren” ziet
op stiefkinderen die
tijdelijkbuitenshuis worden verzorgd en opgevoed. Van die situatie is bij [minderjarige] geen sprake, nu [minderjarige] nooit tot het gezin van de stiefmoeder heeft behoord.
Het hof is voorts van oordeel dat zich in dit geval geen feiten of omstandigheden voordoen die met zich brengen dat uit het door artikel 8 EVRM beschermde 'family life' de positieve verplichting voortvloeit om [minderjarige] een aanspraak op levensonderhoud jegens de stiefmoeder toe te kennen. Immers, er is hier geen sprake van een situatie waarin tussen [minderjarige] en de stiefmoeder een als familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM aan te merken betrekking bestaat, zoals bedoeld in de door de moeder aangehaalde beschikking van de Hoge Raad van 26 april 1996, LJN AD2542, NJ 1997/119: de stiefmoeder heeft [minderjarige] nog nooit gezien.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de beschikking waarvan beroep dient te worden vernietigd en het inleidend verzoek van de moeder alsnog moet worden afgewezen.
3.11.
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure worden de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 december 2014, behoudens ten aanzien van de beslissing over de proceskosten,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af het inleidende verzoek van de moeder;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, M.C. Bijleveld-van der Slikke en H. van Winkel en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2015.