ECLI:NL:GHSHE:2015:4457

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 november 2015
Publicatiedatum
5 november 2015
Zaaknummer
F 200.158.088_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en terugbetalingsverplichting in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van de kinderalimentatie en de terugbetalingsverplichting van de vrouw aan de man. De man, appellant, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 juli 2014 te vernietigen. Hij stelt dat hij vanaf 1 januari 2009 geen bijdrage meer verschuldigd is voor de kinderen, of dat deze bijdrage op een lager bedrag vastgesteld moet worden. De vrouw, verweerster, heeft verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep.

De mondelinge behandeling vond plaats op 27 augustus 2015, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. Het hof heeft de minderjarige kinderen in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Het hof heeft kennisgenomen van de financiële gegevens van beide partijen en de door hen ingediende stukken. De man heeft grieven ingediend met betrekking tot de door de rechtbank gehanteerde inkomensgegevens en de draagkracht van de vrouw.

Het hof heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld en vastgesteld dat de man in de periode van 1 mei 2009 tot en met 31 december 2009 een hogere bijdrage dient te betalen dan eerder was vastgesteld. Tevens heeft het hof geoordeeld dat de vrouw gehouden is om het teveel betaalde bedrag van € 4.608,- aan de man terug te betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven op 5 november 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 5 november 2015
Zaaknummer: F 200.158.088/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/ 232328 FA RK 11-1126
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te
[woonplaats 1] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.M.C.J. Dekkers-de Jong,
tegen
[verweerster],
wonende te
[woonplaats 2] ,
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.M.G. Cox.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 24 juli 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 oktober 2014, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en:
- te bepalen dat de man met ingang van 1 januari 2009 geen bijdrage meer verschuldigd is voor de hierna nader te noemen kinderen, althans deze bijdrage vast te stellen op een bedrag dat het hof juist acht;
- de omvang van het door de vrouw aan de man terug te betalen bedrag vast te stellen over de achterliggende jaren, althans te bepalen dat de vrouw ook daadwerkelijk gehouden zal zijn een eventueel teveel door de man betaald bedrag aan hem te vergoeden;
- te bepalen dat de vrouw gehouden is zowel haar inkomensgegevens als de gegevens omtrent haar vermogen over te leggen over de jaren 2009 tot en met heden, waaronder in ieder geval haar aangiftes IB 2009 tot en met 2013, met de bijbehorende aanslagen, alsmede haar jaaropgaven 2009 tot en met 2013, alsmede enige recente loonstroken.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 december 2014, heeft de vrouw verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep dan wel dit beroep als ongegrond af te wijzen en verder de man te veroordelen in alle werkelijke door de vrouw gemaakte (proces)kosten in eerste aanleg en in appel, onder bepaling dat de man deze kosten aan de vrouw dient te voldoen binnen een termijn van twee weken na de in deze door het hof te geven beschikking.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. J.H.M. den Otter namens mr. Dekkers-de Jong;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Cox.
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [kind 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 14 april 2015. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 29 juli 2015;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 6 augustus 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] 1996 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [kind 1] (hierna: [kind 1] ), op [geboortedatum 1] 1997 te [woonplaats 2] ,
- [kind 2] (hierna: [kind 2] ), op [geboortedatum 2] 2000 te [woonplaats 2] ,
- [kind 3] (hierna: [kind 3] ), op [geboortedatum 3] 2002 te [woonplaats 2] .
[kind 1] en [kind 2] hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw. [kind 3] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de man. Feitelijk verblijven de kinderen tezamen van zondagochtend 11:00 uur tot en met donderdagochtend voor school bij de vrouw en van donderdagmiddag na school tot zondagochtend 11:00 uur bij de man.
3.2.
Bij beschikking van 29 december 2005 heeft de rechtbank Breda tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 13 januari 2006 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In deze beschikking is het tussen partijen op 6 december 2005 gesloten echtscheidingsconvenant opgenomen, waarin is bepaald dat de man € 700,00 en de vrouw € 300,00 per maand in de kosten van de kinderen op een zogenaamde kinderrekening dient te voldoen.
3.2.1.
