ECLI:NL:GHSHE:2015:621

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 februari 2015
Publicatiedatum
27 februari 2015
Zaaknummer
F 200.142.209_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap in hoger beroep met betrekking tot echtscheiding

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na de echtscheiding van partijen, die op 25 september 2010 in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 29 november 2013 de echtscheiding uitgesproken en de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap gelast. De vrouw heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking te vernietigen voor zover het betreft de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De man heeft in incidenteel appel verzocht om de beschikking te bekrachtigen en heeft tevens een verzoek ingediend tot vernietiging van de beschikking voor zover het betreft de verdeling van de auto’s. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 december 2014 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken en heeft de grieven van beide partijen besproken. Het hof heeft vastgesteld dat de voormalige echtelijke woning en het appartementsrecht onderwerp van geschil zijn, evenals de koopsompolis, het krediet bij Interbank en diverse verrekenposten. Het hof heeft besloten dat er een deskundigenonderzoek moet plaatsvinden naar de waarde van het appartementsrecht, en heeft de deskundige benoemd. De kosten van het deskundigenonderzoek worden gelijkelijk verdeeld over beide partijen. De beslissing van het hof houdt in dat de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap niet definitief kan worden vastgesteld zonder de uitkomsten van het deskundigenonderzoek. De zaak is aangehouden tot 25 juni 2015 voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 26 februari 2015
Zaaknummer: F 200.142.209/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/258787/FA RK 13-647
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te
[woonplaats],
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel
,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. de Haan,
tegen
[de man],
wonende te
[woonplaats],
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel
,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. E. Maalsen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 29 november 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 februari 2014, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en opnieuw rechtdoende te bepalen dat verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zal plaatsvinden, met vaststelling van een overbedelingsvordering, op een nader te bepalen wijze, met in acht name van de door de vrouw geformuleerde grieven.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 april 2014, heeft de man verzocht het hoger beroep niet-ontvankelijk dan wel ongegrond te verklaren en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, waar nodig onder verbetering of aanvulling van de (rechts)gronden.
Tevens heeft de man incidenteel appel ingesteld en – naar het hof begrijpt – verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de auto’s aan partijen worden toegescheiden zonder nadere verrekening en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de man ter zake de verdeling van de auto’s een bedrag toekomt van € 621,-.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 december 2014.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. De Haan;
  • de man, bijgestaan door mr. Maalsen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 25 oktober 2013;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 26 maart 2014;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 20 november 2014.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel
3.1.
Partijen zijn op 25 september 2010 te [huwelijksplaats] met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Oost-Brabant tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 30 december 2013 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover in hoger beroep van belang, de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen gelast, als overwogen in paragraaf 2.1 tot en met 2.5 van de bestreden beschikking.
3.4.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
Het hof distilleert uit het beroepschrift van de vrouw acht grieven. De man heeft in zijn incidenteel appel één grief aangevoerd. De grieven zien op de volgende onderwerpen:
  • Woning [adres] te [plaats];
  • Appartementsrecht [adres] te [plaats];
  • Koopsompolis;
  • Krediet Interbank;
  • Verrekenposten;
  • Schikking de heer [de heer];
  • Nota’s belastingdienst;
  • Auto’s;
  • Overbedelingsvordering.
3.6.
Het hof zal de onderwerpen hierna bespreken. Nu partijen daartegen geen grief hebben gericht, gaat het hof voor het bepalen van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap uit van de door de rechtbank gehanteerde peildatum van 5 februari 2013, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding en waarop de huwelijksgoederengemeenschap van partijen is ontbonden.
3.7.
Woning [adres] te [plaats]
3.7.1.
Aangaande de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [plaats] en de daarop rustende hypothecaire geldlening heeft de rechtbank het volgende overwogen:

Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat deze woning, die door de vrouw bewoond wordt en te koop staat, in de verkoop blijft voor een vraagprijs van € 300.000,00 voor de duur van maximaal een jaar. Op 1 november 2014 zal de vraagprijs indien nodig worden aangepast, op advies van de makelaar die de woning in de verkoop heeft. Partijen zijn overeengekomen dat de vrouw tot de verkoop van de woningalleaan de woning verbonden kosten voor haar rekening neemt, zoals de hypotheekrente, de gebruikerslasten, de eigenaarslasten, de verzekeringskosten en de onderhoudskosten. Indien de vrouw mogelijkheid ziet de woning alsnog over te nemen zullen partijen hierover in overleg treden. Indien de woning wordt verkocht aan een derde zal de verkoopopbrengst, na aflossing van de hypothecaire geldlening, bij helfte worden gedeeld, dan wel zullen partijen een eventuele restschuld bij helfte dragen.
