ECLI:NL:GHSHE:2015:5016

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 december 2015
Publicatiedatum
3 december 2015
Zaaknummer
F 200 167 815_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderbijdrage in het kader van alimentatie na ontheffing van gezag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de kinderbijdrage voor de minderjarige [minderjarige] werd vastgesteld op nihil met ingang van 1 januari 2014. De man, die in eerste aanleg werd vertegenwoordigd door mr. N.P.C.C. Langenberg, verzocht het hof om de ingangsdatum van de nihilstelling te wijzigen naar 6 januari 2009, het moment waarop hij en de vrouw ontheven werden van het gezag over de minderjarige. De vrouw, die zonder advocaat optrad, heeft geen verweerschrift ingediend en voerde ter zitting aan dat de man in mei 2011 is gestopt met het betalen van kinderalimentatie, en dat zij kosten heeft gemaakt voor de minderjarige die de man zou moeten vergoeden.

Het hof heeft vastgesteld dat de voogdij over de minderjarige sinds 6 januari 2009 bij de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden berust, en dat er sindsdien geen rechtsgrond meer is voor de man om aan de vrouw een onderhoudsbijdrage te betalen. Het hof heeft de grief van de man gegrond verklaard en de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd. De ingangsdatum van de nihilstelling is vastgesteld op 6 januari 2009, en het hof heeft bepaald dat de vrouw geen aanspraak kan maken op terugbetaling van eventueel onverschuldigd betaalde bedragen aan kinderalimentatie. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 december 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 3 december 2015
Zaaknummer: F 200.167.815/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/279595 FA RK 14-2162
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. N.P.C.C. Langenberg,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
zonder advocaat.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 19 januari 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 april 2015, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de beschikking van de rechtbank Breda d.d. 26 oktober 2006 wordt gewijzigd in die zin dat de daarbij vastgestelde bijdrage in kosten van verzorging en opvoeding van de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] op nihil wordt gesteld en wel met ingang van 6 januari 2009, althans met ingang van een nader door het hof te bepalen datum.
2.2.
De vrouw heeft geen verweerschrift bij het hof ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Langenberg;
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het faxbericht van de William Schrikker Groep aan de rechtbank van 16 december 2014;
  • het faxbericht met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 27 oktober 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 29 juli 1997 gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] .
3.2.
Bij beschikking van 26 oktober 2006 heeft de rechtbank Breda tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 26 februari 2007 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad - voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] moet voldoen een bedrag van € 750,- per maand met ingang van 26 februari 2007.
3.3.
Bij beslissing van de rechtbank Breda van 6 januari 2009 zijn partijen ontheven van het gezag over [minderjarige] en is de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden te [vestigingsplaats] tot voogdes benoemd.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, met wijziging van de onder 3.2. vermelde beschikking, de door de man te betalen kinderbijdrage met ingang van 1 januari 2014 op nihil vastgesteld.
3.5.
De man kan zich met deze beslissing voor zover het betreft de ingangsdatum van de nihilstelling niet verenigen en hij is hiervan in zoverre in hoger beroep gekomen.
3.6.
De man voert aan dat de nihilstelling dient in te gaan op 6 januari 2009. Met ingang van deze datum zijn partijen ontheven van het gezamenlijk gezag over [minderjarige] en bestaat er geen rechtsgrond meer voor een door de man aan te vrouw te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige] . Het is voor de man van belang dat hij niet langer een schuld heeft aan het LBIO ter zake van achterstallige alimentatie ten behoeve van [minderjarige] .
3.7.
De vrouw voert aan dat de man in mei 2011 is gestopt met het betalen van kinderalimentatie. De vrouw verweert zich tegen het verzoek van de man in hoger beroep. Toen [minderjarige] niet meer bij haar woonde, heeft zij kosten moeten maken om [minderjarige] te bezoeken en om kleding en speelgoed voor hem te kopen. De man moet (een deel van) die kosten voor zijn rekening nemen.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
In hoger beroep is niet bestreden dat, nu de voogdij over [minderjarige] met ingang van 6 januari 2009 bij de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden berust, er met ingang van die datum geen rechtsgrond meer is voor een door de man aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Gelet hierop slaagt de grief van de man en zal het hof het verzoek van de man om deze bijdrage met ingang van 6 januari 2009 op nihil te stellen toewijzen. De vrouw heeft ter zitting van het hof ook erkend dat zij na de datum van de ontheffing niet langer ouderbijdragen voor [minderjarige] heeft behoeven te betalen. Wel is komen vast te staan dat door de man tot mei 2011 nog bedragen aan kinderalimentatie aan de vrouw zijn betaald. De man heeft hierover ter zitting verklaard dat voor zover deze bedragen onverschuldigd zijn betaald, hij geen aanspraak zal maken op terugbetaling daarvan.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de beschikking waarvan beroep gedeeltelijk dient te worden vernietigd.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 19 januari 2015, maar uitsluitend voor zover daarbij de ingangsdatum waarop de door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998, op nihil is gesteld, is bepaald op 1 januari 2014,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt voormelde ingangsdatum op 6 januari 2009;
bepaalt dat door de man aan de vrouw eventueel onverschuldigd betaalde bedragen aan kinderalimentatie niet door haar behoeven te worden terugbetaald.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, H. van Winkel en J.U.M. van der Werff en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2015.