In april 2009 zijn partijen in het kader van een procedure over het hoofdverblijf en de omgang overeengekomen dat de kinderrekening per 1 mei 2009 wordt opgeheven en dat de man vanaf die datum zijn aandeel rechtstreeks op een rekening van de vrouw zal storten.
3.3.
Bij beschikking van 3 februari 2011 heeft dit hof bepaald dat de man ten behoeve van de extra kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de vrouw zal voldoen:
- met ingang van 1 mei 2009 een bedrag van € 576,00 per maand,
- met ingang van 1 juli 2009 een bedrag van € 580,08 per maand,
- met ingang van 1 januari 2010 een bedrag van € 597,48 per maand en
- met ingang van 1 januari 2011 een bedrag van € 615,40 per maand.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank voornoemde beschikking van dit hof van 3 februari 2011 gewijzigd en de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen nader vastgesteld:
- over de periode van 1 september 2009 tot en met 31 december 2009 op een totaalbedrag van € 561,- per maand,
- over de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 op een totaalbedrag
van € 564,- per maand en
- over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 juli 2014 op een totaalbedrag
van € 543,- per maand.
Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de vrouw het meerdere dat de man ten behoeve van de kinderen aan haar heeft voldaan niet aan de man behoeft te restitueren.
3.5.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De grieven van de man betreffen – zakelijk weergegeven – :
- het door de rechtbank in aanmerking genomen gemiddeld jaarinkomen (grief 1);
- de wijze waarop de rechtbank de (oude) Tremanormen heeft gehanteerd (met betrekking tot de hypotheekaflossing door de man en de draagkracht van de vrouw) (grief 2);
- de door de rechtbank niet in aanmerking genomen hypotheekaflossing over de periode van 1 september 2009 tot en met 31 december 2009 (grief 3), 2010 (grief 5), 2011 (grief 6); 2012 (grief 7), 2013 (grief 8) en 2014 (grief 10);
- de door de rechtbank niet in aanmerking genomen zorgkosten (grief 4);
- de door de rechtbank niet in aanmerking genomen aflossing op de rekening-courant schuld (grief 9);
- de door de rechtbank niet in aanmerking genomen premies spaarplan ASR (grief 11);
- de door de rechtbank buiten beschouwing gelaten draagkracht van de vrouw (grief 12);
- de conclusie van de rechtbank dat de door de man aan de vrouw betaalde bedragen ongetwijfeld besteed zijn in de consumptieve sfeer (grief 13).
3.7.
In navolging van de rechtbank neemt het hof voor de beoordeling van de draagkracht van partijen de richtlijn van de Werkgroep Alimentatienormen zoals van toepassing vóór
1 april 2013 in aanmerking, nu partijen zich in die zin hebben uitgesproken.
3.8.
Indien niet anders wordt overwogen, gaat het hof uit van de door de rechtbank in haar bestreden beschikking tot uitgangspunt genomen gegevens voor zover de man daartegen geen grieven heeft gericht.
Ingangsdatum wijziging
3.9.
De man heeft in hoger beroep zijn verzoek in eerste aanleg gewijzigd in die zin dat hij thans verzoekt de wijziging van de eerder vastgestelde onderhoudsbijdrage te laten ingaan niet op 1 september 2009 maar op op 1 januari 2009, nu vaststaat dat de man alleen over de periode vanaf september 2009 een lager inkomen heeft genoten en de rechtbank vanaf
1 september 2009 heeft gerekend met het gemiddelde inkomen van de man over dat jaar.
3.9.1.
Het hof zal als ingangsdatum voor de eventuele wijziging van de eerder vastgestelde onderhoudsbijdrage 1 mei 2009 nemen, nu met ingang van deze datum bij voornoemde beschikking van dit hof van 3 februari 2011 - met wijziging van het echtscheidingsconvenant van partijen in zoverre - de onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen is herzien en de aldus herziene bijdragen thans opnieuw aan de orde zijn.
Behoefte kinderen
3.10.
