Uitspraak
5.Het verdere verloop van de procedure
- de akte uitlaten aan de zijde van de man d.d. 26 september 2014;
- de antwoordakte aan de zijde van de vrouw d.d. 10 oktober 2014.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, aangeduid als de man, was niet verschenen in de eerste aanleg, waardoor verstek tegen hem was verleend. De man stelde dat hij door gezondheidsproblemen, waaronder een TIA en een herseninfarct, niet in staat was om kennis te nemen van de dagvaarding en om te reageren. Hij voerde aan dat hij tijdelijk niet in zijn woning verbleef en dat hij door zijn geestelijke en fysieke toestand niet in staat was om zijn belangen te behartigen. De vrouw, geïntimeerde in deze zaak, betwistte de stellingen van de man en voerde aan dat hij actief was in de periode van de dagvaarding tot het verstek, wat zijn claim ondermijnde.
Het hof oordeelde dat de man zijn stellingen niet voldoende had onderbouwd en dat er geen bewijs was dat hij daadwerkelijk niet in staat was om te verschijnen. Het hof concludeerde dat de man niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep op basis van artikel 335 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De uitspraak van het hof was dat de man niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 10 juli 2013. Deze uitspraak werd openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op dezelfde datum.