3.7.2.
De vrouw stelt dat in rechtsoverweging 2.3.1 van de bestreden beschikking ten onrechte door de rechtbank is vastgesteld dat partijen ter zitting zijn overeengekomen dat de woning aan de [adres] in de verkoop blijft voor een vraagprijs van € 300.000,-. De huidige vraagprijs is en blijft € 319.000,-. Voorts kan de vrouw niet plaatsen dat op 1 november 2014 de vraagprijs zal worden aangepast op advies van de makelaar. De rechtbank had eenvoudig dienen vast te leggen dat de woning tot 1 november 2014 voor de thans aangeboden waarde in de verkoop blijft en de rechtbank had zich dienen te onthouden van niet overeengekomen toevoegingen.
De man heeft de grief van de vrouw bestreden.
3.7.3.
Het hof overweegt als volgt.
Partijen zijn, ieder voor de helft, eigenaar van de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [plaats]. Anders dan in de bestreden beschikking is opgenomen, is gebleken dat de vraagprijs van de woning ad € 319.000,- niet is verlaagd per 1 november 2014. Uit het verhandelde ter zitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat de vrouw de voormalige echtelijke woning wenst over te nemen, waarbij zij de verplichtingen voortvloeiende uit de daarop rustende hypothecaire geldlening voor haar rekening wil nemen. De man kan daarmee alleen instemmen indien hij door de bank wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op de woning rustende hypotheekschuld.
Hoewel de vrouw, hetgeen niet is weersproken door de man, in staat is om thans alle aan de woning verbonden kosten voor haar rekening te nemen, zoals de hypotheekrente, de gebruikerslasten, de eigenaarslasten, de verzekeringskosten en de onderhoudskosten, is gebleken dat de vrouw niet in staat is om binnen afzienbare tijd te realiseren dat de bank ermee instemt dat de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor voormelde hypotheekschuld.
Nu de man desgevraagd heeft verklaard niet bereid te zijn om ten aanzien van de woning in een onverdeeldheid te blijven met de vrouw totdat zij op enig moment wel in staat is om de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld te laten ontslaan, brengt dat met zich mee dat, zoals de rechtbank eerder heeft overwogen, de woning verkocht dient te worden aan een derde, waarbij de verkoopopbrengst, na aflossing van de hypothecaire geldlening, bij helfte dient te worden verdeeld. Indien sprake is van een restschuld, dan dienen partijen deze bij helfte te dragen.
3.8.
Appartementsrecht [adres] te [plaats]
3.8.1.
Aangaande het appartementsrecht aan de [adres] te [plaats] en de daarop rustende hypothecaire geldlening heeft de rechtbank het volgende overwogen:

Tussen partijen staat vast dat deze woning zal worden toegedeeld aan de man. In geschil is de waarde waartegen deze toedeling dient te geschieden. Toedeling van de woning dient te geschieden tegen de waarde bij onderhandse verkoop, vrij op te leveren, van de woning in de toestand waarin deze zich thans bevindt. Teneinde deze waarde te bepalen zal de woning op beider kosten worden getaxeerd door een makelaar van ACM makelaardij B.V. te [vestigingsplaats], welk kantoor door partijen zelf zal worden aangezocht. De getaxeerde waarde is bindend voor partijen. Toedeling van de woning aan de man zal geschieden tegen de getaxeerde waarde. De aan deze woning verbonden hypothecaire geldlening is enkel op naam van de man aangegaan, zodat de man draagplichtig is voor de schuld. De man zal de helft van de eventuele overwaarde aan de vrouw dienen te voldoen, terwijl de vrouw de helft van een eventuele onderwaarde aan de man verschuldigd zal zijn.
3.8.2.
De vrouw stelt dat ACM makelaardij B.V. op basis van de bestreden beschikking inmiddels een taxatierapport heeft opgesteld dat uitkomt op een waarde van € 165.000,-. Volgens de vrouw heeft de makelaar getaxeerd naar verkoopopbrengst, terwijl er een groot verschil is tussen haalbare aankoopprijs en haalbare verkoopprijs. Voor genoemde taxatieprijs van € 165.000,- valt geen enkel van de ter plekke vergelijkbare appartementen aan te kopen. De vrouw is van mening dat het appartement getaxeerd dient te worden voor de prijs die de man op de markt kwijt zou zijn geweest voor de aankoop van een gelijkwaardig appartement. De vrouw verzoekt het hof een derde taxateur te benoemen met als opdracht om hetzij de waarde te laten bepalen van de haalbare inkoopprijs, hetzij om deze de opdracht te geven zowel een haalbare inkoop- als een haalbare verkoopprijs vast te stellen op basis waarvan alsnog verdeling dient plaats te vinden. Vooralsnog stelt de vrouw dat de woning gewaardeerd dient te blijven op een bedrag van € 210.000,-.