Het hof stelt voorop dat het begrip “de behoefte van de kinderen” zoals in de onderhavige beschikking gehanteerd, overeenkomt met hetgeen partijen naar het oordeel van het hof in het echtscheidingsconvenant zijn overeengekomen, namelijk uitsluitend de kosten
naastdie voor het dagelijkse levensonderhoud, ook wel genoemd de verblijfsoverstijgende kosten. Deze behoefte is door partijen destijds op € 1.000,- per maand gesteld. Rekening houdend met de indexering, zoals overeengekomen in het convenant, te weten 3% per jaar met ingang van januari 2007 tenzij de wettelijke indexering hoger uitvalt, in welk geval dat hogere percentage wordt gehanteerd, bedraagt de totale maandelijkse behoefte van de drie kinderen:
in 2009: € 1.102,82
in 2010: € 1.135,90
in 2011: € 1.169,98
in 2012: € 1.205,07
in 2013: € 1.241,22
in 2014: € 1.278,46 en
in 2015: € 1.316,81.
Inkomen van de man (grief 1)
3.11.
De man stelt dat de rechtbank bij de vaststelling van zijn draagkracht ten onrechte is uitgegaan van het gemiddelde van zijn bruto inkomsten uit onderneming over de jaren 2009 tot en met 2012. Hij stelt zich op het standpunt dat uitgegaan moet worden van het gemiddelde inkomen over de jaren 2010 tot en met 2012, althans van zijn feitelijk genoten inkomsten over de betreffende jaren.
De vrouw stelt dat de man in de jaren 2013 en 2014 een hoger inkomen uit onderneming had - en thans in 2015 ook zal hebben - dan het inkomen waarvan de rechtbank is uitgegaan.
3.11.1.
Blijkens het deskundigenrapport d.d. 20 januari 2014 waren de bruto inkomsten van de man in dienst van zijn onderneming Rising Rhino BV over de periode 2009 tot en met 2012 :
- in 2009: € 45.000,-
- in 2010: € 32.400,-
- in 2011: € 32.400,-
- in 2012: € 32.400,-
Volgens de jaaropgaven over 2013 en 2014 bedroeg het fiscaal jaarinkomen van de man in deze jaren € 34.200,-. Blijkens de loonstroken over de maanden januari 2015 tot en met juni 2015 heeft de man een bruto salaris van € 2.850,- per maand, hetgeen eveneens neerkomt op € 34.200,- bruto per jaar.
3.11.2.
Nu de onderhoudsbijdrage mede over het verleden dient te worden vastgesteld, acht het hof het redelijk om bij de vaststelling van de draagkracht van de man per jaar uit te gaan van zijn feitelijk inkomen over het betreffende jaar, zoals hiervoor weergegeven. In zoverre slaagt grief 1 van de man.
3.11.3.
Ter zitting is gebleken dat de man in juli 2015 als gemeenteraadslid is aangetreden en daarvoor een vergoeding, waarvan een deel onkostenvergoeding, ontvangt. Het hof houdt met deze vergoeding geen rekening, om reden als genoemd in rechtsoverweging 3.12.1.
Aflossing hypotheek (grieven 2, 3, 5, 6,7, 8 en 10)
3.12.
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door hem verrichte hypotheekaflossingen, nu die aflossingen door de man als oudedagsvoorziening zijn bedoeld en met een reguliere pensioenpremie wel rekening zou zijn gehouden. Bovendien, zo stelt de man, bestaat een aflossingsvrije hypotheek heden ten dage niet meer en wordt hij, hoewel een aflossingsverplichting in de hypotheekvoorwaarden niet is opgenomen, door de bank gedwongen om af te lossen, onder andere omdat de woning thans ‘onder water’ staat. De man stelt dat hij sinds 2012 bij de Rabobank onder de categorie “Bijzonder Beheer” valt.
3.12.1.
Vaststaat dat de man in de jaren 2009 tot en met 2014 met verschillende bedragen - in hoogte variërend van gemiddeld € 313,- tot € 1.007,- per maand - heeft afgelost op zijn hypothecaire geldlening en dat hij thans, in 2015, met € 800,- per maand aflost.
