ECLI:NL:GHSHE:2015:548

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
17 februari 2015
Zaaknummer
HD 200.142.271_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T. Rothuizen-van Dijk
  • J.Th. Begheyn
  • Th. Groenewald
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van bedrijfsinventaris door de fiscus; geschil over de verkochte onderdelen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Limburg. De appellanten, bestaande uit een vennootschap onder firma (V.O.F.) en enkele natuurlijke personen, zijn in geschil met de geïntimeerden over de verkoop van bedrijfsinventaris door de belastingdienst. De belastingdienst had op 1 juni 2011 bodembeslag gelegd op de roerende zaken van de V.O.F. vanwege een belastingschuld. Op 22 augustus 2011 werd een koopovereenkomst gesloten tussen de belastingdienst en de geïntimeerden, waarin de verkoop van de pluimveestal inrichting werd vastgelegd. De appellanten betwisten dat alle roerende zaken, zoals vermeld op de inventarislijsten, zijn verkocht en stellen dat de geïntimeerden slechts de pluimveestalinrichting hebben gekocht.

De rechtbank heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat de geïntimeerden recht hebben op de afgifte van bepaalde roerende zaken, waaronder een Moba farmpakker en een pallethefwagen. De appellanten hebben hiertegen grieven ingediend, onder andere met betrekking tot de vraag welke zaken precies zijn verkocht. Het hof heeft de grieven van de appellanten in overweging genomen en besloten dat zij in de gelegenheid worden gesteld om tegenbewijs te leveren tegen de stelling dat niet alleen de pluimveestalinrichting, maar ook andere goederen zijn verkocht.

Het hof heeft verder bepaald dat de geïntimeerden bewijs moeten leveren van het aantal mestbanden dat na de koopovereenkomst is verwijderd. De zaak is aangehouden voor het leveren van bewijs en verdere procedurele stappen. De uitspraak van het hof is openbaar gedaan op 17 februari 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.142.271/01
arrest van 17 februari 2015
in de zaak van

1.[appellante 1],

statutair gevestigd te [statutaire vestigingsplaats],
2.
[appellante 2],
wonende te [woonplaats ],
3.
[appellant 3],
wonende te [woonplaats ], België,
4.
Farm Eggs B.V.
statutair gevestigd te [statutaire vestigingsplaats],
5.
[appellant 5],
wonende te [woonplaats ],
6.
[appellante 6],
wonende te [woonplaats ],
appellanten,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [appellanten c.s.],
advocaat: mr. G.R.A.G. Goorts te Deurne,
tegen

1.[geïntimeerde 1],wonende te [woonplaats ],,

2.
[geïntimeerde 2],wonende te [woonplaats ],
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [geïntimeerden c.s.],
advocaat: mr. Th.J.H.M. Linssen te Tilburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 12 februari 2014 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van de rechtbank Limburg van 11 juli 2012, 20 februari 2013 en 10 juli 2013, 13 november 2013 en het herstelvonnis van 11 december 2013, gewezen tussen [appellanten c.s.] als gedaagden en [geïntimeerden c.s.] als eisers.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/04/115431/HAZA 12-128)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank heeft in 2.1 tot en met 2.13 van het tussenvonnis van 20 februari 2013 feiten vastgesteld. Tegen de onderdelen 2.5, 2.7 en 2.10 van deze feitenvaststelling zijn de eerste drie grieven gericht. Deze grieven slagen in zoverre dat het hof op na te melden wijze de feiten opnieuw vaststelt. Tegen de overige feiten, zoals door de rechtbank vastgesteld, zijn geen grieven aangevoerd, zodat het hof deze feiten als uitgangspunt neemt. De relevante feiten houden het volgende in:
a. Appellanten 2 en 3 - hierna respectievelijk [appellante 2] en [appellant 3] – alsmede de echtgenoot van [appellante 2], [echtgenoot van appellante 2], hebben in 2006 appellante 1 - hierna: de V.O.F. – opgericht. De V.O.F. dreef sedertdien tot in 2011 een pluimveebedrijf aan de [adres] te [vestigingsplaats].
[echtgenoot van appellante 2] is (na een verzoek daartoe op 29 juni 2011 door – kort gezegd – de Rabobank) bij beschikking van 22 december 2011 in staat van faillissement verklaard. [appellante 2] is via [Beheer] Beheer B.V. aandeelhouder en bestuurder van appellante 4 – hierna: Farm Eggs.
Appellant 5 – hierna: [appellant 5] – is de broer van [echtgenoot van appellante 2], terwijl appellante 6 – hierna: [appellante 6] - de echtgenote is van [appellant 5].
b. De belastingdienst heeft vanwege een belastingschuld op 1 juni 2011 bodembeslag gelegd op de roerende zaken van de V.O.F. In het proces-verbaal van executoriaal beslag roerende zaken d.d. 1 juni 2011 van de belastingdeurwaarder [belastingdeurwaarder] wordt voor de vraag op welke zaken beslag is gelegd verwezen naar “de bijgevoegde inventarisatielijsten, nummers [inventarislijsten 1] -[inventarislijsten 2]” (prod. van [appellanten c.s.] bij akte tgv cvp).
De bijgevoegde, handgeschreven inventarislijst met nummer [letter] [inventarislijsten 1] vermeldt als omschrijving:

1 Loader JCB TM 200
1 Hoogwerker schaarlift Mach nr [machinenummer] Serienummer [serienummer ]
2 Zeecontainers met gedemonteerde stalinventaris
1 Betonvlinder Bartell
1 Plastic watertank SP 2000
1 Mopack 100 farmpakker geheel kompleet Moba
1 Linde electrische pallethefwagen
1 Olietank met pomp 800 liter
1heteluchtkanon op gas Remko
Partij stellingen diverse soorten en afmetingen
De bijgevoegde handgeschreven inventarisatielijst met nummer [letter] [inventarislijsten 2] houdt in:

Pluimveestal-inrichting bestaande uit een Volière-systeem voor legkippen t.w. Bolegg Terrace nest-secties van ca 2,3 meter met mestbanden, roosters, beluchtingskokers, zitstokken, eiertransportbanden, klepmotoren, kettingvoersysteem, nippel drinksysteem en klimaat-unit
c. Op 22 augustus 2011 is tussen [geïntimeerden c.s.] als koper en de ontvanger van de belastingdienst (namens deze: [medewerker Ontvanger]) een koopovereenkomst - hierna: de Koopovereenkomst – opgesteld en ondertekend, waarin onder meer staat vermeld (prod. 8 mvg):

De ontvanger, met in achtneming van art. 14.1.10 van de Leidraad Invordering, verkoopt en levert aan de koper de pluimveestal inrichting op het adres [adres] te [vestigingsplaats], zoals omschreven in het proces-verbaal van beslag van 1 juni 2011. De koper aanvaardt de zaken in de staat waarin ze zich bij de ondertekening van deze overeenkomst bevinden. De overeengekomen koopsom bedraagt € 373.000,--. Aan de overeenkomst is de ontbindende voorwaarde verbonden dat ook de verkoop van de onroerende zaken aan de [adres] te [vestigingsplaats] door de Rabohypotheekbank N.V. en de Coöperatieve Rabobank [vestigingsnamen] U.A.aan de koperdefinitief en onvoorwaardelijk doorgang zal vinden.
d. Bij notariële akte van levering na onderhandse executie ([adres] [vestigingsplaats]) d.d. 6 september 2011 hebben [geïntimeerden c.s.] de hierboven sub c. bedoelde onroerende zaken aan de [adres] te[vestigingsplaats] geleverd gekregen (prod. 5 inl. dagv.). Eveneens op 6 september 2011 hebben [geïntimeerden c.s.] de koopsom van € 373.000,-- inzake de roerende goederen aan de belastingdienst betaald.
e. Bij brief van 18 oktober 2011 heeft [medewerker Ontvanger] namens de ontvanger van de belastingdienst aan “
de heer en mevrouw [appellante 2]”, [adres] te [vestigingsplaats], bericht (prod. 6 inl. dagv.):

