De uitvoerbaarheid bij voorraad heeft in het algemeen tot doel de gerechtigde niet langer te laten wachten op hetgeen hem - na een volledig en afgesloten onderzoek in eerste aanleg - rechtens toekomt. Reeds hierin ligt het belang van [geïntimeerde] besloten bij tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis in kort geding. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd kan aan dit belang van [geïntimeerde] in onvoldoende mate afdoen.
Uit punt 21. van de zijdens [appellant] overgelegde pleitnota blijkt dat [appellant] ook ter zitting bij de voorzieningenrechter al heeft aangevoerd dat sprake is van een dreigende faillissementssituatie zijnerzijds en dat de zijdens [geïntimeerde] gevorderde wettelijke verhoging en/of de dwangsom op afgifte van loonstroken en jaaropgave daarom op nihil gesteld of in ieder geval fors gematigd dienen te worden. Dit argument moet daarom worden geacht al in eerste aanleg te zijn meegewogen.
Als nieuwe, na het vonnis voorgevallen omstandigheid, die niet al in eerste aanleg is aangevoerd en ook niet had kunnen worden aangevoerd, heeft [appellant] aangevoerd dat er een serieus risico op een faillissement bestaat indien hij de bedragen moet betalen waartoe de voorzieningenrechter hem bij het bestreden vonnis heeft veroordeeld. Ter onderbouwing hiervan heeft [appellant] verwezen naar de brief d.d. 25 november 2014 van de heer [medewerker van AB+] van AB+ Administratie- en Belastingadvieskantoor (productie 7 appeldagvaarding) (hierna: [medewerker van AB+]).
Hiermee heeft [appellant] de door hem gestelde dreigende faillissementssituatie tegenover de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof onvoldoende feitelijk onderbouwd. [medewerker van AB+] spreekt in zijn brief van een toename van de liquiditeitsproblemen van [appellant] als gevolg van ‘de opgelegde boete’, hetgeen er volgens [medewerker van AB+] toe
kanleiden dat [appellant] niet meer aan zijn financiële verplichtingen (de brief spreekt overigens van ‘verplichten’) kan voldoen, waardoor een
eventueelfaillissement
kanontstaan (cursivering: hof). Zo [medewerker van AB+] met ‘de opgelegde boete’ doelt op de door de voorzieningenrechter aan [appellant] opgelegde bedragen, heeft aldus te gelden dat [medewerker van AB+] veel minder stellig is dan [appellant] doet voorkomen.
De brief d.d. 13 november 2014 van [brouwerij] Brouwerij B.V. te [vestigingsplaats] (productie 10 appeldagvaarding) waarin melding wordt gemaakt van een openstaand bedrag van € 17.143,67, met het verzoek om op korte termijn tot betaling daarvan over te gaan, is naar het oordeel van het hof op zichzelf genomen onvoldoende om bij een belangenafweging in het kader van dit incident ten gunste van [appellant] te werken. Hetzelfde heeft naar het oordeel van het hof te gelden voor de resultaten van de horeca-onderneming van [appellant] van € 22.556,-- in 2012 en € 35.702,-- in 2013, op basis van de wint- en verliesrekening per ultimo 2012 respectievelijk ultimo 2013. Recente financiële gegevens zijn niet overgelegd.
De omstandigheid dat [appellant] van de resultaten van zijn onderneming naar eigen zeggen een gezin van drie personen ([appellant] zelf, zijn partner en zijn dochter) moet onderhouden, maakt het voorgaande niet anders.
Het door hem gestelde restitutierisico heeft [appellant] tegenover de betwisting van [geïntimeerde] niet nader onderbouwd.
Een belangenafweging kan daarom niet in het voordeel van [appellant] uitvallen.