ECLI:NL:GHSHE:2015:5019
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een omgangsregeling tussen een moeder en haar minderjarige kind na echtscheiding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin haar verzoek om een omgangsregeling met haar minderjarige kind werd afgewezen. De vrouw, appellante, woont in België en heeft een advocaat, mr. C.L. de Koeijer. De man, verweerder, woont ook in België en wordt vertegenwoordigd door mr. F.J.I. van den Branden. De Raad voor de Kinderbescherming is als partij betrokken in de procedure. De rechtbank had eerder op 4 maart 2015 beslist dat de vrouw geen omgangsregeling kon krijgen, omdat dit in strijd zou zijn met de belangen van het kind.
De mondelinge behandeling vond plaats op 29 oktober 2015, waarbij zowel de vrouw als de man hun standpunten naar voren brachten. De minderjarige, die bij de man verblijft, heeft zijn mening kenbaar gemaakt aan de voorzitter van het hof. Het hof heeft de relevante stukken en het verhoor van de minderjarige in overweging genomen. De vrouw betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het huwelijk problematisch was en dat deze problemen de ontwikkeling van het kind negatief beïnvloedden. Ze voerde aan dat het in het belang van het kind zou zijn om contact met haar te hebben.
De man daarentegen stelde dat zowel hij als de minderjarige onder druk van de vrouw stonden en dat er geen basis was voor een omgangsregeling. Hij verwees naar eerdere problemen en de angst van de minderjarige voor de vrouw. Het hof oordeelde dat het verzoek van de vrouw om een omgangsregeling moest worden afgewezen, omdat dit in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van het kind. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het meer of anders verzochte af. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 december 2015.