Betreft
Verantwoording verkoopopbrengst
Geachte heer en mevrouw [appellante 2],
D verkoop van de bedrijfsinventaris van uw onderneming is verkocht voor een bedrag van € 373.000,--.
Van de opbrengst werd € 284.861,00 afgeboekt op de belastingschuld volgens bijgaande specificaties. Het restant ad € 88.139,000 werd uitbetaald aan de pandhouder, Vencomatic BV te [vestigingsplaats].
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”
f. Op 15 december 2011 heeft gerechtsdeurwaarder Vermeulen de onroerende zaken van het pluimveebedrijf ontruimd (proces-verbaal 15 december 2011, prod. 10 inl. dagv.). Blijkens een tweede proces-verbaal d.d. 15 december 2011 van deze gerechtsdeurwaarder (prod. 9 inl. dagv.) ontbrak na verificatie aan de hand van een bijgevoegde inventarisatielijst een groot aantal van de in beslag genomen roerende zaken.
g. Bij beschikking van 14 maart 2012 heeft de voorzieningenrechter op verzoek van [geïntimeerden c.s.] verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag op de volgende roerende zaken (prod. 11 en 12 inl. dagv.):
a. Hoogwerker (schaarlift) Mach. Nr. [machinenummer] serienummer [serienummer ]
b. Twee zeecontainers met gedemonteerde stalinventaris
c. Plastic watertank “SP 2000”
d. Mopack 100 farmpakker “Moba’ geheel compleet
e. Heteluchtkanon op gas merk Remko
f. Linde elektrische palletwagen
g. Partij stellingen in diverse maten.
h. Op 19 maart 2012 heeft de deurwaarder beslag gelegd op drie van de hiervoor genoemde zaken, te weten de sub a. genoemde hoogwerker, de sub d. genoemde Moba farmpakker, en de sub f. genoemde pallethefwagen (prod. 13 inl. dagv.). Deze zaken zijn aangetroffen in een loods waarvan het echtpaar Vrenken en Orbon eigenaar zijn. De Moba farmpakker en de pallethefwagen zijn door de deurwaarder meegenomen uit de loods, de hoogwerker stond dermate vastgeklemd dat deze in de loods is achtergebleven met medeneming van de sleutel hiervan door de deurwaarder. De overige goederen, waarvoor verlof tot conservatoir beslaglegging is verleend, zijn niet meer aangetroffen.
3.2.1
[geïntimeerden c.s.] hebben na wijziging van eis in eerste aanleg gevorderd - zakelijk weergegeven -
1. een verklaring voor recht dat zij eigenaar zijn van de Moba farmpakker, de pallethefwagen en de hoogwerker,
2. [appellanten c.s.] te veroordelen tot afgifte van de hiervoor genoemde zaken aan [geïntimeerden c.s.], althans tot het verlenen van medewerking daaraan, alsook de [appellanten c.s.] hoofdelijk te veroordelen dat zij gehengen en gedogen dat de gerechtelijke bewaarder Van Gemert de door hem in bewaring genomen zaken aan [geïntimeerden c.s.] afgeeft, op straffe van een dwangsom;
3. de V.O.F., [appellante 2], [appellant 3] en Farm Eggs hoofdelijk te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding, nader op te maken bij staat,
4. [appellanten c.s.] hoofdelijk te veroordelen tot het betalen van de proceskosten, waaronder die van het beslag.
3.2.2.
[appellanten c.s.] hebben verweer gevoerd.
3.2.3.
De rechtbank heeft eindvonnis gewezen en daarna een herstelvonnis gewezen, in welke vonnissen zakelijk weergegeven en uitvoerbaar bij voorraad het volgende is beslist:
De hierboven genoemde vorderingen 1 en 2 zijn toegewezen met dien verstande dat de sub 2 gevorderde dwangsom is afgewezen.
Met betrekking tot vordering 3 zijn [appellanten c.s.] hoofdelijk veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 43.377,40, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag der dagvaarding.
Met betrekking tot de vordering sub 4 zijn [appellanten c.s.] hoofdelijk veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 649,96 aan beslagkosten en een bedrag van € 2.826,44 aan proceskosten, een en ander te vermeerderen met wettelijke rente, alsmede een bedrag aan nakosten.
De vorderingen zijn voor het overige afgewezen.
3.3
