ECLI:NL:GHSHE:2015:4769

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 november 2015
Publicatiedatum
26 november 2015
Zaaknummer
F 200 175 503_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin haar verzoek om het gezag over haar minderjarige kinderen te herstellen, werd afgewezen. De moeder had eerder ontheffing van het gezag gekregen en verzocht nu om herstelling van het gezag na een periode van toezicht door de William Schrikker Stichting. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van de rechtbank van 22 juni 2015 en de ontwikkelingen sindsdien. De mondelinge behandeling vond plaats op 22 oktober 2015, waarbij de moeder, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], zijn sinds 2007 onder toezicht gesteld en sinds 2009 uit huis geplaatst. De moeder heeft beperkte omgang met de kinderen en heeft verzocht om uitbreiding van deze regeling. Het hof heeft de argumenten van de moeder gehoord, waaronder haar verbeterde financiële situatie en de wens van de kinderen om bij haar te wonen. De GI en de raad hebben echter aangegeven dat de kinderen zich goed ontwikkelen in het gezinshuis en dat de huidige omgangsregeling belastend is voor hen. Het hof concludeert dat het niet in het belang van de kinderen is om het gezag te herstellen of de omgangsregeling te wijzigen. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 26 november 2015
Zaaknummer: F 200.175.503/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/203942 / FA RK 15-929
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
in deze zaak domicilie kiezende aan de [adres] te [plaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.F.M. Gulickx,
tegen
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI)
.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 juni 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 augustus 2015, heeft de moeder verzocht om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep gegrond te verklaren, voormelde beschikking te vernietigen en, naar het hof begrijpt, de inleidende verzoeken van de moeder alsnog toe te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ter griffie van het hof ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. S. Klootwijk, waarnemend voor mr. Gulickx, en door de
tolk de heer E.M. Loukilly;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting 2] ;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw P. Bertrums.
Tevens is de heer [de vader] (hierna: de vader) als informant gehoord.
2.3.2.
Het hof heeft de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 23 september 2015. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 28 mei 2015;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 8 september 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn, voor zover in hoger beroep van belang, de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
3.2.
De kinderen hebben sinds 5 januari 2007 onder toezicht van de GI gestaan. Zij zijn sinds 29 april 2009 op grond van een daartoe strekkende machtiging uit huis geplaatst.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds 18 oktober 2010 in het huidige gezinshuis
.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Breda van 3 december 2012 is de moeder ontheven van het gezag over de kinderen en is de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant tot voogdes benoemd, waarbij is verstaan dat de voogdij zal worden uitgevoerd door de GI. Dit hof heeft deze beschikking bij beschikking van 2 mei 2013 in zoverre bekrachtigd.
3.4.
De moeder heeft gedurende anderhalf uur per maand, onder begeleiding van de voogd, omgang met de kinderen op het kantoor van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg.
3.5.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 5 maart 2014 is de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant als voogdes ontslagen onder gelijktijdige benoeming van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg tot voogdes over de kinderen.
3.6.
De moeder heeft bij verzoekschrift, ingediend ter griffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2014, verzocht:
primair:
- het voogdijschap van de Stichting Bureau Jeugdzorg over de kinderen te beëindigen, alsmede aan de moeder het eenhoofdig gezag over de kinderen toe te kennen;
- indien en voor zover het eenhoofdig gezag aan de moeder is toegekend de uithuisplaatsing van de kinderen op te heffen, alsmede het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder vast te stellen;
subsidiair:
- de omgangsregeling met de kinderen uit te breiden naar eenmaal per week op woensdagmiddag.
De GI heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.7.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 maart 2015 is de zaak in de stand waarin deze zich bevond verwezen naar de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond.
3.8.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de moeder afgewezen.
3.9.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.10.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan. Het oordeel van de rechtbank dat beëindiging van de hechtingsrelatie tussen de kinderen en de gezinsouders zou kunnen leiden tot ernstige nadelige gevolgen voor de emotionele ontwikkeling van de kinderen is onjuist. De kinderen hebben zelf aangegeven dat zij liever bij de moeder willen verblijven en dat zij ongelukkig zijn in het gezinshuis. Er heeft zich een aantal positieve ontwikkelingen voorgedaan, waardoor de moeder (weer) geschikt dient te worden geacht om de kinderen te verzorgen en op te voeden. De rechtbank is, zonder motivering, aan die positieve ontwikkelingen voorbijgegaan. Zo is de financiële situatie van de moeder sterk verbeterd, nu zij een bewindvoerder heeft die haar financiën beheert. Verder zijn de vader en de moeder uit elkaar, zodat de moeder een rustige en stabiele thuissituatie aan haar kinderen kan bieden.
De andere kinderen van de moeder, [kind 3] en [kind 4] , die ook uit huis waren geplaatst, wonen sinds enkele jaren weer bij de moeder. Zij ontwikkelen zich goed. Het is van groot belang voor de opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat alle kinderen weer gezamenlijk bij de moeder wonen.
