ECLI:NL:GHSHE:2015:5017

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 december 2015
Publicatiedatum
3 december 2015
Zaaknummer
F 200 167 888_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgangsregeling tussen ouders na scheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de verzoeken van zowel de vader als de moeder tot vaststelling van een omgangsregeling met hun minderjarige kind zijn afgewezen. De vader heeft in zijn beroepschrift verzocht om een omgangsregeling waarbij hij de minderjarige om de week een weekend bij zich heeft, maar de moeder heeft in haar verweerschrift verzocht om deze regeling af te wijzen en in plaats daarvan een begeleide omgangsregeling voor te stellen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader en de moeder in het verleden problemen hebben gehad met de omgangsregeling en dat de vader zich niet kan verenigen met de eerdere beslissing van de rechtbank. De moeder heeft aangegeven dat zij meer structuur en duidelijkheid wenst in de omgang, maar dat zij ook twijfels heeft over de pedagogische capaciteiten van de vader. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is om geen vastomlijnde omgangsregeling vast te stellen, gezien de huidige omstandigheden en de verklaringen van beide ouders. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, maar staat ouders wel toe om ad hoc afspraken te maken over de omgang.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 3 december 2015
Zaaknummer: F 200.167.888/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/177983 / FA RK 13-145
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.G.T. Paulus,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.F.M. Sondeijker.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 januari 2015 en naar de beschikkingen van die rechtbank van 12 maart 2014 en 10 juni 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 april 2015, heeft de vader verzocht voormelde beschikking van 12 januari 2015 te vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de vader de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] bij zich heeft om de week een weekend van vrijdag 19.00 uur tot en met zondag 19.00 uur, alsmede gedurende de helft van de feestdagen en daarmee gelijkgestelde dagen en de helft van de schoolvakanties.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 juni 2015, heeft de moeder verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking waarvan beroep in die zin te wijzigen dat:
I. het verzoek van de vader om omgang te hebben met [minderjarige] om de week een weekend van vrijdag 19.00 uur tot en met zondag 19.00 uur, alsmede gedurende de helft van de feestdagen
en daarmee gelijkgestelde dagen en de helft van de schoolvakanties wordt afgewezen;
II. de omgang tussen de vader en [minderjarige] als volgt, onder begeleiding, wordt vastgesteld:
- gedurende een half jaar vanaf heden een weekenddag (zaterdag of zondag) per veertien dagen van 10.00 uur tot 18.00 uur;
- na succesvolle ommekomst van bovengenoemde zes maanden een uitbreiding tot een weekend om de veertien dagen beginnend op de zaterdag om 10.00 uur tot zondag 12.00 uur, zonder begeleiding.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Paulus;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Sondeijker;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 27 november 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels beëindigde relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] verblijft bij de moeder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank - na een onderzoek door de raad en een mislukt begeleid omgangstraject bij de Mutsaersstichting - de verzoeken van de vader en van de moeder tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] afgewezen.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert in het beroepschrift, kort samengevat, het volgende aan. Tot aan de procedure in eerste aanleg zag de vader [minderjarige] een dag per week, waarbij er slechts drie overnachtingen van [minderjarige] bij de vader hebben plaatsgevonden. De omgang tussen [minderjarige] en de vader vond plaats op basis van door de moeder gestelde voorwaarden. Nader overleg over de omgang tussen de vader en de moeder loopt steeds op niets uit. De vader heeft daar veel moeite mee. De vader vindt het voorts moeilijk dat zijn verzoek om hem naast de moeder met het gezag over [minderjarige] te bekleden door de rechtbank is afgewezen.
In het belang van [minderjarige] wenst de vader thans dat het contact tussen hem en [minderjarige] wordt hersteld. Hij wil deel uitmaken van haar leven en dan niet uitsluitend overeenkomstig de condities van de moeder. De vader wil ook omgang met [minderjarige] hebben in zijn eigen woning. Ook [minderjarige] geeft te kennen meer tijd met de vader te willen doorbrengen.
Uit het onderzoek van de raad blijkt dat er niets in de weg staat aan omgang tussen de vader en [minderjarige] . Het gaat al geruime tijd goed met de vader. Hij gebruikt geen medicijnen en is uitbehandeld voor zijn psychose. Het contact tussen [minderjarige] en de vader is ook altijd goed geweest.