In grief IV hebben [appellanten c.s.] aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de hierboven in 3.2.1 sub 3 genoemde vordering tot het betalen van schadevergoeding hebben toegewezen jegens [appellanten c.s.] Deze grief slaagt. [geïntimeerden c.s.] hebben deze vordering immers niet ingesteld jegens het echtpaar [appellant 5] en [appellante 6], zodat een veroordeling ook niet jegens hen kan worden uitgesproken. Het bestreden vonnis dient in ieder geval in zoverre vernietigd te worden.
Het hof verwerpt hiermee tevens het verweer van [geïntimeerden c.s.] dat de grieven niet zijn gericht tegen het herstelvonnis van 11 december 2013. Gelet op de toelichting op de grieven kan in redelijkheid niet anders worden begrepen dan dat de grieven zich ook richten tegen de in het dictum van dat vonnis opgenomen veroordeling van – onder meer – [appellant 5] en [appellante 6] tot het betalen van schadevergoeding. De overwegingen die tot dat dictum hebben geleid en waartegen een groot deel van de grieven zich richten, staan alle in de vonnissen van 20 februari 2013 en 13 november 2013.
Het hof behoeft derhalve niet in te gaan op de door [geïntimeerden c.s.] opgeworpen vraag of het vonnis van 11 december 2013 een herstelvonnis betreft, zoals in de tekst van dat vonnis staat vermeld, of gekwalificeerd dient te worden als een aanvullend vonnis.
3.4
De grieven V tot en met XI richten zich tegen de overwegingen van de rechtbank in 4.2 tot en met 4.9 van het tussenvonnis van 20 februari 2013. Het hof zal deze grieven hierna gezamenlijk beoordelen.
[geïntimeerden c.s.] hebben aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat zij bij de Koopovereenkomst hebben gekocht alle roerende zaken, waarop de Belastingdienst op 1 juni 2011 beslag heeft gelegd. Het gaat derhalve aldus [geïntimeerden c.s.] om de op de inventarislijst met nummer [letter] [inventarislijsten 2] genoemde zaken (hierna gezamenlijk: Pluimveestalinrichting) alsmede de op de inventarisatielijst met nummer [letter] [inventarislijsten 1] genoemde zaken (hierna gezamenlijk: de Goederen).
Volgens [appellanten c.s.] hebben [geïntimeerden c.s.] bij de Koopovereenkomst slechts de Pluimveestalinrichting gekocht en niet de Goederen.
Nu [appellanten c.s.] gemotiveerd verweer hebben gevoerd, dienen [geïntimeerden c.s.] hun stelling te bewijzen. Naar het oordeel van het hof zijn [geïntimeerden c.s.] op de volgende sub a. tot en met c. genoemde gronden voorshands – derhalve behoudens nader te leveren tegenbewijs door [appellanten c.s.] – geslaagd in het bewijs van deze stelling.
a. De tekst van de (hierboven in 3.1 sub c. geciteerde) Koopovereenkomst, waarbij voor de omschrijving van het verkochte wordt verwezen naar het proces-verbaal van beslag.
b. De tekst het proces-verbaal van beslag d.d. 1 juni 2011, waarin wordt verwezen naar de beide bijgevoegde (handgeschreven) inventarislijsten.
c. De inhoud van de brief van 18 oktober 2011 (zie hierboven 3.1 sub e.), waarin door de ontvanger aan “de heer en mevrouw [appellante 2]” verantwoording wordt afgelegd voor de ontvangen koopsom voor de “bedrijfsinventaris van uw onderneming”.
Het hof maakt met name uit het woord “bedrijfsinventaris” in deze brief op dat niet slechts de Pluimveestalinrichting aan [geïntimeerden c.s.] is verkocht maar ook de Goederen. Dit geldt temeer nu deze brief door dezelfde persoon namens de ontvanger is ondertekend als het geval is bij de Koopovereenkomst, namelijk [medewerker Ontvanger].
Het hof acht voorshands het tegenbewijs niet geleverd door de tekst van de advertentie (prod. 1 inl. dagv.) waarin melding wordt gemaakt van de executoriale verkoop, temeer nu deze tekst niet is opgesteld door een van de bij de Koopovereenkomst betrokken partijen.
Het hof zal [appellanten c.s.] derhalve toelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de hiervoor weergegeven en voorshands bewezen geachte stelling van [geïntimeerden c.s.]
