In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de kinderbijdrage voor de minderjarige [minderjarige] werd vastgesteld op nihil met ingang van 1 januari 2014. De man, die in eerste aanleg werd vertegenwoordigd door mr. N.P.C.C. Langenberg, verzocht het hof om de ingangsdatum van de nihilstelling te wijzigen naar 6 januari 2009, het moment waarop hij en de vrouw ontheven werden van het gezag over de minderjarige. De vrouw, die zonder advocaat optrad, heeft geen verweerschrift ingediend en voerde ter zitting aan dat de man in mei 2011 is gestopt met het betalen van kinderalimentatie, en dat zij kosten heeft gemaakt voor de minderjarige die de man zou moeten vergoeden.
Het hof heeft vastgesteld dat de voogdij over de minderjarige sinds 6 januari 2009 bij de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden berust, en dat er sindsdien geen rechtsgrond meer is voor de man om aan de vrouw een onderhoudsbijdrage te betalen. Het hof heeft de grief van de man gegrond verklaard en de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd. De ingangsdatum van de nihilstelling is vastgesteld op 6 januari 2009, en het hof heeft bepaald dat de vrouw geen aanspraak kan maken op terugbetaling van eventueel onverschuldigd betaalde bedragen aan kinderalimentatie. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 december 2015.