ECLI:NL:GHSHE:2015:571

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
18 februari 2015
Zaaknummer
20-001254-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplichtigheid aan moord/doodslag wegens ontbreken van opzet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar voor medeplichtigheid aan moord dan wel doodslag, maar heeft hoger beroep ingesteld. De zaak betreft een fatale confrontatie in Cuijk waarbij het slachtoffer door medeverdachten met messteken om het leven is gebracht. De verdachte had informatie verstrekt over de persoon die hun zusje zou hebben misbruikt en was aanwezig bij de confrontatie, maar het hof oordeelde dat niet bewezen kon worden dat zijn opzet gericht was op het door de medeverdachten gepleegde misdrijf. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. Tevens werd de vordering tot schadevergoeding van de nabestaanden niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte niet aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001254-13
Uitspraak : 18 februari 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 11 april 2013 in de strafzaak met parketnummer 01-849593-10 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde (medeplegen van) moord dan wel doodslag en ter zake van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan medeplegen van moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is de vordering tot schadevergoeding van de nabestaanden van het slachtoffer gedeeltelijk toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft, anders dan in de schriftelijke vordering is vermeld, gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, verdachte zal vrijspreken van het primair ten laste gelegde en bewezen zal verklaren dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat sprake is van medeplichtigheid aan medeplegen van doodslag, en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de nabestaanden van het slachtoffer heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat deze gedeeltelijk kan worden toegewezen, te weten voor zover deze betrekking heeft op de posten 2 (voor zover dit ziet op de griffierechten), 3, 4, 6 (ten aanzien van de vader en de moeder van het slachtoffer) en 8 (voor zover dit ziet op het bijwonen van de zittingen van de rechtbank), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft ten aanzien van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de nabestaanden van het slachtoffer heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de bepleite vrijspraak, de nabestaanden in de vordering niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 september 2010 te Cuijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met een of meer mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), in de hals/nek en/of in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2], op of omstreeks 22 september 2010 te Cuijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer van hun mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met een of meer mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), in de hals/nek en/of in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf, hij, verdachte, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door middels internet (Hyves en/of Google) te achterhalen wie de persoon zou zijn die [zusje verdachte] zou hebben misbruikt en/of middels het internet (Hyves en/of Google) op zoek te gaan naar de woonplaats en/of verblijfplaats en/of het adres van voornoemde [slachtoffer] en/of door (vervolgens) met die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] naar de woonplaats van voornoemde [slachtoffer] te rijden, te weten Cuijk, om aldaar op zoek te gaan naar voornoemde [slachtoffer] en/of door aldaar met die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] navraag te doen naar de verblijfplaats van voornoemde [slachtoffer] en/of door met die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] de omgeving rond de ouderlijke woning van voornoemde [slachtoffer] ‘af te leggen’ en/of te verkennen en/of door (vervolgens) kort voor en/of ten tijde van de confrontatie tussen [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] met voornoemde [slachtoffer], te roepen en/of te schreeuwen ‘steek hem, steek hem’ en/of door plaats te nemen op de bestuurdersplaats van de auto van die [medeverdachte 1], welke auto zich (met draaiende motor) bevond in de nabijheid van voornoemde dader(s).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak

Ten aanzien van het primair ten laste gelegde:

Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat bij gebrek aan voldoende bewijs niet kan worden bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Vaststaat dat de verdachte tijdens het incident waarbij het slachtoffer dodelijk is verwond zelf geen uitvoeringshandelingen heeft verricht. Ook overigens is de intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het feit (het meehelpen bij het opsporen van het latere slachtoffer) niet van zodanig gewicht geweest dat op grond daarvan zou kunnen worden gesproken van medeplegen. Het hof merkt daarbij nog op dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wist dat de medeverdachten messen hebben meegenomen bij hun vertrek uit de woning om op zoek te gaan naar het latere slachtoffer en evenmin dat hij hiervan op enig moment nadien op de hoogte is geraakt. Mitsdien zal verdachte van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.

Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:

De verdachte wordt subsidiair verweten dat hij opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft tot en/of bij een door de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gepleegd misdrijf, te weten het medeplegen van moord dan wel doodslag op het slachtoffer [slachtoffer] door middel van het steken met een of meer messen dan wel scherpe en/of puntige voorwerpen in de hals/nek en/of in het lichaam van deze [slachtoffer].
Artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht, de strafbaarstelling van medeplichtigheid aan een misdrijf, bedoelt strafbaar te stellen het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf.
Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid als bedoeld in artikel 48 onder 1° of 2° van het Wetboek van Strafrecht moet komen vast te staan dat verdachtes opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op het behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf dan wel op het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf en voorts dat verdachtes opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op het door de dader(s) gepleegde misdrijf (gronddelict). Daarbij geldt dat het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet gericht hoeft te zijn op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Ingeval het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) was gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de verdachte wel was gericht voldoende verband houden met het gronddelict. Of van een dergelijk verband sprake is, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Doorgaans zal kunnen worden aangenomen dat dit verband bestaat indien het misdrijf waarop het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige was gericht een onderdeel vormt van het gronddelict, zoals het geval is bij een misdrijf dat is begaan onder strafverzwarende omstandigheden. Maar ook in andere gevallen, waarbij zowel de aard van het gronddelict als de aard van de gedraging van de medeplichtige en de overige omstandigheden van het geval van belang zijn, kan sprake zijn van een dergelijk verband (vgl. HR 2 oktober 2007, LJN BA7932, NJ 2007, 553; HR 22 maart 2011, LJN BO4471, NJ 2011, 342).
Uit het onderzoek is gebleken dat het latere slachtoffer [slachtoffer] door de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ervan werd verdacht dat hij het zusje van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] zou hebben misbruikt. Nadat de verdachte hiervan op de hoogte was geraakt, heeft hij op internet via Hyves en Google gezocht teneinde de identiteit en de verblijfplaats van de persoon die hiervoor verantwoordelijk zou zijn, te achterhalen. De verdachte heeft de door hem op internet gevonden informatie met in ieder geval medeverdachte [medeverdachte 1] gedeeld.
Op enig moment is de verdachte samen met de medeverdachten uit de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] vertrokken en met de auto van medeverdachte [medeverdachte 1] – zijnde een bordeauxrode Peugeot – naar Cuijk – de woonplaats van [slachtoffer] – gereden. [medeverdachte 1] bestuurde de auto, [medeverdachte 2] zat op de bijrijdersplaats en de verdachte zat achterin. Zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] hebben zich bij het vertrek uit de woning voorzien van een mes.
Aangekomen in Cuijk hebben de verdachte en de medeverdachten rondgereden en verder navraag en/of onderzoek gedaan naar het verblijfadres van [slachtoffer]. Op enig moment zijn de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] uit de auto gestapt en te voet verder gaan zoeken naar [slachtoffer]. De verdachte heeft toen achter het stuur van de auto plaatsgenomen.
Toen de medeverdachten [slachtoffer] uiteindelijk op straat troffen is het tot een confrontatie gekomen waarbij [slachtoffer] is geslagen en geschopt en met messen is gestoken. Het slachtoffer is korte tijd later aan zijn verwondingen overleden.
De verdachte heeft verklaard dat er geen bedoeling achter zat om naar Cuijk te rijden en dat hij niet wist waar zij heen gingen of waarom. Hij heeft ontkend dat hij, toen de medeverdachten [slachtoffer] uiteindelijk op straat troffen, zich in de auto van medeverdachte [medeverdachte 1] in de directe nabijheid bevond.
Anders dan door de verdediging is betoogd, is het hof van oordeel dat uit het onderzoek is gebleken dat de verdachte in ieder geval ook nog bij het begin van de confrontatie tussen de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] enerzijds en [slachtoffer] anderzijds in de auto in de straat aanwezig is geweest en het incident in ieder geval gedeeltelijk heeft waargenomen. Het hof ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de door de getuige [getuige] bij de politie afgelegde verklaring op dit punt te twijfelen nu deze verklaring steun vindt in de verklaring van verbalisant [verbalisant] dat [getuige] reeds zeer kort na het incident aan hem heeft gemeld dat een derde persoon in een rode auto bij het incident betrokken is, alsmede in een telefoongesprek nadien tussen [betrokkene 1] (de moeder van de verdachte) en een vrouw genaamd [betrokkene 2] waarin wordt gezegd dat ‘[verdachte]’ (het hof begrijpt: verdachte) haar ([betrokkene 2]) heeft verteld hoe het is gegaan en dat hij alles heeft gezien vanuit de auto.