Het hof houdt met deze aflossingen geen rekening, nu de man de noodzaak daartoe naar het oordeel van het hof onvoldoende heeft onderbouwd. De man heeft slechts het e-mailbericht van de Rabobank van 22 augustus 2014 overgelegd, waarin - kort gezegd - wordt gesteld dat op de zakelijke financiering gewoon moet worden afgelost, waarvan in beredderingssituaties tijdelijk kan worden afgeweken. Het hof stelt echter vast dat de omvang van de zakelijke financiering niet uit het bericht of enig ander overgelegd stuk blijkt en evenmin met welke periodieke bedragen de man op deze financiering zou moeten aflossen. Aldus is door de man onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een aflossingsverplichting die voorrang zou hebben boven de onderhoudsverplichting van de man jegens zijn kinderen.
Het hof overweegt voorts dat de man de inkomsten uit zijn werkzaamheden als gemeenteraadslid met ingang van juli 2015 desgewenst kan aanwenden om de hypotheek af te lossen, zoals ter zitting door de advocaat van de vrouw onbetwist is gesteld, hetgeen voor het hof te meer aanleiding vormt om met deze inkomsten bij de vaststelling van de draagkracht van de man geen rekening te houden.
De grieven 2, 3, 5, 6,7, 8 en 10 slagen aldus niet.
Zorgkosten (grief 4)
3.13.
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door hem gemaakte en nog te maken omgangskosten, te stellen op € 5,- per dag. De man berekent deze kosten op in totaal € 195.- per maand.
3.13.1.
De vrouw stelt dat de man niet kan terugkomen op de afspraken die partijen hebben gemaakt ten aanzien van extra kosten van de kinderen. De omgangskosten van de man, zo stelt zij, betreffen de kosten voor het dagelijks levensonderhoud die, zoals overeengekomen, gedragen worden door de ouder bij wie de kinderen verblijven. Deze kosten vallen buiten de door partijen vastgestelde behoefte, die op de extra kosten van de kinderen betrekking heeft.
3.13.2.
Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat de kinderen gedurende drie dagen per week bij de man verblijven. Weliswaar vallen de kosten hiervan buiten de behoefte van de kinderen zoals deze door partijen is vastgesteld, doch dit neemt niet weg dat deze kosten worden gemaakt en aldus van invloed zijn op de draagkracht van de man. Het hof houdt daarom tot en met 2014 rekening met een bedrag van € 195,- per maand aan omgangskosten of verblijfskosten van de kinderen bij de man. In zoverre slaagt grief 4 van de man.
Voor het jaar 2015 houdt het hof geen rekening met deze kosten, nu het hof aannemelijk acht dat deze kosten in dat jaar gedekt worden door het kindgebonden budget dat de man ontvangt.
Aflossing schuld rekening-courant (grief 9)
3.14.
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening houdt met de aflossingen van
€ 500,- per maand op de rekening-courant schuld, nu de voornaamste reden voor het ontstaan van deze schuld is dat de man feitelijk onvoldoende liquide middelen had om al zijn maandlasten te voldoen.
3.14.1.
De vrouw heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd.
3.14.2.
Het hof overweegt dat de verplichting van de man tot het betalen van kinderalimentatie prevaleert boven de aflossing op de rekening-courant schuld, te meer nu is gebleken dat tegenover de verrichte aflossingen ook weer opnames staan, waardoor de rekening-courant schuld per saldo zelfs is toegenomen. Het hof houdt derhalve geen rekening met de aflossingen op de rekening-courant schuld. Grief 9 van de man slaagt dan ook niet.
Premies spaarplan (grief 11)
3.15.
De man stelt dat de rechtbank over alle ter zake doende perioden ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de betaling van € 276,- voor het premie spaarplan ASR voor de kinderen.
3.15.1.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de betaling van de dagelijkse extra kosten voor de kinderen prevaleert boven het sparen voor de kinderen.
3.15.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde grond, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, houdt het hof met ingang van 1 augustus 2014 geen rekening met het bedrag van
€ 276,- aan premie spaarplan ASR voor de kinderen. Grief 11 van de man slaagt aldus niet.
3.16.
Met betrekking tot de voor de kinderen te betalen onderhoudsbijdrage heeft de man tot 1 januari 2015 recht op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen. Het fiscaal voordeel dat de man door deze aftrek geniet, komt geheel ten goede aan de kinderen.
3.17.