3.8.3.
De man heeft de grief van de vrouw bestreden. Volgens de man is de getaxeerde waarde tot stand gekomen na uitgebreid onderzoek, waarbij onder meer een vergelijking heeft plaatsgevonden met andere vergelijkbare objecten.
3.8.4.
Het hof overweegt als volgt.
Partijen zijn het eens over de toedeling van het appartementsrecht aan de man, maar zij verschillen van mening over de door ACM makelaardij B.V. getaxeerde waarde van het appartementsrecht waartegen toedeling van het appartementsrecht aan de man dient te geschieden. De vrouw heeft er op gewezen dat de heer [de heer] bereid was het appartement voor een bedrag van € 210.000,- te kopen en dat vergelijkbare appartementen tegen een aanmerkelijk hogere prijs te koop worden aangeboden. In dat licht bezien is de door ACM makelaardij B.V. getaxeerde waarde van €165.000,- erg laag.
Het hof acht, gelet op hetgeen de vrouw in dezen heeft aangevoerd, op dit punt een nader deskundigenonderzoek noodzakelijk. Het hof is voornemens aan de te benoemen deskundige de vraag voor te leggen wat de waarde is van het appartementsrecht [adres] te [plaats], te taxeren op basis van de economische waarde, vrij van gebruik, per opnamedatum.
Het hof is gelet op de omstandigheden van dit geding voornemens de kosten van de deskundige voorshands gelijkelijk ten laste van partijen te brengen.
Bij nadere akte heeft de vrouw zich op het standpunt gesteld dat het hof dient te anticiperen op het wetvoorstel nr 33 987 waarin is opgenomen dat voorhuwelijkse goederen en schulden privé blijven zodat de vrouw niet gehouden kan worden enig bedrag aan de man te betalen in verband met dit appartement. Het hof ziet echter geen enkele grond voor anticipatie op voornoemd wetvoorstel, reeds omdat (ongewijzigde) invoering van dit voorstel van wet een zeer wezenlijke wijziging ten opzichte van de thans geldende regeling betekent.
3.9.
Koopsompolis
3.9.1.
De rechtbank heeft aangaande de koopsompolis op naam van de vrouw geoordeeld dat de afkoopwaarde van de koopsompolis op het moment van de notariële overdracht van de woning aan de [adres], bij helfte zal worden verdeeld.
3.9.2.
De vrouw stelt dat het – nu zij in de woning wil blijven wonen – onbegrijpelijk is dat de rechtbank de afkoopwaarde van de koopsompolis niet direct toe scheidt aan de man die daaraan de hoogste waarde koppelt van € 24.000,-, zodat de vrouw daarvan de helft ontvangt. De man heeft de grief van de vrouw bestreden.
3.9.3.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de koopsompolis is gekoppeld aan de hypotheek die rust op de woning aan de [adres] en dat deze polis pas op zijn vroegst tot uitkering kan komen op het moment van verkoop van de woning. Nu, gelet op het hiervoor overwogene onder rov. 3.7.3, de woning dient te worden verkocht, leidt dat ertoe dat de afkoopwaarde van de koopsompolis (bij partijen genoegzaam bekend) op het moment van de notariële overdracht van de woning, bij helfte dient te worden verdeeld. Dit betekent dat de grief van de vrouw faalt.
3.10.
Krediet Interbank
3.10.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering op de heer [de heer] (bij partijen genoegzaam bekend) zal worden toebedeeld aan de man, onder de verplichting van de man het krediet bij Interbank af te lossen, voor welk krediet de man in de onderlinge verhouding van partijen draagplichtig zal zijn. De vrouw dient het bedrag van € 700,- dat zij van de heer [de heer] ter aflossing heeft ontvangen aan de man te voldoen.
3.10.2.
De vrouw stelt dat het oordeel van de rechtbank voor haar niet goed begrijpelijk is, nu de rechtbank ten aanzien van de toedeling van de [adres] er van uit gaat dat de vrouw er voor heeft zorg te dragen dat de man wordt ontslagen uit zijn aansprakelijkheid voor de openstaande hypotheekverplichtingen. De vrouw is alleszins bereid het door haar ontvangen bedrag van de heer [de heer] van € 700,- aan de man te voldoen, maar uitsluitend onder de voorwaarde dat zij dan eveneens op voorhand wordt ontslagen uit de verplichtingen van de kredietovereenkomst.
