ECLI:NL:GHSHE:2015:5019

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 december 2015
Publicatiedatum
3 december 2015
Zaaknummer
F 200 170 080_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgangsregeling tussen een moeder en haar minderjarige kind na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin haar verzoek om een omgangsregeling met haar minderjarige kind werd afgewezen. De vrouw, appellante, woont in België en heeft een advocaat, mr. C.L. de Koeijer. De man, verweerder, woont ook in België en wordt vertegenwoordigd door mr. F.J.I. van den Branden. De Raad voor de Kinderbescherming is als partij betrokken in de procedure. De rechtbank had eerder op 4 maart 2015 beslist dat de vrouw geen omgangsregeling kon krijgen, omdat dit in strijd zou zijn met de belangen van het kind.

De mondelinge behandeling vond plaats op 29 oktober 2015, waarbij zowel de vrouw als de man hun standpunten naar voren brachten. De minderjarige, die bij de man verblijft, heeft zijn mening kenbaar gemaakt aan de voorzitter van het hof. Het hof heeft de relevante stukken en het verhoor van de minderjarige in overweging genomen. De vrouw betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het huwelijk problematisch was en dat deze problemen de ontwikkeling van het kind negatief beïnvloedden. Ze voerde aan dat het in het belang van het kind zou zijn om contact met haar te hebben.

De man daarentegen stelde dat zowel hij als de minderjarige onder druk van de vrouw stonden en dat er geen basis was voor een omgangsregeling. Hij verwees naar eerdere problemen en de angst van de minderjarige voor de vrouw. Het hof oordeelde dat het verzoek van de vrouw om een omgangsregeling moest worden afgewezen, omdat dit in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van het kind. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het meer of anders verzochte af. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 december 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 3 december 2015
Zaaknummer: F 200.170.080/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/280821 / FA RK 14-2763
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] (België),
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.L. de Koeijer,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. F.J.I. van den Branden.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 4 maart 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 mei 2015, heeft de vrouw verzocht bij bij voorraad uitvoerbare beslissing voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog een contactregeling vast te stellen tussen de vrouw en de hierna nader te noemen minderjarige zoals in eerste aanleg is verzocht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 26 juni 2015, heeft de man verzocht het beroep van de vrouw af te wijzen en, zo nodig onder aanvulling van gronden, de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door mr. De Koeijer;
- de man, bijgestaan door mr. Van den Branden.
2.3.1.
De raad is niet ter zitting verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden door de voorzitter gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 2 februari 2015;
- de brief van de raad d.d. 15 juni 2015, met de mededeling dat de raad niet ter zitting aanwezig zal zijn;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 15 oktober 2015;
- de ter zitting door de respectieve advocaten van partijen overgelegde pleitnotities.