3.5
De grieven XIV tot en met XXV richten zich tegen diverse onderdelen van de beslissing van de rechtbank dat [appellanten c.s.] schadevergoeding moeten betalen aan [geïntimeerden c.s.] Het hof zal deze grieven hierna gezamenlijk beoordelen.
3.5.1
Een deel van deze grieven betreft de omstandigheid dat de rechtbank alle gedaagden heeft veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding, terwijl de vordering van [geïntimeerden c.s.] tot het betalen van schadevergoeding zich niet richt tegen het echtpaar Vrenken en Orbon. In zoverre slagen deze grieven in het spoor van grief IV. Het hof verwijst hiervoor naar zijn overweging in 3.3 van dit arrest.
3.5.2
Een ander deel van de grieven houdt in dat alleen de Pluimveestalinrichting en niet de Goederen aan [geïntimeerden c.s.] verkocht zijn en dat [appellanten c.s.] op die grond niet verplicht was om aan [geïntimeerden c.s.] de Goederen te leveren. Het hof kan dit onderdeel van de grieven thans nog niet definitief beoordelen, nu [appellanten c.s.] nog niet in de gelegenheid zijn geweest om tegenbewijs te leveren, zoals hiervoor in 3.4 is beslist. Deze beslissing wordt derhalve aangehouden tot na dit tussenarrest.
3.5.3
Een groot deel van de grieven houdt in dat de rechtbank ten onrechte telkens heeft verwezen naar een inventarisatielijst, genummerd 1 tot en met 11 (2e pagina van prod. 4 inl. dagv.), als behorende bij de Koopovereenkomst. De eerste pagina van deze productie bevat de Koopovereenkomst, zoals hierboven geciteerd in 3.1 sub c. van dit arrest. [appellanten c.s.] hebben in zoverre gelijk dat thans nog niet duidelijk is of deze tweede pagina (de inventarisatielijst genummerd 1 tot en met 11) behoort bij de Koopovereenkomst. Noch deze inventarislijst noch de Koopovereenkomst bevat enige verwijzing naar elkaar. De door [geïntimeerden c.s.] bij memorie van antwoord overgelegde handgeschreven inventarisatielijst met nummer [letter] [inventarislijsten 3] (prod. 2 mva) geeft evenmin duidelijkheid op dit punt, nu [geïntimeerden c.s.] niet hebben gesteld of aannemelijk gemaakt in antwoord op welke – kennelijk telefonisch gestelde - vraag van de raadsman van [geïntimeerden c.s.] de ontvanger deze inventarislijst naar hem heeft toegezonden. Het hof heeft daar dan ook geen rekening mee gehouden in zijn beslissingen in dit arrest.
De opsomming van de zaken op de inventarisatielijst met de nummers 1 tot en met 11 is overigens inhoudelijk gelijk aan de opsomming van zaken zoals vermeld op de beide handgeschreven inventarisatielijsten met de nummers [letter] [inventarislijsten 1] en [letter] [inventarislijsten 2], behorende bij het proces-verbaal van beslag.
In zoverre falen deze grieven.
3.5.4
Voorts voeren [appellanten c.s.] nog aan dat de overweging van de rechtbank met betrekking de vraag welke zaken aanwezig waren tijdens de ontruiming op 15 december 2011 en de gelijktijdige inventarisatie van de aanwezige zaken door deurwaarder Vermeulen niet juist is. Het hof is met [appellanten c.s.] eens dat uit het proces-verbaal van deurwaarder Vermeulen lijkt te volgen dat de kavels 6 en 11 wel aanwezig waren (respectievelijk plastic watertank en partij stellingen). Dit is echter niet van belang voor enige beslissing in de onderhavige procedure, nu geen enkele vordering betrekking heeft op deze zaken.
3.5.5
Een deel van de grieven heeft betrekking op de mestbanden: een deel van de mestbanden was ten tijde van de ontruiming afwezig en een ander deel was beschadigd volgens [geïntimeerden c.s.] De rechtbank heeft ter vervanging van de door [appellanten c.s.] verwijderde mestbanden een schade vergoeding toegekend van € 39.861,15 (excl. BTW). De vordering van [geïntimeerden c.s.] tot herstel van nog aanwezige, maar beschadigde mestbanden heeft de rechtbank afgewezen.