Het contact met de moeder verloopt moeizaam. De vader is afhankelijk van de goedkeuring van de moeder of en wanneer hij [minderjarige] kan zien. De moeder twijfelt kennelijk aan de vader.
De vader vindt het moeilijk om met die twijfel om te gaan. Ook informeert de moeder de vader niet over [minderjarige] .
De vader verzoekt in het beroepschrift een reguliere omgangsregeling vast te stellen, voorafgegaan door een opbouw met een vast tijdschema.
3.5.
De moeder voert in het verweerschrift, kort samengevat, het volgende aan. De moeder heeft de wens dat de vader een rol van betekenis heeft in het leven van [minderjarige] . De vader laat de hem geboden ruimte om een relatie met [minderjarige] op te bouwen evenwel te vaak onbenut. Slechts sporadisch vindt een bezoek aan [minderjarige] plaats. Beloftes aan [minderjarige] worden meermaals niet nagekomen. De vader en [minderjarige] zien elkaar slechts wanneer de vader naar eigen inzicht het initiatief neemt om contact op te nemen. De vader is erg wispelturig. In november 2013 heeft de vader nog laten weten dat hij geen contact meer wil met de moeder en met [minderjarige] .
De moeder wil meer duidelijkheid en structuur in de omgang tussen de vader en [minderjarige] . De moeder heeft eerder voorstellen gedaan voor een regeling, maar daarop is de vader nooit ingegaan.
Een reguliere omgangsregeling zoals door de vader thans wordt verzocht is ongeschikt voor [minderjarige] als gevolg van haar eet- en slaapbehoeften in combinatie met school, nog afgezien van het feit dat de moeder geen vertrouwen heeft in de pedagogische capaciteiten van de vader en zij het voorts gevaarlijk vindt dat [minderjarige] overnacht bij de vader.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder kenbaar gemaakt dat zij er thans de voorkeur aan geeft dat geen vastomlijnde omgangsafspraken worden vastgesteld. De moeder is bevreesd dat wanneer de vader een regeling wordt opgelegd, hij zijn hakken in het zand zal zetten. [minderjarige] zal dan weer teleurgesteld worden. De moeder kan zich erin vinden dat de vader contact heeft met [minderjarige] wanneer de vader dat past.
3.6.
De vader heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij [minderjarige] momenteel ziet bij zijn moeder op tijdstippen die hem uitkomen. Een door het hof opgelegde omgangsregeling zal de vader niet nakomen, omdat hij geen gezag over [minderjarige] heeft of omdat hij zo een regeling niet in zijn belang acht.
3.7.
De raad heeft zich ter zitting afgevraagd of onder deze omstandigheden een opgelegde omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] in haar belang is. Duidelijkheid en structuur in de omgang is belangrijk voor [minderjarige] , maar in deze zaak behoort dat niet tot de mogelijkheden. Het is een positieve ontwikkeling dat er nu weer af en toe contact is tussen de vader en [minderjarige] bij de grootmoeder van vaderszijde.
3.8.1.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
3.8.2.
Voorop staat dat het in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige] is dat zij omgang heeft met de niet-verzorgende ouder, in deze zaak de vader. Uit de stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [minderjarige] ook behoefte heeft aan omgang met de vader.
Gebleken is dat de vader momenteel omgang heeft met [minderjarige] bij zijn moeder op tijdstippen die hem uitkomen. De moeder heeft verklaard onder de huidige omstandigheden geen behoefte te hebben aan een vastomlijnde omgangsregeling. De moeder ziet kennelijk in dat alleen deze vorm van omgang momenteel tot de mogelijkheden behoort en ook in het belang van [minderjarige] is.
De vader heeft weliswaar in het beroepschrift om vaststelling van een omgangsregeling verzocht, maar hij heeft ter zitting verklaard een dergelijke regeling niet te zullen of kunnen nakomen.
Een ander concreet verzoek heeft de vader daarvoor niet in de plaats gezet.
Onder deze omstandigheden acht het hof het niet in het belang van [minderjarige] om een vastomlijnde omgangsregeling met de vader vast te stellen en zal het hof het verzoek van de vader in hoger beroep afwijzen en de beschikking waarvan beroep bekrachtigen. De afwijzing van het verzoek staat er niet aan in de weg dat de ouders steeds op ad hoc basis afspraken maken over omgang die tussen de vader en [minderjarige] zal plaatsvinden.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 januari 2015.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld - van der Slikke, C.A.R.M. van Leuven en J.U.M. van der Werff en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2015.