3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. FloraHolland exploiteert een bloemenveiling.
[appellant] is (indirect) enig statutair bestuurder en aandeelhouder geweest van een bij de veiling aangesloten kwekerij, Plantenkwekerij [kwekerij] BV (hierna: Kwekerij) en van een groothandel in bloemen en planten, [plants] BV (hierna: Plants).
Op het terrein van FloraHolland huurde Plants opslagruimte van FloraHolland. Het ging om 1 boxruimte (hierna: boxruimte Jupiter) van een gebouw met aaneengesloten in totaal 4 boxruimtes. Boven die boxruimtes lag een zolder die door FloraHolland werd gebruikt (hierna: de zolder) voor de opslag van zogenaamde Deense karren met legborden.
Blijkens het proces-verbaal van aangifte van 26 april 2011 (prod. 1 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft FloraHolland op genoemde datum aangifte gedaan van diefstal van 278 Deense karren met elk 30 legborden (deze karren inclusief 30 legborden per kar hierna ook gezamenlijk aan te duiden als: Deense karren), welke diefstal volgens FloraHolland door [appellant] of door derden in zijn opdracht is gepleegd.
[appellant] is niet strafrechtelijk vervolgd in deze kwestie.
Op een DVD (productie 2 bij conclusie na enquête van FloraHolland, hierna: de DVD) zijn beelden te zien van rijdende heftrucks met Deense karren in boxruimte Jupiter. Ook is op deze DVD een man met lichtblauwe bovenkleding te zien in boxruimte Jupiter.
In juli 2011 is Plants in staat van faillissement verklaard.
3.2.1.In eerste aanleg heeft FloraHolland diverse vorderingen ingesteld tegen Plants en [appellant] . In dit hoger beroep is nog slechts aan de orde de vordering van FloraHolland jegens [appellant] ten aanzien van de Deense karren.
In dat kader heeft FloraHolland in de dagvaarding in eerste aanleg gevorderd:
- een verklaring voor recht dat [appellant] zowel als bestuurder van Plants als in persoon, aansprakelijk is voor de diefstal/ontvreemding van 278 Deense karren en 8.340 legborden, uit hoofde van onrechtmatig handelen jegens FloraHolland;
- hoofdelijke veroordeling van [appellant] (met Plants) tot betaling van een bedrag van € 125.211,-- als voorschot op het bedrag dat in totaliteit verschuldigd is; en
- hoofdelijke veroordeling van [appellant] (met Plants) tot betaling aan FloraHolland van een bedrag op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.2.2.In de conclusie na tussenvonnis heeft FloraHolland gesteld dat de totale schade
€ 259.637,40 bedraagt (€ 103.874,-- voor de Deense karren en € 155.763,40 huurderving). Naar het hof begrijpt, heeft FloraHolland aldus bedoeld in eerste aanleg haar (schade)vordering te vermeerderen met een vordering uit hoofde van huurderving en wel tot het genoemde totaalbedrag van € 259.637,40. [appellant] heeft dat blijkens zijn antwoordconclusie na tussenvonnis ook zo opgevat en kennelijk heeft de rechtbank dit in het bestreden vonnis van 8 oktober 2014 ook zo beoordeeld (zie r.o. 2.2. en 2.5.).
3.3.1.In het tussenvonnis van 19 oktober 2011 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
3.3.2.In het tussenvonnis van 26 juni 2013 heeft de rechtbank FloraHolland, voor zover in dit hoger beroep nog aan de orde, opgedragen te bewijzen dat [appellant] (en Plants BV) de in het geding zijnde Deense karren met legborden heeft (hebben) ontvreemd van de zolder boven de boxruimtes waarvan Plants BV er destijds één huurde, zulks op één tijdstip of meerdere tijdstippen gelegen in de periode van 9 maart 2011 tot 9 april 2011.
3.3.3.In het tussenvonnis van 21 mei 2014 heeft de rechtbank FloraHolland in de bewijslevering geslaagd geacht. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de omvang van de gestelde schade voor een bedrag van € 62.605,50 niet is betwist en dus zou worden toegewezen. Ten aanzien van de overige gevorderde schade heeft de rechtbank FloraHolland in de gelegenheid gesteld haar stellingen nader te onderbouwen.
3.3.4.In het eindvonnis van 8 oktober 2014 heeft de rechtbank geoordeeld dat FloraHolland haar nadere schade onvoldoende heeft onderbouwd. [appellant] is veroordeeld tot betaling aan FloraHolland van € 62.605,50, vermeerderd met de beslagkosten en de proceskosten.
3.4.1.[appellant] heeft in principaal appel 7 expliciete grieven en 1 impliciete grief (zie hierna in 3.9.3.1.) aangevoerd. [appellant] concludeert tot vernietiging van de bestreden vonnissen en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van FloraHolland.
FloraHolland heeft in incidenteel appel (zo begrijpt het hof haar stellingen in principaal appel, waarnaar zij in incidenteel appel verwijst), 2 grieven aangevoerd. Zij concludeert tot vernietiging van het bestreden vonnis van 8 oktober 2014 en tot het alsnog toewijzen van de vordering van FloraHolland in zijn geheel.
3.4.2.Ten aanzien van die laatstgenoemde vordering van FloraHolland in incidenteel appel wordt het volgende overwogen. Tijdens het pleidooi in hoger beroep heeft FloraHolland op de uitdrukkelijke vraag wat zij bedoelde met het alsnog toewijzen van haar vordering in zijn geheel, geantwoord dat het hierbij ging om haar vordering van € 125.211,-- inzake de Deense karren. Desgevraagd heeft zij bevestigd dat zij in hoger beroep niet méér vorderde, zodat het hof verstaat dat dit hoger beroep zich beperkt tot de vordering ter zake de vervangingskosten van de (gestolen) Deense karren. Ten overvloede overweegt het hof daarbij verder dat FloraHolland de huurvordering net als in eerste aanleg ook in hoger beroep onvoldoende heeft onderbouwd. Het enkel noemen van een huurprijs per dag per Deense kar (zonder daarbij aan te duiden aan wie al deze karren in genoemde periode voor dat bedrag verhuurd hadden zullen worden en waarom dit gedurende 13 weken niet mogelijk was) volstaat niet. Dit geldt ook voor de stelling dat [appellant] ‘waarschijnlijk’ Deense karren heeft gebruikt en dat als hij ze niet had gestolen, hij ze van FloraHolland zou hebben gehuurd. Deze stellingen vormen een volstrekt onvoldoende onderbouwing van een vordering inzake huurderving van 278 Deense karren voor 13 weken ad € 155.763,40.