Nu de rechtbank de vordering tot herstel van de beschadigde, maar wel aanwezige mestbanden heeft afgewezen en [geïntimeerden c.s.] geen incidenteel appel heeft ingesteld tegen de afwijzing van dit onderdeel van de schadevordering, is in dit appel nog slechts de vraag aan de orde naar de schadevergoeding voor de aanschaf en montage van de verwijderde mestbanden.
[geïntimeerden c.s.] hebben gesteld dat een deel van de mestbanden ontbrak bij de inventarisatie door deurwaarder Vermeulen op 15 december 2011. Volgens [geïntimeerden c.s.] waren de mestbanden tevoren wel aanwezig omdat het pluimveebedrijf slechts kan werken als deze mestbanden aanwezig zijn.
[appellanten c.s.] betwisten dat zij mestbanden hebben verwijderd na het ondertekenen van de Koopovereenkomst. [appellanten c.s.] voeren daartoe aan dat een aantal mestbanden beschadigd was geraakt en daardoor verwijderd moest worden en dat zij geen geld hadden om nieuwe mestbanden te kopen bij Vencomatic.
Nu [geïntimeerden c.s.] blijkens de tekst van de Koopovereenkomst de daar genoemde zaken gekocht hebben in de staat waarin ze zich bij de ondertekening van de Koopovereenkomst bevonden, is voor de beoordeling van de onderhavige vordering van belang hoeveel mestbanden op 22 augustus 2011 in het bedrijf aanwezig waren en of nadien nog mestbanden verwijderd zijn.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [appellanten c.s.] dienen [geïntimeerden c.s.] het bewijs hiervan te leveren.
Naar het oordeel van het hof is dit bewijs niet op voorhand geleverd door het proces-verbaal d.d. 15 december 2011 van deurwaarder Vermeulen. Niet alleen is dit proces-verbaal en de daarin gedane constateringen van veel latere datum dan 22 augustus 2011, maar voorts is dit proces-verbaal op het punt van de mestbanden niet erg duidelijk. Daarin staat immers slechts vermeld dat de “sub kavel nummer 1 genoemde mestbanden niet meer aanwezig waren”. Blijkens de vordering van [geïntimeerden c.s.] in eerste aanleg strekkende tot reparatie van beschadigde mestbanden (zie 2.12 en 2.13 van het vonnis van 13 november 2013) lijkt deze constatering van deurwaarder Vermeulen niet geheel juist danwel onvoldoende nauwkeurig. Ook de overige door [geïntimeerden c.s.] in het geding gebrachte bewijsmiddelen – foto’s en de aangifte bij de politie – zijn niet voldoende duidelijk en gespecificeerd om op voorhand aannemelijk te maken dat na 22 augustus 2011 mestbanden zijn verwijderd uit het bedrijf.
Het hof zal derhalve [geïntimeerden c.s.] toelaten tot het bewijs dat en tot welk aantal na 22 augustus 2011 door of namens [appellanten c.s.] mestbanden zijn verwijderd uit het pluimveebedrijf.
3.6
Voor het overige wordt iedere beslissing aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
laat [appellanten c.s.] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat bij de Koopovereenkomst niet alleen de Pluimveestalinrichting aan [geïntimeerden c.s.] is verkocht maar ook de Goederen;
laat [geïntimeerden c.s.] toe te bewijzen dat en tot welk aantal na 22 augustus 2011 door of namens [appellanten c.s.] mestbanden verwijderd zijn uit het pluimveebedrijf;
bepaalt, voor het geval partijen of één van hen bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. T. Rothuizen-van Dijk als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 24 februari 2015 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
verstaat dat partijen tevoren overleg plegen over het aantal en de persoon van de getuigen dat tegen deze datum zal worden opgeroepen en de volgorde waarin de getuigen zullen worden voorgebracht;
bepaalt dat de advocaten tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zullen opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. T. Rothuizen-van Dijk, J.Th. Begheyn en Th.Groenewald en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 februari 2015.