3.De beoordeling

3.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof verwijst hiervoor naar de daaraan gewijde overwegingen van de rechtbank waartegen geen grieven zijn gericht en die het hof onderschrijft. De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe met betrekking tot het onderhavige verzoek.
3.2.
Partijen zijn op 2 november 2009 met elkaar gehuwd.
De rechtbank van Antwerpen heeft op 29 september 2014 de echtscheiding in het tussen partijen gesloten huwelijk uitgesproken.
3.3.
De man heeft uit een eerder huwelijk het navolgende thans nog minderjarige kind:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1999.
[minderjarige] verblijft bij de man.
De man is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen haar en [minderjarige] afgewezen.
3.5.
De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vrouw voert - kort samengevat - het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het huwelijk van partijen de nodige problemen heeft gekend en dat die problemen hun uitwerking hebben gehad op de (ontwikkeling van) [minderjarige] . De problemen
met [minderjarige] speelden al geruime tijd voordat de vrouw de man leerde kennen. Dit blijkt onder meer uit de inhoud van brieven van 2 september 2012 en van 5 september 2012 die de man aan de procureur van de koning in België heeft geschreven. De vrouw wijst verder op een brief die [minderjarige] op 3 september 2012 aan de jeugdrechtbank heeft geschreven, waaruit
blijkt dat [minderjarige] zich veilig voelt bij de vrouw. Het standpunt van [minderjarige] en van de man is thans dermate anders dat van dat standpunt niet zonder meer kan worden uitgegaan. De vrouw merkt in dit verband tevens op dat het in het verleden de bedoeling van partijen was dat de vrouw [minderjarige] zou adopteren. De door de man gestelde negatieve ervaringen worden door de vrouw betwist. Er is geen sprake geweest van mishandeling en de huishoudelijke taken die [minderjarige] had kwamen voort uit een opvoedkundige achtergrond.
De rechtbank overweegt voorts ten onrechte - enkel op basis van hetgeen door de man naar voren is gebracht - dat contactmomenten tussen de vrouw en de minderjarige, op welke manier dan ook, de draagkracht van [minderjarige] te boven gaan. Het is - zo stelt de vrouw - in het belang van [minderjarige] dat hij de kans krijgt het negatieve beeld dat hij heeft van de vrouw bij te stellen. Het uitsluiten van iedere vorm van contact tussen de vrouw en [minderjarige] komt in strijd met het recht op family life van de vrouw. Ook de nauwe persoonlijke betrekking die tussen [minderjarige] en zijn stiefzus [stiefzus] en zijn stiefbroer [stiefbroer] bestaat komt dan in het gedrang.
De vrouw is subsidiair van mening dat een raadsonderzoek aangewezen is.
3.7.
De man voert, kort samengevat, het volgende aan. Zowel de man als [minderjarige] stonden tijdens het huwelijk van partijen onder grote druk van de vrouw. [minderjarige] en de man werden tevens mishandeld door de vrouw. [minderjarige] moest bovendien bovenmatig veel klussen doen. De problemen die [minderjarige] vóór het huwelijk van partijen had waren enkel gerelateerd aan school. [minderjarige] is uiteindelijk uit huis geplaatst wegens de agressie van de vrouw. De stukken van de man waar de vrouw op doelt en de brief van [minderjarige] zijn geschreven onder druk van de vrouw.
[minderjarige] heeft angst voor de vrouw en er is geen enkele basis voor een omgangsregeling. [minderjarige] is zelf ook stellig in zijn standpunt dat hij niets meer met de vrouw te maken wil hebben. Gelet op de leeftijd van [minderjarige] heeft de rechtbank terecht grote waarde aan diens mening toegekend. De ontzeggingsgronden van artikel 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek zijn alle van toepassing.
Het gaat momenteel goed met [minderjarige] . Er is geen noodzaak voor een raadsonderzoek, dat [minderjarige] zal belasten.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
De vrouw heeft het hof verzocht een raadsonderzoek te gelasten. Het hof acht zich op grond van de stukken, het verhoor van de minderjarige en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen. Een raadsonderzoek acht het hof niet nodig.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
Ingevolge artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang indien
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
b. degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of
kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang;
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken;
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.9.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw in een nauwe persoonlijke betrekking
tot [minderjarige] staat.
3.9.3.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de vrouw en [minderjarige] dient te worden afgewezen, aangezien vaststelling van een dergelijke omgangsregeling in de gegeven omstandigheden in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] . De rechtbank heeft uitgebreid gemotiveerd hoe zij tot dit oordeel is gekomen. Het hof verenigt zich met die overwegingen en maakt die tot de zijne. In hoger beroep zijn door de vrouw geen feiten of omstandigheden aangevoerd die het hof tot een ander oordeel brengen. Ook in hoger beroep heeft [minderjarige] zelf in zijn gesprek met de voorzitter van het hof van ernstige bezwaren tegen de omgang met de vrouw doen blijken. Evenals de rechtbank heeft het hof niet de indruk dat de wens van [minderjarige] om geen contact met de vrouw te (hoeven) hebben onder druk of invloed van de man tot stand is gekomen en derhalve, zoals de vrouw veronderstelt, niet de wens van [minderjarige] zelf zou zijn. Mede gelet op de leeftijd van [minderjarige] dient naar het oordeel van het hof aan zijn mening betekenis te worden gegeven. [minderjarige] is, zo heeft hij verteld, weliswaar niet echt bang voor de vrouw, maar hij heeft wel de herinnering achtergesteld te zijn geweest ten opzichte van de kinderen van de vrouw. Hij moest vaker klussen verrichten en kreeg meer straf. Aan de kinderen van de vrouw bewaart hij een goede herinnering.
Het hof wijst er op dat de consulente van de Zwaantjes, ingeschakeld door de Jeugdrechtbank te Antwerpen, in haar verslag van 29 november 2012 noteerde: “Gaandeweg vertelt [minderjarige] over de vele taken die hij thuis moest vervullen (strijken, tuinieren, was insteken en opvouwen...). Het is onze mening dat deze taken absoluut niet leeftijdsadequaat zijn, niet in vorm, maar vooral niet in hoeveelheid.” De bevindingen van de Zwaantjes hebben geleid tot een uithuisplaatsing van [minderjarige] . De man heeft zich vervolgens losgemaakt van de vrouw en de echtscheiding bewerkstelligd.
Nu [minderjarige] er op dit moment nog zeer tegenop ziet omgang met de vrouw te hebben acht het hof het, gelet op hetgeen door de Zwaantjes in het verleden is gerapporteerd, niet verantwoord [minderjarige] aan contact met de vrouw bloot te stellen.
Het hof overweegt dat de stelling van de vrouw dat afwijzing van een omgangsregeling tussen haar en [minderjarige] inbreuk maakt op het recht op family life van haar en van haar kinderen [stiefzus] en [stiefbroer] niet zonder betekenis is, maar dat het hof een dergelijke inbreuk, gelet op de zwaarwegende belangen van [minderjarige] , onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd acht.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep dient te bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 4 maart 2015;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, H. van Winkel en J.U.M. van der Werff en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2015.