In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de stiefmoeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin werd bepaald dat de stiefmoeder onderhoudsplichtig is voor haar stiefkind. De stiefmoeder, die in 2013 met de vader van het kind is getrouwd, betwist deze onderhoudsplicht. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind moest betalen, maar deze bijdrage is nooit voldaan. De moeder van het kind heeft de rechtbank verzocht om de stiefmoeder ook onderhoudsplichtig te verklaren, wat bij verstek is toegewezen.
In hoger beroep heeft de stiefmoeder aangevoerd dat het kind niet tot haar gezin behoort, aangezien het bij de moeder woont en er sinds 2013 geen contact is tussen de vader en het kind. De stiefmoeder stelt dat de onderhoudsplicht volgens artikel 1:395 van het Burgerlijk Wetboek alleen geldt voor kinderen die tot het gezin van de stiefouder behoren. De moeder daarentegen betoogt dat de stiefmoeder wel degelijk onderhoudsplichtig is, omdat het huwelijk met de vader deze verplichting met zich meebrengt.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat het kind niet tot het gezin van de stiefmoeder behoort. Het hof oordeelt dat er geen sprake is van een 'family life' in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, omdat de stiefmoeder het kind nooit heeft gezien en er geen contact is geweest. Daarom vernietigt het hof de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.