3.10.3.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de vrouw stelt, kan de rechtbank niet bepalen dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor het krediet bij Interbank, nu Interbank geen partij is in onderhavige procedure. De rechtbank en het hof kunnen uitsluitend bepalen wie van partijen in de onderlinge verhouding een schuld voor zijn rekening dient te nemen, maar daar is een derde zoals in dit geval Interbank, niet aan gebonden. Wat daar verder ook van zij, ter zitting in hoger beroep heeft de man toegezegd de vrouw te zullen vrijwaren voor verplichtingen en aanspraken voortvloeiende uit het lopende krediet bij Interbank.
3.11.
Verrekenposten
3.11.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw ter zake de woonlasten/gebruikerslasten verbonden aan de woning aan de [adres] te [plaats] die door de man zijn voldaan, te weten een bedrag van € 374,-, aan de man dient te voldoen. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de vrouw de helft van de kosten van de rekening CAK ad € 385,34 dient te dragen en dat zij ter zake een bedrag van € 192,67 dient te voldoen aan de man. Tot slot heeft de rechtbank aangaande de advocaatkosten [de heer] ad € 438,65 geoordeeld dat de vrouw de helft van deze kosten dient te dragen, zodat zij een bedrag van € 219,33 dient te voldoen aan de man.
3.11.2.
De vrouw stelt dat het betalen van voornoemde bedragen gekoppeld moet worden aan het ontslag van haar uit de verplichtingen van de kredietovereenkomst nu zij nog steeds het risico loopt hiervoor aansprakelijk te worden gesteld.
De man heeft de grief van de vrouw bestreden.
3.11.3.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt vast dat de vrouw de verrekenposten aangaande de woonlasten/gebruikerslasten woning [adres] ad € 374,-, de rekening CAK ad € 385,34 en de advocaatkosten [de heer] ad € 438,65 op zich zelf niet heeft betwist. De vrouw is het alleen niet eens dat de man zonder overleg een advocaat heeft ingeschakeld voor het incasseren van een vordering op de heer [de heer], hetgeen door de man gemotiveerd is betwist.
In hetgeen door de vrouw is aangevoerd ziet het hof ten aanzien van voormelde posten geen aanleiding anders te beslissen dan de rechtbank heeft gedaan.
Dit betekent dat de grief van de vrouw faalt.
3.12.
Schikking de heer [de heer]
3.12.1.
De vrouw stelt dat de man een bedrag van € 9.500,- heeft ontvangen van de heer [de heer] wegens het niet nakomen van een gesloten koopovereenkomst aangaande het appartementsrecht aan de [adres] te [plaats], welke koopovereenkomst reeds gesloten was voor het indienen van het echtscheidingsverzoek. Derhalve stelt de vrouw een vordering te hebben op de man ten belope van de helft van voornoemd bedrag van 9.500,-, zijnde € 4.750,-.
3.12.2.
De man heeft de stelling van de vrouw gemotiveerd betwist en stelt dat de vordering is ontstaan na de tussen partijen overeengekomen peildatum van 5 februari 2013, zodat deze vordering niet voor verdeling in aanmerking komt.
3.12.3.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt onweersproken vast dat de man een bedrag van € 9.500,- heeft ontvangen van de heer [de heer] wegens het niet nakomen van de tussen [de heer] en de man gesloten koopovereenkomst aangaande het appartementsrecht aan de [adres] te [plaats]. Anders dan de man, is het hof van oordeel dat de vrouw de helft van voormeld bedrag ad € 9.500,- toekomt, zijnde € 4.750,-. Het hof overweegt daarbij dat gebleken is dat de koopovereenkomst tussen [de heer] en de man dateert van vóór de door de rechtbank gehanteerde peildatum van 5 februari 2013, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, en die overeenkomst op dat tijdstip niet was nagekomen zodat de vordering reeds opeisbaar was ten tijde van de peildatum. Dat de man en [de heer] nadien een schikking hebben getroffen doet daaraan niet af. Aldus zal het hof bepalen dat de vrouw recht heeft op de helft van voornoemd bedrag.
3.13.
Nota’s belastingdienst
3.13.1.
