ECLI:NL:GHSHE:2015:517

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
17 februari 2015
Zaaknummer
HD 200 157 452_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over te laat betaald griffierecht en beroep op hardheidsclausule

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingeleid door een vrouw, appellante, tegen Stichting Wonen Zuid, geïntimeerde. De zaak betreft de betaling van griffierechten, die door appellante niet tijdig zijn voldaan. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 17 februari 2015 uitspraak gedaan. Appellante had het griffierecht uiterlijk op 18 november 2014 moeten betalen, maar heeft dit pas op 12 december 2014 gedaan, wat te laat is. Appellante doet een beroep op de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat zij stelt dat een veroordeling in de proceskosten onbillijk zou zijn, gezien haar financiële situatie. Het hof overweegt dat de wet in beginsel vereist dat de rechter ontslag van instantie uitspreekt en de appellant in de proceskosten veroordeelt als het griffierecht niet tijdig is betaald. Het hof oordeelt dat appellante niet heeft aangetoond dat de proceskostenveroordeling haar recht op toegang tot de rechter in gevaar brengt. Het enkele feit dat zij een bijstandsuitkering heeft aangevraagd en schulden heeft, is onvoldoende om te concluderen dat er sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard. Het hof heeft daarom besloten om appellante te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 704,00 aan verschotten en € 447,00 aan salaris advocaat. Geïntimeerde heeft geen incidenteel appel ingesteld, en de doorhaling van de zaak is niet aan de orde, omdat geïntimeerde het daar niet mee eens is. De uitspraak is openbaar gedaan door de rolraadsheer op 17 februari 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.157.452/01
arrest van 17 februari 2015
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. K.J.C. van Bekkum te Heerlen,
tegen
Stichting Wonen Zuid,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.N.A.G. Boer te Klimmen,
op het bij exploot van dagvaarding van 1 oktober 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 juli 2014, gewezen tussen appellante als gedaagde en geïntimeerde als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 2994278 \ CV EXPL 14-4723)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Appellante heeft bij voormeld exploot geïntimeerde opgeroepen om te verschijnen ter openbare terechtzitting van dit hof van 21 oktober 2014. Op de rol van die datum heeft appellante de zaak aangebracht. Mr. Boer heeft zich als procesvertegenwoordiger gesteld voor geïntimeerde.
2.2.
Appellante is in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen vier weken na de eerste rolzitting, derhalve uiterlijk op 18 november 2014, te voldoen. Geconstateerd is dat appellante het griffierecht niet tijdig heeft voldaan.
2.3.
Appellante en geïntimeerde hebben ieder een akte genomen.
Daarnaast heeft appellante bij H8-formulier verzocht om doorhaling van de zaak.
2.4.
Hierna is bepaald dat arrest wordt gewezen.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 3 lid 1 jo. 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) en artikel 353 jo. 127a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient de rechter in beginsel ontslag van instantie uit te spreken en appellant te veroordelen in de proceskosten indien de appellant het door hem verschuldigde griffierecht niet of niet tijdig (binnen vier weken na de eerste uitroeping van de zaak) heeft voldaan. Alleen in de bij wet voorziene situatie dat toepassing van het tweede lid van artikel 127a Rv, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, mag de rechter afzien van toepassing (art. 127a lid 3 Rv).
3.2.
Volgens opgave van de gerechtelijke administratie heeft appellante het griffierecht op 12 december 2014, derhalve te laat, betaald.
3.3.
Appellante heeft niet betwist dat het griffierecht te laat is betaald. Zij doet een beroep op de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 Rv. Zij voert bij akte aan dat een veroordeling in de kosten als bepaald in artikel 127a lid 2 Rv voor haar onbillijk van aard zou zijn, aangezien zij die kosten niet dragen kan.
3.4.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt het door appellante aangevoerde niet de conclusie dat de toepassing van het tweede lid van artikel 127a Rv, gelet op het belang van één of meer partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
3.5.
Ten eerste is gesteld noch gebleken dat de proceskostenveroordeling het recht van appellante op toegang tot de appelrechter in de kern aantast.
Ten tweede is uitgangspunt in het Nederlands burgerlijk procesrecht dat de partij die in het ongelijk wordt gesteld in de proceskosten wordt veroordeeld. Afwijking van dit uitgangspunt kan niet zomaar geschieden, omdat dat redelijk zou zijn (HR 14 oktober 1994, ECLI:NL:HR:1994: ZC1483). De wetgever heeft er verder voor gekozen dat een rechtzoekende die gesubsidieerde rechtsbijstand ontvangt en die in de proceskosten wordt veroordeeld, deze kosten zelf moet betalen; deze kosten worden niet gedekt door de rechtsbijstand. In het licht hiervan maakt het enkele feit dat appellante een bijstandsuitkering heeft aangevraagd en schulden heeft, de veroordeling in de proceskosten dan ook nog geen onbillijkheid van overwegende aard.
Appellante zal worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
3.6.
Geïntimeerde heeft laten weten dat zij geen incidenteel appel wil instellen. Gezien het hiervoor overwogene zal geïntimeerde daarom overeenkomstig het bepaalde in artikel 127a lid 2 Rv van deze instantie worden ontslagen.
3.7.
Doorhaling van de zaak, zoals verzocht door appellante, is, alleen al vanwege het feit dat geïntimeerde het daarmee niet eens is, niet aan de orde.

4.De uitspraak

Het hof:
ontslaat geïntimeerde van deze instantie;
veroordeelt appellante in de proceskosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van geïntimeerde begroot op € 704,00 aan verschotten en op € 447,00 aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en
M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op
17 februari 2015.
griffier rolraadsheer