ECLI:NL:GHSHE:2015:5002

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 december 2015
Publicatiedatum
1 december 2015
Zaaknummer
HD 200.175.876_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur bedrijfsruimte en incident in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep in een huurgeschil over bedrijfsruimte. De appellante, vertegenwoordigd door mr. E.H.H. Schelhaas, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 12 maart 2015 was gewezen. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. M.M.S. de Vos, heeft in het incident een beroep gedaan op de nietigheid van de appeldagvaarding, omdat deze aan een niet-bestaand adres zou zijn betekend. De geïntimeerde stelde dat zij de dagvaarding nooit had ontvangen en dat dit leidde tot procedurele ongelijkheid, omdat zij niet in de gelegenheid was gesteld om zelf hoger beroep in te stellen.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellante niet meer kon reageren op de door de geïntimeerde ingediende akte aanvullende productie in het incident. Het hof oordeelde dat, ondanks het vermeende gebrek in de dagvaarding, de geïntimeerde niet onredelijk benadeeld was en dat de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen niet was beperkt. De vordering van de geïntimeerde in het incident werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

De zaak werd vervolgens naar de rol verwezen voor memorie van grieven aan de zijde van de appellante, waarbij iedere verdere beslissing werd aangehouden. Dit arrest is op 1 december 2015 uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.175.876/01
arrest van 1 december 2015
gewezen in het incident in de zaak van
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. E.H.H. Schelhaas te 's-Hertogenbosch,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. M.M.S. de Vos te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 12 juni 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 12 maart 2015, gewezen door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, tussen appellante – [appellante] – als eiseres in conventie, verweerster in reconventie, en geïntimeerde – [geïntimeerde] – als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 3442702/14-11111)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het aanvankelijk tegen [geïntimeerde] verleende verstek;
  • de zuivering van het verstek door [geïntimeerde] bij H-formulier van 28 september 2015;
  • de akte verzoek nietigverklaring dagvaarding van [geïntimeerde] d.d. 20 oktober 2015 (gedateerd 13 oktober 2015);
  • de memorie van antwoord in het incident tot niet-ontvankelijkheid van [appellante] d.d. 3 november 2015;
  • de akte aanvullende productie in incident van [geïntimeerde] d.d. 3 november 2015.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
Het hof constateert in de eerste plaats dat [appellante] niet meer heeft kunnen reageren op de door [geïntimeerde] op de rolzitting van 3 november 2015 ingediende akte aanvullende productie in incident. Gelet op de omstandigheid dat de desbetreffende productie (een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel te Eindhoven betreffende [geïntimeerde] ) bekend mag worden verondersteld, alsmede op de uitkomst van dit incident, zoals die uit het hiernavolgende zal blijken, heeft [appellante] daarbij ook geen belang. Het hof zal [appellante] daarom niet alsnog in de gelegenheid stellen op de akte te reageren.
3.2.
[geïntimeerde] doet er in het incident een beroep op dat de appeldagvaarding nietig is. Zij voert daartoe aan dat de dagvaarding aan een niet-bestaand adres is betekend; exploot is (kennelijk) gelaten aan de [adres 1] te [vestigingsplaats 2] , terwijl het kantoor van [geïntimeerde] is gevestigd aan de [adres 2] te [vestigingsplaats 2] . Volgens [geïntimeerde] heeft zij de appeldagvaarding nimmer ontvangen.
[geïntimeerde] voert verder aan dat er als gevolg van deze fout van [appellante] sprake is van procedurele ongelijkheid. Indien [geïntimeerde] er (tijdig) van op de hoogte was gesteld dat [appellante] hoger beroep zou instellen, dan zou [geïntimeerde] zelf ook gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid hoger beroep in te stellen. Voor het geval het beroep op nietigheid van de dagvaarding wordt verworpen, vraagt [geïntimeerde] haar alsnog de gelegenheid te bieden hoger beroep in te stellen.
3.3.
[appellante] voert verweer tegen de vordering in het incident.
3.4.
Het hof constateert dat [geïntimeerde] in hoger beroep bij advocaat is verschenen. Voor zover er sprake is van een gebrek in de dagvaarding, moet dat gebrek daarom ingevolge artikel 122 lid 1 Rv voor gedekt worden gehouden. Niet gebleken is dat [geïntimeerde] door het (vermeende) gebrek onredelijk is benadeeld. De mogelijkheid voor [geïntimeerde] om harerzijds hoger beroep in te stellen tegen het bestreden vonnis is als gevolg van de wijze van dagvaarding niet beperkt. Indien en voor zover [geïntimeerde] thans nog niet de beschikking zou hebben over stukken in hoger beroep - het hof beschikt slechts over een 'kale' appeldagvaarding, zonder producties - dient zij zich daartoe tot de advocaat van [appellante] te wenden.
3.5.
Gelet op het voorgaande moet de vordering in het incident worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
In de hoofdzaak
3.6.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van grieven aan de zijde van [appellante] . Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het incident, welke kosten aan de zijde van [appellante] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 894,- aan salaris advocaat;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 12 januari 2016 voor memorie van grieven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en M.G.W.M.
Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 december 2015.
griffier rolraadsheer