De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - samengevat - het volgende aan. Het onderzoek van de raad is onzorgvuldig geweest (grief 1). De raad is uitgegaan van verouderde informatie uit 2013. Verder is aan de pleegouders om hun mening gevraagd, terwijl [minderjarige] op dat moment pas veertien dagen in het pleeggezin woonde. De raad heeft voorts nagelaten om zijn stelling te onderbouwen dat er bij [minderjarige] sprake is van hechtingsproblematiek. De moeder stelt in het kader van deze grief tot slot dat de raad het verzoek van de advocaat van de moeder had moeten inwilligen om uitstel te verlenen voor het geven van een reactie op het concept rapport .
De moeder voert verder aan dat de ontheffing van de moeder van het gezag prematuur is (grief 2). De ontheffing doorkruist de beschikking van de rechtbank Den Haag van 19 mei 2014, waarbij de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] slechts voor een periode van 6 maanden zijn verlengd met de overweging dat bezien moet worden hoe de pas recent gestarte hulpverlening aan de moeder en [minderjarige] verloopt.
Voorts heeft de raad niet voldoende onderbouwd dat er sprake is van een gegronde vrees dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onvoldoende zijn om de dreiging als bedoeld in artikel 254 BW af te wenden (grief 3). De ondertoezichtstelling is weliswaar onafgebroken vanaf 24 mei 2013 van kracht geweest, maar de moeder en [minderjarige] waren daarna tot 26 maart 2014 onvindbaar, zodat in die periode niet aan de doelen van de ondertoezichtstelling is gewerkt en formeel niet is voldaan aan de in artikel 268 lid 2 onder a BW vermelde termijn van zes maanden. Ook is de periode van uithuisplaatsing te kort geweest om de conclusie te trekken dat deze maatregel onvoldoende was om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] af te wenden.
Subsidiair voert de moeder aan dat ook niet is voldaan aan de grond voor ontheffing, zoals die luidt na 1 januari 2015.
Voorts is niet komen vast te staan dat de moeder ongeschikt of onmachtig is (grief 4). De moeder is immers niet betrokken in het onderzoek van de raad en de raad heeft oude informatie uit 2013 gebruikt. Daarnaast is er niet afgewacht hoe de uithuisplaatsing van [minderjarige] zou verlopen.
Ten slotte voert de moeder aan dat het te vroeg beëindigen van de ondertoezichtstelling in 2012 mogelijk de oorzaak is geweest van de thans ontstane escalatie (grief 5) en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het een zorgelijk signaal is dat zelfs een netwerk dat is bedoeld om mensen weg te houden van instanties zich genoodzaakt voelt de autoriteiten in te schakelen (grief 6). De moeder is namelijk door dat netwerk verraden, enkel en alleen omdat zij kritiek uitte op de aan haar toegewezen verblijfplaats.
De moeder heeft ter zitting om aanhouding van de zaak gevraagd om de raad en de GI in de gelegenheid te stellen een aantal rapportages over te leggen, te weten een in 2012 opgemaakt rapport van de orthopedagoog/psycholoog drs. [orthopedagoog/psycholoog] betreffende een diagnostisch onderzoek van [minderjarige] , een rapport van drs. [orthopedagoog/psycholoog] uit 2012 betreffende een persoonlijkheidsonderzoek van de moeder, een rapportage over moeder-kind observaties uit 2012 en een rapport van drs. [orthopedagoog/psycholoog] betreffende een onderzoek naar de pedagogische kwaliteiten van de moeder.
Voorts heeft de moeder het hof verzocht om op grond van artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een onafhankelijke deskundige te benoemen die een onderzoek dient in te stellen naar de opvoedvaardigheden van de moeder en naar de situatie van [minderjarige] . Onderzocht moet worden of de moeder en [minderjarige] nog naar elkaar kunnen toegroeien en of terugplaatsing op termijn van [minderjarige] bij de moeder eventueel met hulp nog mogelijk is. Momenteel hebben de moeder en de GI zich ingegraven in hun stellingen. De moeder is van mening dat er thans geen juiste informatie over de moeder voorligt nu er geen sprake is van samenwerking tussen haar en de GI. De moeder is het er niet mee eens dat [minderjarige] intern door de GI is onderzocht.
Tijdens de bezoekcontacten tussen de moeder en [minderjarige] wordt de moeder door de voogd als een klein kind behandeld. De moeder is enkele keren niet verschenen op een bezoekafspraak, omdat voor haar niet duidelijk was of het bezoek zou plaatsvinden op het kantoor van de GI in [vestigingsplaats] of bij Rubicon in [vestigingsplaats] .