ECLI:NL:GHSHE:2015:4550

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 november 2015
Publicatiedatum
17 november 2015
Zaaknummer
F 200.175.952_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van zijn kinderen zijn verlengd. De vader, die samen met de moeder het ouderlijk gezag uitoefent, is het niet eens met de beslissing van de rechtbank en heeft verzocht om vernietiging van de beschikking, met het verzoek om de kinderen in een pleeggezin uit zijn netwerk te plaatsen. De kinderen staan sinds 3 maart 2011 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en zijn sinds 17 september 2014 geplaatst bij een pleegmoeder. De vader voert aan dat de GI onbevoegd was om het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing in te dienen en dat de rechtbank ten onrechte de pleegmoeder heeft gehoord over de situatie van de kinderen.

Tijdens de mondelinge behandeling zijn de vader, de GI, de moeder en hun advocaten gehoord. De GI stelt dat de ouders onvoldoende pedagogische vaardigheden hebben om voor de kinderen te zorgen en dat de huidige pleegmoeder in staat is om aan de specifieke opvoedingsbehoeften van de kinderen te voldoen. De moeder is van mening dat de kinderen bij haar of bij de broer van de vader geplaatst moeten worden, omdat zij in staat is om voor hen te zorgen. Het hof heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder rapporten van de GI en andere betrokkenen.

Het hof overweegt dat de wettelijke vereisten voor de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing zijn voldaan. De kinderen kunnen niet bij de vader worden geplaatst en terugplaatsing bij de moeder is ook niet in hun belang. Het hof concludeert dat de huidige plaatsing bij de pleegmoeder noodzakelijk is voor de verdere ontwikkeling van de kinderen en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 12 november 2015
Zaaknummer : F 200.175.952/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/297723 / JE RK 15-684
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Birinci - Doğaner,
tegen
Stichting Intervence,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- mevrouw [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
- mevrouw [pleegmoeder] (hierna te noemen: de pleegmoeder).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 27 mei 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 augustus 2015, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de hierna te noemen minderjarigen worden geplaatst in een pleeggezin uit het netwerk van de vader en in het bijzonder bij de broer van de vader.
2.2.
Er is geen verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Birinci-Doğaner;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting] en bijgestaan door de advocaat
mr. M. Kramer;
-de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. Ç. Bayrak en door de tolk mevrouw
[tolk].
Tevens is verschenen de heer [broer van de vader], de broer van de vader, die als informant door het hof is gehoord.
2.3.1.
De raad en de pleegmoeder zijn niet ter zitting verschenen. De raad had aangekondigd ter zitting aanwezig te zijn.
2.3.2.
De onderhavige zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak in hoger beroep van de moeder tegen de GI met nummer 200.175.718/01.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 19 mei 2015;
- de brief van de raad met bijlage d.d. 7 september 2015;
- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 30 september 2015;
- de brief met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 1 oktober 2015;
- de brief met bijlagen van de stichting d.d. 12 oktober 2015;
- het faxbericht met bijlage van de GI d.d. 16 oktober 2015;
- het faxbericht met bijlage van drs. [orthopedagoog], orthopedagoog bij Juvent d.d. 13 oktober 2015;
- de ter zitting door de advocaat van de moeder, de advocaat van de vader en de advocaat van de GI overgelegde pleitnotities.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
- [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1]), op [geboortedatum 1] 2005 te [woonplaats];
- [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2]), op [geboortedatum 2] 2006 te [woonplaats].
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
De kinderen staan sinds 3 maart 2011 onder toezicht van de GI.
3.3.
De kinderen zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 3 maart 2011 uit huis geplaatst. Zij verblijven sinds 17 september 2014 bij de pleegmoeder.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de termijn van de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd met ingang van 3 juni 2015 tot 3 juni 2016 en de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een pleeggezin verlengd met ingang van 3 juni 2015 tot 3 juni 2016.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. Ten onrechte heeft de rechtbank de GI ontvankelijk verklaard in haar inleidende verzoeken, in ieder geval was de GI onbevoegd een verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing in te dienen. De rechtbank heeft voorts ten onrechte de pleegmoeder gehoord over de vraag hoe het met de kinderen gaat.
De vader acht het niet in het belang van de kinderen dat hun opvoedperspectief bij de pleegmoeder is bepaald. Het gezin van de broer van de vader is bereid de kinderen op te nemen en er zijn geen contra-indicaties tegen plaatsing van de kinderen in dit netwerkpleeggezin. Dat dit niet gebeurt, is in strijd met artikel 30 IVRK. Door de verlenging van de uithuisplaatsing van de kinderen bij de pleegmoeder worden de rechten van de kinderen voortvloeiend uit dit artikel geschonden. Het onderzoek van de GI naar de mogelijkheden om de kinderen in het netwerkpleeggezin van de broer van de vader te plaatsen heeft veel te lang geduurd.
