ECLI:NL:GHSHE:2015:547

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
17 februari 2015
Zaaknummer
HD 200.136.465_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens verstek verleend tegen appellant

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, aangeduid als de man, was niet verschenen in de eerste aanleg, waardoor verstek tegen hem was verleend. De man stelde dat hij door gezondheidsproblemen, waaronder een TIA en een herseninfarct, niet in staat was om kennis te nemen van de dagvaarding en om te reageren. Hij voerde aan dat hij tijdelijk niet in zijn woning verbleef en dat hij door zijn geestelijke en fysieke toestand niet in staat was om zijn belangen te behartigen. De vrouw, geïntimeerde in deze zaak, betwistte de stellingen van de man en voerde aan dat hij actief was in de periode van de dagvaarding tot het verstek, wat zijn claim ondermijnde.

Het hof oordeelde dat de man zijn stellingen niet voldoende had onderbouwd en dat er geen bewijs was dat hij daadwerkelijk niet in staat was om te verschijnen. Het hof concludeerde dat de man niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep op basis van artikel 335 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De uitspraak van het hof was dat de man niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 10 juli 2013. Deze uitspraak werd openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op dezelfde datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.136.465/01
arrest van 17 februari 2015
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. K.E. van den Ing te Uden,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. J.J. Lauwen te Oss,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 16 september 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant onder zaaknummer C/01/263648/HAZA 13-393 gewezen vonnis van 10 juli 2013.

5.Het verdere verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de akte uitlaten aan de zijde van de man d.d. 26 september 2014;
  • de antwoordakte aan de zijde van de vrouw d.d. 10 oktober 2014.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof overwogen dat uit het eindvonnis waarvan beroep kan worden opgemaakt dat de man in eerste aanleg niet is verschenen en tegen hem verstek is verleend. Artikel 335 lid 1 Rv zou dan meebrengen dat het rechtsmiddel van hoger beroep niet openstaat. Zulks is ook door de vrouw in de memorie van antwoord aangevoerd. De man is in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de ontvankelijkheid in het hoger beroep.
6.2.
De man stelt dat, hoewel de dagvaarding in eerste aanleg d.d. 24 mei 2013 door de deurwaarder bij de man op zijn GBA-adres in een gesloten enveloppe is achtergelaten, de man niet in staat is geweest daar kennis van te nemen, respectievelijk daarop te reageren.
De man stelt dat hij kort voor de datum van betekening viermaal is getroffen door een TIA en vervolgens door een herseninfarct als gevolg waarvan de man ruim vier weken in het ziekenhuis opgenomen is geweest. Na het ontslag uit het ziekenhuis is de man aansluitend opgenomen geweest in revalidatiecentrum Tolbrug, teneinde te herstellen van de klachten die hij ondervond van het herseninfarct, zijnde spraakproblemen, concentratieverlies en geheugenstoornissen. De man stelt dat hij door een tijdelijke geestelijke stoornis dan wel forse beperkingen niet in staat is geweest tijdig in de procedure te verschijnen. Bovendien verbleef de man tijdelijk niet in zijn woning en was hij niet in staat voorzieningen te treffen voor zijn post.
De man stelt zich op het standpunt dat er ten onrechte verstek tegen hem is verleend, aangezien hij zich niet feitelijk bevond in zijn woonplaats en wegens een stoornis niet in staat was zijn belangen te doen behartigen. In deze situatie staat het rechtsmiddel hoger beroep open.
Voorts stelt de man dat een niet-ontvankelijk verklaring een schending van artikel 6 EVRM zou opleveren. Door zijn tijdelijk verslechterde gezondheidstoestand zou de man niet meer in de gelegenheid zijn om alsnog een inhoudelijk rechterlijk oordeel in deze zaak te krijgen.
6.3.
De vrouw heeft, bij gebrek aan wetenschap en bewijs, de stellingen van de man betwist. De vrouw stelt dat de man een fanatieke fietser is en zijn tijden en ritten bijhoudt op fietstijden.nl. Onder de accountnaam “lichtpuntje” is te zien dat de man de nodige ritten heeft gemaakt tussen 12 mei 2013 en oktober 2013, de periode van dagvaarding tot verstek en hoger beroep. Daarnaast heeft de man zelf in deze periode ook nog contact gehad met Seuren en Van de Vlies & Van Heijnsbergen gerechtsdeurwaarders betreffende de vordering.
6.4.
Het hof overweegt als volgt.
De man heeft zijn stelling dat hij, als gevolg van een tijdelijk verslechterde gezondheidstoestand en het feit dat hij zich niet feitelijk bevond in zijn woonplaats, niet in staat was zijn belangen te behartigen niet nader onderbouwd. Aldus gaat het hof aan die stelling, nu deze door de vrouw gemotiveerd is betwist, voorbij. Evenmin is gesteld noch gebleken dat de man vervolgens niet in staat is geweest binnen de daarvoor geldende termijn verzet aan te tekenen tegen het vonnis van 10 juli 2013.
Nu naar het oordeel van het hof niet is komen vast te staan dat bij de man sprake was van een tijdelijk verslechterde gezondheidstoestand kan het beroep van de man op artikel 6 EVRM reeds om die reden niet slagen.
Op grond van artikel 335 lid 1 Rv verklaart het hof de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
6.5.
Aldus wordt beslist als volgt.

7.De uitspraak

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 10 juli 2013.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.Th.M. Raab, M.J. van Laarhoven en G.J. Vossestein en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 februari 2015.