In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de echtscheiding tussen de vrouw en de man, die op 8 oktober 2012 te Boxmeer zijn gehuwd. De rechtbank Oost-Brabant had op 4 mei 2015 een beschikking gegeven waarin de echtscheiding werd uitgesproken, maar het verzoek van de vrouw om een bijdrage in haar levensonderhoud van € 6.000,- per maand werd afgewezen. De vrouw heeft in hoger beroep verzocht deze beschikking te vernietigen en de man te veroordelen tot betaling van de levensonderhoudsbijdrage, alsook tot verdeling van de huwelijksgemeenschap. De man heeft in zijn verweerschrift verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken en heeft incidenteel appel ingesteld tegen de verdeling van de huwelijksgemeenschap.
Het hof heeft kennisgenomen van de eerdere beslissingen van de rechtbank en de ingediende stukken. De vrouw heeft haar stelling over de duurzame ontwrichting van het huwelijk ingetrokken, maar de man heeft deze stelling gemotiveerd betwist. Het hof overweegt dat de vrouw in eerste aanleg zelf om de echtscheiding heeft verzocht en dat zij in de bestreden beschikking heeft gekregen wat zij heeft verzocht. Hierdoor heeft zij geen belang bij haar beroep tegen de echtscheiding, tenzij zij een gerechtvaardigd belang heeft om gelijktijdig met de echtscheiding de beslissing op de nevenvoorzieningen te krijgen. Het hof concludeert dat de vrouw onvoldoende belang heeft aangetoond en wijst het verzoek van de vrouw in hoger beroep af voor zover het de echtscheiding betreft.
De verdere behandeling van de overige verzoeken van partijen, waaronder de verzoeken met betrekking tot de nevenvoorzieningen, zal plaatsvinden op een nog nader te bepalen datum. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan in afwachting van de verdere behandeling van de onderhavige zaken.