Bovengenoemde uitgangspunten, verwerkt in de door de man overgelegde draagkrachtberekeningen waartegen voor het overige geen bezwaren zijn ingebracht, leiden ertoe dat het hof bij de man de volgende draagkracht per maand aanwezig acht:
- van 1 mei 2009 tot en met 31 december 2009: € 955,-, incl. fiscaal voordeel;
- van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010: € 435,-, incl. fiscaal voordeel;
- van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011: € 518,-, inclusief fiscaal voordeel;
- van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012: € 524,-, inclusief fiscaal voordeel;
- van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013: € 665,-, inclusief fiscaal voordeel;
- van 1 januari 2014 tot en met 31 juli 2014: € 655,-, inclusief fiscaal voordeel;
- van 1 augustus 2014 tot en met 31 december 2014: € 846,-, inclusief fiscaal voordeel;
- met ingang van 1 januari 2015: € 841,-.
Draagkracht vrouw (grieven 2 en 12)
3.18.
De man stelt dat de vrouw eveneens dient bij te dragen in de behoefte van de kinderen.
3.18.1.
Voor de bepaling van de draagkracht van de vrouw gaat het hof uit van de gegevens welke zijn opgenomen in de door de vrouw overgelegde draagkrachtberekeningen over de jaren 2010 tot en met 2015. Met betrekking tot het jaar 2009 sluit het hof aan bij de gegevens van 2010.
Het hof zal hierna ingaan op de door de vrouw vermelde gegevens die in hoger beroep door de man zijn betwist.
Inkomen vrouw
De man stelt dat de vrouw op basis van de Cao-onderhandelingen in de sector waarin zij werkzaam is loonsverhoging kan verwachten.
Het hof houdt geen rekening met een loonsverhoging, nu dit een toekomstige gebeurtenis betreft waaromtrent thans nog onvoldoende zekerheid bestaat.
Alleenstaande ouderkorting, combinatiekorting en kindgebonden budget
De man stelt dat de vrouw blijkens de aanslagen IB van de jaren 2011 tot en met 2014 (ten onrechte) aanspraak heeft gemaakt op alleenstaande ouderkorting en combinatiekorting en dat daarmee bij de berekening van de draagkracht van de vrouw rekening gehouden dient te worden.
Het hof is van oordeel dat nu de vrouw met haar inkomen zoals gesteld, naar de geldende maatstaven geen recht had op genoemde kortingen, het ervoor moet worden gehouden dat de vrouw ter zake een naheffing zal ontvangen. Het hof houdt met de genoemde kortingen derhalve geen rekening.
Bijzondere kosten kinderen
De man stelt dat de bijzondere kosten die door de vrouw zijn opgevoerd, zoals de kosten voor RT-behandelingen en medicijnen, vallen onder de behoefte van de kinderen zoals partijen zijn overeengekomen en derhalve niet daarbij dienen te worden opgeteld.
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw, mede gelet op de aanzienlijke hoogte van de door partijen vastgestelde - jaarlijks geïndexeerde - extra kosten (de verblijfsoverstijgende kosten), onvoldoende onderbouwd dat de door haar gestelde kosten van dien aard zijn dat deze niet begrepen kunnen worden in het door partijen overeengekomen maandbedrag. Het hof houdt bij de berekening van de draagkracht van de vrouw derhalve geen rekening met deze - door de vrouw op haar draagkracht in mindering gebrachte - kosten.
3.19.
Bij de berekening van de draagkracht van de vrouw zal het hof, evenals bij de man, wel rekening houden met verblijfskosten. Nu de kinderen vier dagen per week bij de vrouw verblijven, begroot het hof die kosten op een bedrag van € 260,- per maand.
3.20.
Bovengenoemde uitgangspunten, verwerkt in de door de vrouw overgelegde draagkrachtberekeningen waartegen voor het overige door de man geen bezwaren zijn ingebracht, leiden ertoe dat het hof bij de vrouw de volgende draagkracht per maand aanwezig acht:
- van 1 mei 2009 tot en met 31 december 2009: € 669,-
- van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010: € 796,-
- van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011: € 791,-
- van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012: € 841,-
- van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013: € 942,-
- van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014: € 1008,-
- met ingang van 1 januari 2015: € 1000,-.
Draagkrachtvergelijking
3.21.
