In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep van De Lage Landen International B.V. tegen PEPtivity. De zaak is ontstaan uit een incident dat is ingeleid op 23 oktober 2014, waarbij De Lage Landen in eerste aanleg door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 46.500,- aan [geïntimeerde]. De Lage Landen heeft in het incident gevorderd om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis van de kantonrechter te schorsen, dan wel zekerheid te stellen voor de betaling van het vonnis. Het hof heeft de incidentele vorderingen van De Lage Landen afgewezen, omdat het hof van oordeel was dat De Lage Landen geen gerechtvaardigd belang had bij de incidentele vorderingen. Het hof overwoog dat de door De Lage Landen aangedragen stellingen niet konden leiden tot de conclusie dat er sprake was van een juridische of feitelijke misslag in het bestreden vonnis. Het hof heeft ook geoordeeld dat de belangenafweging in het kader van de vordering tot zekerheidstelling niet in het voordeel van De Lage Landen uitviel, omdat [geïntimeerde] voldoende had aangetoond dat er geen reëel restitutierisico bestond. De Lage Landen werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak is vervolgens naar de rol van 3 maart 2015 verwezen voor het nemen van de memorie van antwoord.