De rechtbank heeft voorts ten onrechte geoordeeld dat uitbreiding of wijziging van de huidige omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen, niet in het belang van de kinderen is. De huidige omgangsregeling is te beperkt en verloopt zeer moeizaam. De kinderen kunnen hierdoor schade oplopen en van de moeder vervreemd raken. De hiervoor weergegeven positieve ontwikkelingen van de moeder maken dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan de omgangsregeling dient te worden uitgebreid dan wel gewijzigd. De gezinsvoogd heeft de moeder beloofd dat de omgangsregeling zou worden uitgebreid, maar zij is die belofte niet nagekomen. Verder wordt de omgangsregeling niet regelmatig geëvalueerd. Ten slotte heeft de moeder aan de GI voorgesteld om de omgang dichter bij de woonplaats van de moeder te laten plaatsvinden. De GI is op dit voorstel niet ingegaan. De moeder betwist dat zij de kinderen tijdens de bezoeken emotioneel belast.
Aan de inhoud van de brief die [minderjarige 1] aan het hof heeft geschreven moet volgens de moeder niet veel waarde worden gehecht, omdat [minderjarige 1] die brief onder druk en invloed van de GI heeft geschreven. De kinderen willen bij de moeder wonen, maar zij zijn bang om dat tegen de gezinsvoogd te zeggen.
3.11.
De GI heeft ter zitting - kort samengevat - het volgende verklaard. De kinderen ontwikkelen zich goed in het gezinshuis. [minderjarige 1] heeft moeite om het gezag van met name de gezinshuismoeder te accepteren. Daarvoor is extra onderzoek ingezet. Er is sprake van een stabiele hechtingsrelatie tussen de kinderen en de gezinshuisouders.
Tijdens de begeleide bezoeken is de moeder zorgzaam naar de kinderen. Zij uit echter ook
haar boosheid en verdriet. De kinderen hebben daar last van. Het is voor de moeder ook moeilijk om aan te sluiten bij de kinderen. Verder spreekt zij haar ongenoegen uit over het
feit dat de kinderen niet bij de moeder wonen. Deze uitspraken zijn belastend voor de kinderen.
Ook de vader sluit geregeld aan bij de begeleide bezoeken. Dit gaat goed.
De GI is van plan in overleg met de ouders de begeleiding van de omgang tussen de moeder en de kinderen in overleg over te dragen aan een onafhankelijke professionele hulpverleningsorganisatie. Op zichzelf hebben de kinderen de wens om de moeder en de vader meer te zien, maar zij willen de druk en de confrontatie met het ongenoegen van de moeder niet.
3.12.
De raad heeft ter zitting - in het kort - verklaard dat de kinderen zich positief ontwikkelen in het gezinshuis. De moeder ziet niet in dat de kinderen graag bij de gezinshuisouders willen opgroeien.
3.13.
De vader heeft ter zitting opgemerkt dat de GI haar belofte om de kinderen regelmatig bij de moeder te laten logeren niet is nagekomen.
Gezag
3.14.
Nu het inleidend verzoekschrift in deze zaak is ingediend op 21 november 2014, dus vóór 1 januari 2015, is op grond van artikel 28 lid 1 van de Overgangswet NBW op de beoordeling daarvan het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 januari 2015.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:277 lid 1 (oud) van het Burgerlijk Wetboek kan, indien de rechter overtuigd is dat een minderjarige wederom aan zijn ontheven of ontzette ouder mag worden toevertrouwd, zij deze ouder op zijn verzoek in het gezag herstellen.
3.14.1.
Het hof is, gelet op de onderhavige stukken en het verhandelde ter zitting, met de rechtbank niet overtuigd dat de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wederom aan de moeder mogen worden toevertrouwd. Het hof neemt, na eigen onderzoek en waardering, de daartoe door de rechtbank gebezigde gronden over en maakt die tot de zijne. Het hof acht het niet in het belang van de kinderen dat de moeder in het gezag wordt hersteld. Zij hebben er belang bij dat de huidige opvoedomgeving in stand blijft. Daarnaast heeft het hof, gelet op het verloop van de omgangscontacten zoals dit beschreven staat in de stukken, niet het vertrouwen dat de moeder duurzaam in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van deze kinderen te dragen.
Omgang
3.15.
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.15.1.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat uitbreiding of wijziging van de huidige omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen op dit moment niet in het belang van de kinderen is. Uit de omgangsverslagen blijkt dat de bezoeken van de moeder deels op een voor de kinderen belastende wijze plaatsvinden. De moeder is zeer emotioneel in het bijzijn van de kinderen en laat regelmatig haar ongenoegen blijken over het feit dat de kinderen niet bij haar wonen. Het hof heeft van de GI vernomen dat zij voornemens is om in overleg met de ouders de begeleiding van de bezoeken over te dragen aan een onafhankelijke
professionele hulpverlener. Het hof verwacht dat deze wisseling eraan zal
bijdragen dat de weerstand en de boosheid van de moeder minder worden. Wellicht dat dan ruimte ontstaat voor uitbreiding of wijziging van de omgangsregeling.
3.16.
Het voorgaande leidt ertoe dat de beschikking waarvan beroep dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 juni 2015.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en A.M.M. Hompus en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2015.