In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van de Stichting Sociaal Fonds Taxi tegen Stichting Personenvervoer. De Stichting had een vordering ingesteld tot meewerken aan een onderzoek op grond van de CAO en tot betaling van een forfaitair bedrag aan schadevergoeding. De procedure begon met een dagvaarding op 18 december 2014, waarbij de Stichting de geïntimeerden had opgeroepen om te verschijnen. Echter, er waren complicaties met de betekening van de dagvaarding, aangezien de geïntimeerden geen bekende woon- of verblijfplaats hadden in Nederland of daarbuiten. Dit leidde tot een aantal herstelexploiten en een incident waarin de geïntimeerden de Stichting niet-ontvankelijk wilden laten verklaren in haar vorderingen, omdat zij meenden dat de wettelijke voorschriften niet correct waren nageleefd.
Het hof heeft de argumenten van de geïntimeerden overwogen, waaronder de stelling dat de betekening niet correct was en dat de dagvaardingstermijn niet in acht was genomen. Het hof oordeelde echter dat de geïntimeerden niet onredelijk in hun belangen waren geschaad door de gebreken in de dagvaarding, aangezien zij in het geding waren verschenen en geen substantiële schade aan hun verdedigingsbelang konden aantonen. Daarom werd het beroep op nietigheid van de dagvaarding verworpen en werd de vordering in het incident afgewezen.
De beslissing van het hof hield in dat de proceskosten van het incident werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg. De hoofdzaak werd verwezen naar de rol voor memorie van antwoord, waarbij verdere beslissingen werden aangehouden. Dit arrest werd uitgesproken op 1 december 2015 door de rechters S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en M.G.W.M. Stienissen.