ECLI:NL:GHSHE:2015:4394

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 november 2015
Publicatiedatum
30 oktober 2015
Zaaknummer
20-001156-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep inzake niet verstrekken van inlichtingen bijstandsuitkering

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was aangeklaagd voor het opzettelijk niet verstrekken van inlichtingen in verband met een bijstandsuitkering, alsook voor een subsidiaire niet-opzettelijke variant. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde en heeft de verdachte ook ontslagen van alle rechtsvervolging met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde, omdat er geen rechtens relevant verwijt kon worden gemaakt. De zaak betrof de periode van 1 september 2007 tot en met 31 juli 2010, waarin de verdachte in strijd met de Wet werk en bijstand zou hebben nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken. Het hof oordeelde dat de verdachte, die als bestuurder van twee stichtingen optrad, openheid van zaken had gegeven over zijn werkzaamheden en dat de royalty's van de door hem geschreven boeken niet aan hem persoonlijk toekwamen, maar aan de stichtingen. Het hof concludeerde dat de verdachte niet kon worden verweten dat hij de benodigde gegevens niet had verstrekt, aangezien hij in overleg met de gemeente was over zijn inkomsten en uitgaven. De beslissing van het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001156-13
Uitspraak : 3 november 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 26 maart 2013 in de strafzaak met parketnummer 02-811395-10 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen, verdachte zal vrijspreken van het primair ten laste gelegde, het subsidiair ten laste gelegde zal bewezen verklaren en verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke taakstraf van veertig uur, subsidiair twintig dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaar.
Door en namens verdachte is primair bepleit dat het hof verdachte zal vrijspreken van het primair ten laste gelegde en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal ontslaan van alle rechtsvervolging. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof, anders dan de politierechter, niet tot een veroordeling komt.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 september 2007 tot en met 31 juli 2010 te Breda, in elk geval in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte,
een tweetal bankrekeningnummers, - te weten bankrekeningnummer [bankrekeningnummer stichting 1] (stichting [stichting 1] ) en/of bankrekeningnummer [bankrekeningnummer stichting 2] (stichting [stichting 2] ) - niet opgegeven en/of
de op dat/die bankrekeningnummers ontvangen inkomsten uit royalty's van door hem, verdachte, geschreven boeken, niet opgegeven,
althans in elk geval heeft hij, verdachte, niet opgegeven en/of verzwegen dat hij inkomsten (uit royalty's) ontving;
subsidiair, althans voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 september 2007 tot en met 31 juli 2010 te Breda, in elk geval in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand, heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte,
een tweetal bankrekeningnummers, - te weten bankrekeningnummer [bankrekeningnummer stichting 1] (stichting [stichting 1] ) en/of bankrekeningnummer [bankrekeningnummer stichting 2] (stichting [stichting 2] ) - niet opgegeven en/of
de op dat/die bankrekeningnummers ontvangen inkomsten uit royalty's van door hem, verdachte, geschreven boeken, niet opgegeven,
althans in elk geval heeft hij, verdachte, niet opgegeven en/of verzwegen dat hij inkomsten (uit royalty's) ontving.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde en van onderdelen van het subsidiair ten laste gelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof is, met de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel dat het ten laste gelegde opzet niet kan worden bewezen verklaard, reeds gelet op de door verdachte te dezen betrachte openheid.
Voorts is het hof van oordeel dat niet kan worden bewezen verklaard dat verdachte, zoals subsidiair is ten laste gelegd, heeft nagelaten de benodigde gegevens te verstrekken door het ten laste gelegde niet opgeven van een tweetal bankrekeningnummers.
Ten aanzien van het bankrekeningnummer [bankrekeningnummer stichting 2] van stichting [stichting 2] geldt dat uit de stukken blijkt dat verdachte dit nummer wel had opgegeven, althans dat dit rekeningnummer bij de gemeente bekend was omdat hierop door haar een onkostenvergoeding ten behoeve van de vertaling van een door de verdachte geschreven boek werd overgemaakt.
Ten aanzien van het bankrekeningnummer [bankrekeningnummer stichting 1] van stichting [stichting 1] oordeelt het hof dat het enkele bestaan van een bankrekeningnummer van een stichting waarvan de verdachte bestuurder was als zodanig niet aangemerkt kan worden als een benodigd gegeven in de zin van artikel 447d van het Wetboek van Strafrecht.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 01 september 2007 tot en met 31 juli 2010 te Breda, in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand, heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, inkomsten uit royalty's van door hem, verdachte, geschreven boeken, niet opgegeven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof overweegt ten aanzien van de bewezenverklaring dat het van oordeel is dat de royalty’s, anders dan door het Openbaar Ministerie is betoogd, niet aan verdachte persoonlijk toekwamen, maar aan de stichting [stichting 1] en de stichting [stichting 2] . Door verdachte is namelijk gesteld, en door het Openbaar Ministerie niet bestreden, dat hij zijn werkzaamheden (te weten: het schrijven van boeken) op vrijwilligersbasis ten behoeve van de stichtingen verrichtte. Het auteursrecht op de door verdachte geschreven boeken was ondergebracht in deze stichtingen. De stichtingen hadden een overeenkomst met uitgeverij [uitgeverij] en mitsdien kwamen de royalty’s niet aan hem, maar aan de stichtingen toe. Voor wat betreft de gemaakte kosten door de stichtingen geldt dat de verdachte, in zijn positie als bestuurder, bevoegd was uitgaven en betalingen te doen ten behoeve van de stichtingen. Het hof volgt in dat verband de lezing van verdachte dat de uitgaven van de stichtingen (zoals deze o.a. kunnen volgen uit bijlage 12 van het verweerschrift van de verdachte), mogelijk afgezien van een enkele vergissing zoals door de verdachte ter zitting toegelicht, gerechtvaardigde kosten waren voor de stichtingen in het licht van de met de uitgeverij gesloten overeenkomst.
