In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de verzoeken van zowel de vader als de moeder tot vaststelling van een omgangsregeling met hun minderjarige kind zijn afgewezen. De vader heeft in zijn beroepschrift verzocht om een omgangsregeling waarbij hij de minderjarige om de week een weekend bij zich heeft, maar de moeder heeft in haar verweerschrift verzocht om deze regeling af te wijzen en in plaats daarvan een begeleide omgangsregeling voor te stellen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader en de moeder in het verleden problemen hebben gehad met de omgangsregeling en dat de vader zich niet kan verenigen met de eerdere beslissing van de rechtbank. De moeder heeft aangegeven dat zij meer structuur en duidelijkheid wenst in de omgang, maar dat zij ook twijfels heeft over de pedagogische capaciteiten van de vader. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is om geen vastomlijnde omgangsregeling vast te stellen, gezien de huidige omstandigheden en de verklaringen van beide ouders. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, maar staat ouders wel toe om ad hoc afspraken te maken over de omgang.