ECLI:NL:GHSHE:2015:627

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 februari 2015
Publicatiedatum
27 februari 2015
Zaaknummer
13-00979
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake fiscale partnerschap en hypotheekrenteaftrek

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 februari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de vraag of belanghebbende, die eigenaar is van een woning in België, de volledige hypotheekrente op haar inkomen uit werk en woning kan aftrekken. De Inspecteur had slechts de helft van de betaalde hypotheekrente in aftrek toegelaten, wat leidde tot het hoger beroep. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat de volledige hypotheekrente op haar heeft gedrukt, aangezien er geen fiscaal partnerschap was met de heer X, met wie zij een gezamenlijke bankrekening had. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, die de aanslag had verminderd, maar niet tot het door belanghebbende gewenste bedrag. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Inspecteur de boetebeschikking had vernietigd en de heffingsrente had verminderd. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de hypotheekrente voor meer dan 50% op haar was betaald, en dat de stelling dat het huurwaardeforfait als alimentatie in natura moest worden aangemerkt, niet kon worden onderbouwd. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00979
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonende te [plaats 1],
hierna: belanghebbende,
en het incidentele hoger beroep van
de directeur van de Belastingdienst Limburg,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 2 augustus 2013, nummer AWB 12/7043 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden aanslag en beschikkingen.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna ook: IB/PVV) met aanslagnummer [aanslagnummer] opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.739. Tegelijkertijd is, in één geschrift met de aanslag verenigd, bij voor bezwaar vatbare beschikking een verzuimboete van € 226 opgelegd, alsmede bij voor bezwaar vatbare beschikking een bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht van € 710.
1.2.
De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur van 29 november 2012 verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 34.996. In hetzelfde geschrift heeft de Inspecteur bij uitspraak de boetebeschikking vernietigd en de beschikking heffingsrente verminderd tot € 438.
1.3.
Belanghebbende is van deze uitspraken op 13 december 2012 tijdig in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, behalve voor zover deze betrekking hebben op de boetebeschikking, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.321 met dienovereenkomstige vermindering van de beschikking heffingsrente, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten ten bedrag van € 1.179 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan haar vergoedt.
1.4.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende tijdig hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van
€ 118,00.
1.5.
De Inspecteur een verweerschrift ingediend en heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep niet beantwoord. De Inspecteur heeft bij aanvang van de zitting dit incidentele hoger beroep ingetrokken.
1.6.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de Inspecteur.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 15 januari 2015 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en haar gemachtigde de heer [A], alsmede, namens de Inspecteur, de heren [B] en [C]. De Inspecteur werd vergezeld door een stagiaire tegen wier aanwezigheid belanghebbende door het Hof gevraagd geen bezwaar heeft gemaakt.
1.8.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2.Feiten