Op basis van het vorenstaande komt het hof tot de volgende verdeling van de (extra) kosten voor de kinderen over beide ouders:
in de periode van 1 mei 2009 tot en met 31 december 2009:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 955 / 1.624 x € 1.102,82 = € 648,52,
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 669 / 1.624 x € 1.102,82 = € 454,30,
samen € 1.102,82;
in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 435 / 1.231 x € 1.135,90 = € 401,39,
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 796 / 1.231 x € 1.135,90 = € 734,51,
samen € 1.135,90;
in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 518 / 1.359 x € 1.169,98 = € 445,95,
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 841 / 1.359 x € 1.169,98 = € 724,03,
samen € 1.169,98;
in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 524 / 1.365 x € 1.205,07 = € 462,61,
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 841 / 1.365 x € 1.205,07 = € 742,46,
samen € 1.205,07;
in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 665 / 1.607 x € 1.241,22 = € 513,63,
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 942 / 1.607 x € 1.241,22 = € 727,59,
samen € 1.241,22;
in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 juli 2014:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 655 / 1.599 x € 1.278,46 = € 523,70,
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 944 / 1.599 x € 1.278,46 = € 754,76,
samen € 1.278,46;
in de periode van 1 augustus 2014 tot en met 31 december 2014:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 846 / 1.790 x € 1.278,46 = € 604,23,
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 944 / 1.790 x € 1.278,46 = € 674,22,
samen € 1.278,45;
met ingang van 1 januari 2015:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 841 / 1.841 x € 1.316,81 = € 601,54,
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 1.000 / 1.841 x € 1.316,81 = € 715,27,
samen € 1.316,81.
3.22.
Nu het door het hof becijferde eigen aandeel van de man in de periode van 1 mei 2009 tot en met 31 december 2009 hoger is dan de bedragen die bij voornoemde beschikking van dit hof van 3 februari 2011 (over de periode van 1 mei tot 1 september 2009) en de bestreden beschikking (over de periode van 1 september tot en met 31 december 2009) zijn vastgesteld, zal het hof het verzoek van de man in zoverre afwijzen.
Voor het overige resulteert de draagkrachtvergelijking in de navolgende door de man te betalen onderhoudsbijdragen per maand (afgerond op hele bedragen) voor de kinderen tezamen, welke het hof aldus zal vaststellen:
- van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010: € 401,-
- van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011: € 446,-
- van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012: € 463,-
- van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013: € 514,-
- van 1 januari 2014 tot en met 31 juli 2014: € 524,-
- van 1 augustus 2014 tot en met 31 december 2014: € 604,-
- met ingang van 1 januari 2015: € 602,-.
3.23.
Samengevat komt het hof tot het navolgende schematisch overzicht:
Bedragen afgerond per maand
Draagkracht man
Draagkracht vrouw
Behoefte kinderen
Resultaat draagkrachtvgl.
man/vrouw
Door de man betaald
o.g.v. beschikking hof d.d.
3 feb. 2011
Saldo betalingen man
m.i.v. 1 mei 2009
€ 955
€ 669
€ 1.103
€ 649/€ 454
2x € 576
6x € 561
+ € 76
2010
€ 435
€ 796
€ 1.136
€ 401/€ 735
€ 597
+ € 2.352
2011
€ 518
€ 791
€ 1.170
€ 446/€ 724
€ 615
+ € 2.028
2012
€ 524
€ 841
€ 1.205
€ 463/€ 742
€ 623
+ € 1.920
2013
€ 665
€ 942
€ 1.241
€ 514/€ 728
€ 634
+ € 1.440
2014 tot 1/8
€ 655
€ 1.008
€ 1.278
€ 524/€ 755
€ 639
+ € 805
2014 miv 1/8
€ 846
€ 1.008
€ 1.278
€ 604/€ 674
€ 639
+ € 175
2015 tot 1/11
€ 841
€ 1.000
€ 1.317
€ 602/€ 715
€ 644
+ € 420
Saldo:
+ € 9.216
Terugbetalingsverplichting vrouw
3.24.