In de door de GI overgelegde mutatie van de politie van 19 februari 2015 zijn de namen van de wijkagent en van de medewerker van Flexis weggehaald, met als gevolg dat deze mutatie niet verifieerbaar is. De broer van de vader is niet gescheiden en er is geen sprake van huiselijk geweld.
De kinderen willen bij de moeder wonen. Ook missen zij de vader. Dat er sprake zou zijn van ADHD-problematiek bij [kind 2] is niet komen vast te staan. Immers, een diagnose van ADHD dient te worden gesteld door een specialist, hetgeen in de onderhavige zaak niet is gebeurd.
De vader voert tot slot aan dat het steeds weer verlengen van een ondertoezichtstelling met een uithuisplaatsing zonder perspectief op terugplaatsing bij een van de ouders, zoals in deze zaak heeft plaatsgevonden, sinds de inwerkingtreding van de wet Herziening Kinder Beschermings Maatregelen (HKBM) niet meer mogelijk is.
3.7.
De GI voert ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. Uit de onderzoeken van het NIFP en Formaat blijkt dat de ouders over onvoldoende pedagogische vaardigheden beschikken om de kinderen te verzorgen en op te voeden. Een plaatsing van de kinderen in het netwerkpleeggezin van de oom en de tante is evenmin een optie. Uit door de GI in het kader van de ondertoezichtstelling bij de politie ingewonnen informatie blijkt dat de oom en de tante uit elkaar zijn en bij de hulpverlening bekend zijn vanwege huiselijk geweld. Onder deze omstandigheden zal de raad niet overgaan tot het afgeven van een verklaring van geen bezwaar om als pleegouders in aanmerking te komen. Daarnaast kunnen de oom en de tante de kinderen onvoldoende (emotionele) veiligheid bieden. De GI stelt zich op het standpunt dat de plaatsing van de kinderen in het pleeggezin voortgezet dient te worden vanwege de hechting van de kinderen en de stabiliteit.
3.8.
De moeder heeft - in het kort - het volgende verklaard. De moeder wenst primair dat de kinderen bij haar worden geplaatst. Zij stelt dat zij in staat is om de kinderen te verzorgen en op te voeden. Zij heeft daar nooit hulp bij gekregen. De verrichte onderzoeken geven een onjuist beeld van de opvoedvaardigheden van de moeder, onder meer omdat bij die onderzoeken onvoldoende rekening is gehouden met de culturele achtergrond van de moeder, de taalbarrière en met de omstandigheid dat de moeder de kinderen slechts eenmaal in de veertien dagen ziet.
De moeder is verder van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat plaatsing in het netwerkpleeggezin van de broer van de vader niet in het belang van de kinderen is. Uit het onderzoek van Formaat is gebleken dat de broer van de vader in staat is om de kinderen op te voeden. Het gebrek aan woonruimte bij de broer van de vader is eenvoudig op te lossen. Daarnaast heeft de echtgenote van de broer van de vader - anders dan de pleegmoeder - al haar tijd beschikbaar om de kinderen te verzorgen en op te voeden. De moeder merkt tot slot op dat het belang van de kinderen om in hun eigen cultuur op te groeien en hun eigen geloof te beleven (artikel 30 IVRK) zwaarder dient te wegen dan het probleem van de beperkte leefruimte. Dit was ook het oordeel van het hof in de beschikking van 24 september 2015, gegeven op het hoger beroep van de moeder tegen een eerdere verlenging van de uithuisplaatsing. De moeder is van mening dat de rechten van de kinderen ex artikel 30 IVRK alleen gewaarborgd kunnen worden door een plaatsing van de kinderen bij de moeder of bij de broer van de vader.
3.9.
De heer [broer van de vader] heeft ter zitting - in het kort - verklaard dat hij niet gescheiden is van zijn echtgenote en dat zij nog steeds samen onder één dak wonen. De door de stichting overgelegde politiemutatie beschouwt hij als een privé aangelegenheid, waarover hij geen uitleg wil geven.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.10.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.10.3.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.10.4.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.10.5.
Het hof verwerpt de formele bezwaren van de vader. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de GI op grond van artikel 1:260 lid 2 BW en artikel 1:265c lid 2 BW ontvankelijk is in haar inleidende verzoeken. Voorts geldt ingevolge artikel 1:265j BW dat indien een ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing twee jaar of langer heeft geduurd, zoals in de onderhavige zaak, het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing vergezeld gaat van een advies van de raad met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling. Een dergelijk advies bevindt zich bij de stukken.
Het hof is verder van oordeel dat het de rechtbank ingevolge artikel 800 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering vrij stond om de pleegmoeder als informant te horen.
3.10.6.
