In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een incident ex artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De zaak is ontstaan uit een hoger beroep dat door de appellanten is ingeleid tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de appellanten zijn veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 13.711,47 aan de geïntimeerde, Loon en Transportbedrijf [loon en transportbedrijf] V.O.F. De appellanten, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.Ph.E.M. Cratsborn, hebben in het incident gevorderd dat de tenuitvoerlegging van het vonnis wordt geschorst totdat er in hoger beroep een einduitspraak is gedaan.
Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten geen memorie van antwoord in het incident hebben ingediend en heeft vervolgens een datum voor arrest bepaald. De appellanten hebben aangevoerd dat het bestreden vonnis op een kennelijke juridische en feitelijke misslag berust, omdat de kantonrechter de verklaringen van de appellanten niet in zijn oordeel heeft meegenomen. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag, aangezien de kantonrechter voldoende bewijs heeft geacht voor de vordering van de geïntimeerde.
De vordering van de appellanten is afgewezen, omdat zij geen nieuwe omstandigheden hebben aangevoerd die na het vonnis zijn voorgevallen. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. Het hof heeft de zaak naar de rol van 10 maart 2015 verwezen voor het nemen van de memorie van grieven, waarbij iedere verdere beslissing is aangehouden.