Uit het voorgaande blijkt derhalve dat de verdachte aan [medeverdachte 1] informatie heeft verstrekt over de persoon die hun zusje zou hebben misbruikt, dat hij mee op zoek is gegaan naar die persoon, dat hij bij het begin van de confrontatie tussen de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] enerzijds en [slachtoffer] anderzijds in de directe nabijheid als bestuurder in de auto heeft gezeten en dat de confrontatie uiteindelijk heeft geleid tot de dood van [slachtoffer].
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof evenwel van oordeel dat bij gebrek aan voldoende bewijs niet kan worden bewezen dat het opzet van de verdachte – al dan niet in voorwaardelijke vorm – was gericht op het door de medeverdachten gepleegde misdrijf zoals omschreven in de tenlastelegging, dan wel op een onderdeel daarvan. Het hof overweegt daartoe dat in het onderhavige geval onvoldoende is komen vast te staan dat de verdachte en de medeverdachten bij hun vertrek uit de woning of in de periode tot aan het moment van de confrontatie met [slachtoffer] het voornemen hebben gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven. Op basis van het dossier kan ook niet worden vastgesteld dat de verdachte op enig moment wist dat de medeverdachten zich beiden hadden voorzien van een mes.
Het hof gaat ervan uit dat de confrontatie met het slachtoffer op straat, als gevolg van de oplopende spanningen in verband met de verdenking die zij jegens [slachtoffer] hadden, bij de medeverdachten heeft geleid tot een ogenblikkelijke gemoedsopwelling als gevolg waarvan het slachtoffer is gestoken, hetgeen tot diens dood heeft geleid. Hoewel de verdachte bij het begin van de confrontatie wel in de directe nabijheid was, blijkt niet dat hij daarbij op enigerlei wijze behulpzaam is geweest, dat hij op enigerlei wijze het misdrijf heeft bevorderd of vergemakkelijkt, ook niet bezien in relatie met het eerder op zoek gaan naar het slachtoffer.
Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat niet kan worden bewezen dat het opzet van de verdachte – ook niet in voorwaardelijke vorm – was gericht op de dood van het slachtoffer.
Wel acht het hof het aannemelijk dat de verdachte heeft geweten dat er een confrontatie zou gaan plaatsvinden tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] enerzijds en [slachtoffer] anderzijds: hij is immers nadat hij had vernomen dat zijn zusje was misbruikt, met de medeverdachten op zoek gegaan naar het latere slachtoffer. Gesteld kan worden dat de verdachte daarbij minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de confrontatie zou leiden tot (bijvoorbeeld) een bedreiging of tot een mishandeling. In het onderhavige geval houdt dit opzet van de verdachte echter onvoldoende verband met het gronddelict – het medeplegen van doodslag door het steken met een of meer messen – zodat niet kan worden bewezen dat de verdachte medeplichtig is geweest aan het door de medeverdachten gepleegde feit zoals ten laste gelegd. Mitsdien zal verdachte eveneens van het subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Vordering tot schadevergoeding van de nabestaanden van het slachtoffer
In eerste aanleg is namens de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer] een vordering tot schadevergoeding ingediend met een totaalbedrag van € 32.699,46, te vermeerderen met de wettelijke rente. [1] Ter terechtzitting van de rechtbank van 20 maart 2013 is de vordering verminderd tot een bedrag van in totaal € 32.130,46, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering toegewezen tot een bedrag van in totaal € 15.344,46, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep hebben de nabestaanden laten berichten dat zij de vordering volledig wensen te handhaven. [2] Daarbij is opgemerkt dat de nabestaanden inmiddels naar Turkije zijn verhuisd en dat de verhuiskosten (post 7), anders dan in eerste aanleg toen de verhuizing nog niet had plaatsgevonden, nu wel zijn gemaakt. Namens de nabestaanden is in hoger beroep een bedrag van € 10.642,77 aan verhuis- en reiskosten gevorderd. De hoogte van de vordering in hoger beroep bedraagt derhalve in totaal € 39.773,23, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het hof overweegt als volgt.
Nu verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en mitsdien aan verdachte ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor schade zou zijn veroorzaakt, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, dienen de nabestaanden van het slachtoffer in hun vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te worden verklaard.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart
niet bewezendat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de nabestaanden van het slachtoffer ([nabestaande 1], [nabestaande 2] en [nabestaande 3]) in hun
vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst voornoemde benadeelde partijen in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken
kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. T. Kooijmans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. F. Gerritsen, griffier,
en op 18 februari 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. T. Kooijmans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Brieven d.d. 18 en 28 maart 2013 met bijlagen van [advocaat], advocaat van de nabestaanden.
2.Brief d.d. 12 juni 2014 met bijlagen van [advocaat], advocaat van de nabestaanden.