Ter zitting is door de man gesteld dat hij tot op heden aan zijn bestaande alimentatieverplichtingen heeft voldaan, hetgeen door de vrouw niet is weersproken. Dit betekent, zo blijkt uit vorenstaand overzicht, dat de man over de afgelopen jaren tot en met oktober 2015 per saldo € 9.216,- te veel aan kinderalimentatie aan de vrouw heeft betaald. De man wenst de door hem teveel betaalde alimentatie gerestitueerd te zien en stelt dat de rechtbank voorbarig is geweest met haar conclusie dat de vrouw de door de man betaalde bedragen ongetwijfeld heeft besteed in de consumptieve sfeer.
3.24.1.
Ten aanzien van het door de man ten titel van kinderalimentatie teveel betaalde overweegt het hof als volgt.
De vrouw heeft reeds met ingang van 14 maart 2011, de datum van het inleidend verzoek van de man, in redelijkheid rekening kunnen houden met een vermindering van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat behoudens in het jaar 2009 de draagkracht van de vrouw steeds aanzienlijk hoger is gebleken dan die van de man. De vrouw heeft evenwel nagelaten volledig inzicht te geven in haar financiële situatie, zoals haar eventuele vermogen, hetgeen, mede gelet op de daarop gerichte grieven van de man, wel op haar weg had gelegen. Het ter zitting gedane aanbod van de vrouw alsnog nadere stukken over te leggen, heeft het hof als tardief afgewezen. Het hof overweegt voorts dat niet is gesteld of, mede gelet op de door het hof becijferde draagkracht van de vrouw, gebleken dat de in aanmerking te nemen belangen van de kinderen door een verplichting tot gedeeltelijke terugbetaling worden geschaad. Evenmin heeft de vrouw met redenen omkleed aannemelijk gemaakt dat zij niet tot terugbetaling van het teveel betaalde in staat is, hetgeen gezien het door de man gestelde wel van haar had mogen worden verwacht.
Anderzijds overweegt het hof dat het aannemelijk is dat hetgeen de vrouw ten titel van kinderalimentatie teveel heeft ontvangen, door de vrouw is besteed aan de verzorging en opvoeding van de kinderen en dat de uitzonderlijk lange duur van de procedure in eerste aanleg, welke uiteraard mede debet is geweest aan het oplopen van het saldo als hierboven onder 3.24 bedoeld, zeker niet alleen op het conto van de vrouw kan worden geschreven. Alle omstandigheden in aanmerking nemende, acht het hof het dan ook redelijk en billijk dat de vrouw de helft van het teveel betaalde, ofwel een bedrag van € 4.608,-, aan de man restitueert.
Proceskosten
3.25.
De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen in de proceskosten, maar het hof ziet geen aanleiding om in deze zaak af te wijken van hetgeen gebruikelijk is wanneer partijen gewezen echtgenoten zijn. De proceskosten van dit hoger beroep worden daarom gecompenseerd.
3.26.
Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing. Het hof zal in verband met de leesbaarheid de bestreden beschikking van de rechtbank in zijn geheel vernietigen en de door de man ten behoeve van de kinderen aan de vrouw verschuldigde bijdragen opnieuw vaststellen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 24 juli 2014;
en opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking 3 februari 2011 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch als volgt:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van:
  • [kind 1] , geboren op [geboortedatum 1] 1997 te [woonplaats 2] ,
  • [kind 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2000 te [woonplaats 2] en
  • [kind 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2002 te [woonplaats 2] ,
zal voldoen wat betreft de periode:
- van 1 september 2009 tot en met 31 december 2009 een bedrag van € 561,- per maand;
- van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 een bedrag van € 401,- per maand;
- van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 een bedrag van € 446,- per maand;
- van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 een bedrag van € 463,- per maand;
- van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 een bedrag van € 514,- per maand;
- van 1 januari 2014 tot en met 31 juli 2014 een bedrag van € 524,- per maand;
- van 1 augustus 2014 tot en met 31 december 2014 een bedrag van € 604,- per maand;
- met ingang van 1 januari 2015 een bedrag van € 602,- per maand,
wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
bepaalt dat de vrouw gehouden is de door de man sedert 1 mei 2009 teveel betaalde bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, zijnde een totaalbedrag van € 4.608,-, aan de man terug te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, M.C. Bijleveld-van der Slikke en J.U.M. van der Werff en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2015.