Naar het oordeel van het hof wordt zowel aan de wettelijke vereisten voor de verlenging van de ondertoezichtstelling als aan die voor de verlenging van de uithuisplaatsing voldaan. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Niet ter discussie staat dat de kinderen niet bij de vader thuis geplaatst kunnen worden. Het hof is van oordeel dat terugplaatsing van de kinderen bij de moeder als strijdig met hun belang evenmin aan de orde is. Uit het onderzoek van Formaat blijkt dat de moeder over een beperkt probleem- en pedagogisch inzicht beschikt. Zij heeft onvoldoende mogelijkheden om de kinderen structuur te bieden, hen te begrenzen en daarbij de situatie te overzien, terwijl [kind 1] en met name [kind 2] juist veel behoefte hebben aan begrenzing en structuur. De moeder heeft weliswaar verweer gevoerd tegen de bevindingen van Formaat, maar er is meer aan de hand: uit het onderzoek komt naar voren dat [kind 1] kampt met hechtingsproblematiek waardoor hij zich overmatig aanpast aan zijn omgeving. [kind 1] voelt zich verantwoordelijk voor [kind 2] en neemt, wanneer structuur en duidelijkheid ontbreken, de rol van opvoeder van [kind 2] op zich. [kind 1] heeft moeite een eigen identiteit te ontwikkelen, emoties te onderkennen en daaraan uiting te geven en om te gaan met negatieve emoties. Ten aanzien van [kind 2] komt uit het onderzoek naar voren dat er sprake is van aandachtsproblematiek, impulsief gedrag, hyperactiviteit en concentratieproblemen. Zichtbaar is dat [kind 2] veel duidelijkheid, structuur en begrenzing nodig heeft. Beide kinderen hebben inmiddels al vele wisselingen van opvoedingsomgeving meegemaakt.
Het hof acht het onder deze omstandigheden in het belang van de minderjarigen noodzakelijk dat de plaatsing in het huidige pleeggezin wordt gecontinueerd. Het hof acht het thans niet in het belang van de minderjarigen dat er opnieuw onderzoek wordt gedaan, waarbij onvermijdelijk ook de minderjarigen weer betrokken dienen te worden.
Ten aanzien van de mogelijkheden van de heer [broer van de vader], de broer van de vader, en diens echtgenote [echtgenote broer van de vader] om als netwerkpleeggezin voor de kinderen te fungeren, overweegt het hof het volgende. Blijkens het rapport van Formaat beschikken de heer [broer van de vader] en zijn echtgenote over voldoende pedagogische capaciteiten om de kinderen op te voeden en te verzorgen. De deskundige van Formaat kwam evenwel tot de conclusie dat het voor de heer [broer van de vader] en zijn echtgenote niet mogelijk was om de kinderen in hun gezin op te nemen, omdat hun woonruimte te beperkt is. Inmiddels is gebleken dat de gezinssituatie van de heer [broer van de vader] en zijn echtgenote minder stabiel is dan deze zich liet aanzien ten tijde van het onderzoek van Formaat. Blijkens een door de GI in het geding gebrachte politiemutatie van 19 februari 2015 was er ten tijde van het onderzoek van Formaat sprake van een ernstig relationeel conflict tussen de heer [broer van de vader] en zijn echtgenote waarbij ook huiselijk geweld had plaatsgevonden. Daarnaar gevraagd heeft de heer [broer van de vader] ter zitting in hoger beroep de overgelegde politiemutatie niet inhoudelijk betwist, maar daarover geen uitleg willen geven omdat het een privékwestie betreft.
De GI heeft ter zitting van het hof verklaard dat in het kader van een onderzoek naar een potentieel netwerkpleeggezin de pleegzorg onder meer de voorwaarden stelt dat sprake moet zijn van openheid en duidelijkheid in het contact met de pleegouders en van een veilige en verantwoorde opvoedingsomgeving. Met de GI is het hof van oordeel dat, gelet op hetgeen recentelijk gebleken is, de aanvankelijk positief beoordeelde situatie in het gezin van de heer
[broer van de vader] en zijn echtgenote niet voldoet aan de hiervoor vermelde voorwaarden. Uit het verslag van Juvent van 12 oktober 2015 blijkt dat in de opvoedsituatie van het huidige pleeggezin wel wordt voldaan aan deze voorwaarden. De kinderen beginnen zich aan de pleegmoeder te hechten en de pleegmoeder is in staat om tegemoet te komen aan de specifieke opvoedingsbehoeftes van de kinderen. Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de huidige plaatsing in het pleeggezin noodzakelijk dient te worden gecontinueerd, zodat de kinderen zich verder positief kunnen ontwikkelen.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de beschikking waarvan beroep dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 27 mei 2015;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, M.C. Bijleveld - van der Slikke en A.M.M. Hompus en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2015.