Desalniettemin is het hof van oordeel dat de financiële positie van de stichtingen, waaronder mede begrepen de ontvangen inkomsten uit royalty’s, een benodigd gegeven is in de zin van artikel 447d van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij speelt mee dat het gaat om royalty’s van door verdachte geschreven boeken die toekomen aan stichtingen waarvan de verdachte de bestuurder was. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat indien de stichtingen een positief saldo zouden krijgen hij uit de stichtingen inkomsten zou ontvangen. Dit zou zijn op het moment dat de ontvangen royalty’s de kosten zouden overtreffen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl deze gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens ander recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Door de verdediging is bepleit dat het hof verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging terzake het subsidiair ten laste gelegde. Daartoe is een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld.
Het hof overweegt als volgt.
Van afwezigheid van alle schuld is sprake indien aan verdachte geen rechtens relevant verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van het bewezen verklaarde. Bewezen verklaard is dat verdachte heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, doordat hij inkomsten uit royalty's van door hem geschreven boeken niet heeft opgegeven.
Zoals hiervoor ten aanzien van het bewijs is overwogen, is het hof van oordeel dat deze royalty’s niet toekwamen aan verdachte persoonlijk, maar aan de stichting [stichting 2] (voorheen stichting [vroegere naam stichting 2] ) en de stichting [stichting 1] . Hoewel zulks zoals gemotiveerd niet in de weg staat aan een bewezenverklaring, acht het hof dat gegeven wel van belang in het kader van de beoordeling van de strafbaarheid van het handelen van verdachte.
Ten aanzien van zijn handelen wordt het volgende overwogen.
In de bewezen verklaarde periode ontving verdachte een bijstandsuitkering. Teneinde ‘uit de bijstandsuitkering te komen’ vatte verdachte het plan op om als zelfstandige te starten. Hij werd daarbij door of namens de gemeente Breda begeleid door [naam 1] van [instantie 1] , [naam 2] van de gemeente Breda, [naam 3] van [instantie 2] en [naam 4] van de gemeente Breda.
De werkzaamheden die verdachte in dat traject zou ontplooien, bestonden onder meer uit het schrijven van boeken met als doel deze te verkopen. Daartoe had verdachte, via genoemde stichting [stichting 2] en de stichting [stichting 1] een contract gesloten met uitgeverij [uitgeverij] . Het hof stelt op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting vast dat de gemeente Breda en de achtereenvolgens bij het traject van verdachte betrokken ambtenaren of door de gemeente ingeschakelde derden, hiervoor genoemd, hiervan op de hoogte waren. Ter illustratie hiervan kan dienen de omstandigheid dat de gemeente financieel heeft bijgedragen aan de vertaling van één van de door verdachte geschreven boeken, op rekening van stichting [stichting 2] . Verdachte heeft naar het oordeel van het hof steeds openheid van zaken gegeven over zijn werkzaamheden.
Het hof acht het op basis van het dossier voorts aannemelijk dat de verdachte, zoals hij consequent heeft verklaard, er met de gemeente over heeft gesproken, in de persoon van mevrouw [naam 2] , dat hij pas (mogelijke) inkomsten uit de verkoop van zijn boeken aan de gemeente zou opgeven, indien deze de daarmee samenhangende uitgaven zouden overstijgen. Die verklaring wordt immers ondersteund door de verklaring van [naam 3] alsmede door de hiervoor gememoreerde omstandigheid dat de gemeente ervan op de hoogte was dat verdachte boeken schreef gericht op de verkoop waarbij beoogd werd dat verdachte in de toekomst geen uitkering meer nodig zou hebben. Ook overigens blijkt niet dat de gemeente, indachtig die omstandigheid, ooit bij verdachte heeft geïnformeerd of de door hem geschreven boeken (inmiddels) royalty’s genereerden.
Gelet op deze feiten en omstandigheden kan, naar het oordeel van het hof, aan verdachte geen rechtens relevant verwijt worden gemaakt van hetgeen is bewezen verklaard, .
Het verweer slaagt derhalve, zodat het hof verdachte terzake het bewezen verklaarde zal ontslaan van alle rechtsvervolging.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Aldus gewezen door
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. N. van der Laan, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. drs. T. Kraniotis, griffier,
en op 3 november 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. N. van der Laan is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.