De vrouw stelt dat zij ter zake diverse openstaande vorderingen van de belastingdienst daterend van voor de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding heeft betaald een bedrag van in totaal € 3.533,-, zodat zij bij de man aanspraak maakt op de helft van dit bedrag, te weten € 1.766,50.
De man betwist de stelling van de vrouw.
3.13.2.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de door de vrouw in het geding gebrachte nota’s van de belastingdienst, stelt het hof onweersproken vast dat deze nota’s alle dateren van vóór 5 februari 2013, zijnde de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend en dientengevolge de huwelijksgoederengemeenschap van partijen is ontbonden. Nu door de man niet is betwist dat de vrouw deze nota’s van in totaal € 3.533,- heeft voldaan, brengt dat met zich mee dat de vrouw een regres heeft op de man voor de helft van voormeld bedrag van € 3.533,-, zijnde € 1.766,50. Het hof zal de verplichting van de man jegens de vrouw aldus in het dictum van de eindbeschikking opnemen.
3.14.
Auto’s (grief in het incidenteel appel van de man)
3.14.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Peugeot [107] zal worden toebedeeld aan de man zonder verrekening van de waarde, waarbij de man in de onderlinge verhouding draagplichtig is voor de aan de Peugeot verbonden financiering. Ter zake de Citroën C1 heeft de rechtbank geoordeeld dat deze zonder verrekening van de waarde zal worden toebedeeld aan de vrouw, waarbij de vrouw in de onderlinge verhouding draagplichtig wordt geacht voor de aan de Citroën verbonden financiering.
3.14.2.
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan het verschil in financiering die op de auto’s rust. De man stelt ter zake de verdeling dat aan hem toekomt een bedrag van € 621,-.
3.14.3.
Het hof overweegt als volgt.
Vaststaat dat zowel de Peugeot 107 als de Citroën C1 een gemeenschapsgoed is. Dat betekent dat de schuld die partijen zijn aangegaan voor de aanschaf van de Peugeot en de Citroën gemeenschappelijk is, zodat partijen deze schuld ieder voor de helft dienen te dragen. Van feiten en omstandigheden die afwijking op dit uitgangspunt rechtvaardigen, is het hof niet gebleken.
3.15.
Overbedelingsvordering
3.15.1.
De rechtbank heeft overwogen dat zij aan het beoordelen van de verzoeken ter zake de vaststelling van een overbedelingsvordering niet toe komt, nu de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap niet wordt vastgesteld, maar slechts de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap wordt gelast.
3.15.2.
De vrouw stelt dat nu de man een veel hogere waarde toekent aan de koopsompolis er wel degelijk een overbedelingsvordering dient te worden vastgesteld.
3.15.3.
Het hof overweegt als volgt.
Ook in hoger beroep komt het hof niet toe aan de beoordeling van het verzoek tot vaststelling van een overbedelingsvordering, nu het hof gelet op de voorhanden zijnde gegevens niet in staat is om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen. Zo bestaat er nochtans geen duidelijkheid omtrent de waarde waartegen de voormalige echtelijke woning zal worden verkocht, hetgeen voor de beoordeling of er al dan niet sprake zal zijn van een overbedelingsvordering wel van belang is. Derhalve kan het hof in onderhavige zaak niet meer dan alleen de wijze van verdeling vaststellen. Dit leidt tot de conclusie dat de grief van de vrouw faalt.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
bepaalt inzake de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de in rechtsoverweging 3.8.4 van deze beschikking geformuleerde vraag;
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vraag:
de heer J.W.F.E. Peels, verbonden aan Bato Makelaars te [postcode] [plaats], [adres], telefoonnummer [telefoonnummer], tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak
bij brief aan de griffier van dit hofmet afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij)tegen de persoon van de deskundige of de vraagstelling bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige toezendt;
bepaalt dat partijen binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek –
en ten aanzien van de conceptrapportage– partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op
drie maandennadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van in totaal € 700,- (inclusief BTW), tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak
bij brief aan de griffier van dit hofmet afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij)tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat ieder van partijen wordt belast met de helft van genoemd voorschot van € 700,-, derhalve € 350,-,
bepaalt dat de man laatstgenoemd bedrag binnen twee weken na heden zal overmaken na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
bepaalt dat het voorschot van de vrouw, nu aan deze partij een toevoeging is verleend, voorlopig ten laste van ’s Rijks kas komt;
verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
benoemt mr. W.Th.M. Raab tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
houdt iedere verdere beslissing aan tot 25 juni 2015 PRO FORMA.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.Th.M. Raab, M.J. van Laarhoven en
J.H.H. Theuws en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2015.