De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“2.1. Belanghebbende was in het onderhavige jaar voor 100% eigenaar van de woning welke is gelegen aan de [a-straat] 4 te [plaats 2] (België). Van 1 mei 2001 tot heden staat zij op dit adres ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA), met uitzondering van de periode 15 september 2008 tot en met 28 juli 2010. In die periode stond zij in de GBA ingeschreven op het adres [b-straat] 7 te [plaats 1]. Van 23 februari 2007 tot heden staat ook de heer [X] in het GBA ingeschreven op het adres [a-straat] 4 te [plaats 2]. Van januari tot en met juli 2009 is de hypotheekrente ten aanzien van de Belgische woning betaald van een bankrekening bij de ING Bank, die op naam staat van zowel belanghebbende als de heer [X]. Van augustus 2009 tot en met december 2009 is de betreffende rente betaald van een bankrekening bij de BNP Paribas Fortis, die alleen op naam van belanghebbende staat. Belanghebbende heeft de in 2009 betaalde hypotheekrente volledig in haar aangifte in aftrek gebracht. In de aanslag is uitsluitend het loon in aanmerking genomen.”
In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:
2.2.
Belanghebbende is blijkens een tot de gedingstukken behorende notariële akte, op 27 april 2001 in België verleden, ‘ontleenster’ (kredietnemer) van de door de BNP Paribas Fortis verstrekte hypothecaire geldlening en de heer [X] borgsteller. De heer [X] is in bedoelde akte niet aangeduid als kredietnemer.
2.3.
Belanghebbende heeft als bijlage 2 bij de motivering van het hogerberoepschrift afschriften van bankafschriften van ING Bankrekening ten name van haar en de heer [X] overgelegd. Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de Inspecteur, een overzicht overgelegd van gedane stortingen van in totaal € 9.890 (€ 10.550 minus het beginsaldo van € 660) op de gezamenlijke bankrekening bij ING Bank.
2.4.
Belanghebbende heeft bij brief van 30 november 2014 het hoger beroep nog aangevuld in die zin dat het gehele huurwaardeforfait ter zake van de woning te [plaats 2] niet in haar inkomen uit werk en woning moet worden begrepen omdat dit bedrag moet worden aangemerkt als alimentatie in natura, aan de heer [X] betaald.
2.5.
Nadat de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2009 heeft opgelegd is door belanghebbende de aangifte IB/PVV voor dat jaar ingediend. Daarbij heeft belanghebbende de aftrek geclaimd van de in 2009 in totaal betaalde hypotheekrente ad € 22.436. In de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aftrek voor een bedrag van € 11.218 (50%) toegelaten. De Rechtbank heeft de aftrek toegelaten tot een bedrag van € 15.893. Dit laatste bedrag is de som van 50% van de hypotheekrente over de periode januari 2009 tot en met juli 2009 en 100% van de hypotheekrente over de periode augustus 2009 tot en met december 2009.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Na intrekking door de Inspecteur van het incidentele hoger beroep is uitsluitend nog in geschil het antwoord op de volgende vragen:
I. Heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat de ten laste van de gezamenlijke bankrekening bij ING Bank over de periode januari tot en met juli 2009 betaalde hypotheekrente voor meer dan 50% op belanghebbende heeft gedrukt?
II. Kan het in de aangifte aangegeven bedrag aan huurwaardeforfait (€ 2.475) worden aangemerkt als alimentatie in natura waarmee bij het vaststellen van het inkomen alsnog rekening wordt gehouden?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting van het Hof hebben zij hieraan, zakelijk weergegeven, het volgende toegevoegd:
3.2.1.
Gemachtigde/Belanghebbende:
Aan de heer [X] is in 2014 een bedrag voor door hem betaalde rente terugbetaald, daar is een overeenkomst van, ik heb er mijn spaargeld voor gebruikt. Deze zaak heeft daarom niet veel zin, het probleem wordt verschoven naar de toekomst. Als de aftrek over 2009 niet wordt verleend, moet de discussie opnieuw over het jaar 2014 worden gevoerd.
3.2.2.
De Inspecteur:
De brief van belanghebbende waarin de aftrek van het huurwaardeforfait wordt verzocht heb ik zo laat ontvangen, dat ik deze brief daarom onbeantwoord heb gelaten. Overigens vind ik het niet aannemelijk geworden dat belanghebbende aan de voorwaarden heeft voldaan om het huurwaardeforfait in aftrek toe te staan. De gestelde terugbetalingen aan de heer [X] in 2014 acht ik niet relevant voor de renteaftrek in 2009. Het overzicht met de bijschrijvingen op de ING rekening dat belanghebbende nu laat zien komt cijfermatig overeen met mijn berekeningen, alleen heeft belanghebbende de stortingen over geheel 2009 op een rij gezet, en het gaat om de stortingen in de periode januari tot en met juli 2009. In die periode zijn de stortingen ruim € 7.000.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag en de beschikking heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Vraag I
4.1.
De betaalde hypotheekrente strekt in mindering op het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende, mits de bedoelde betalingen op haar gedrukt hebben. Van fiscaal partnerschap tussen belanghebbende en de heer [X] is, althans in het onderhavige jaar, geen sprake.
4.2.
Op belanghebbende rust de bewijslast dat in de periode januari 2009 tot en met juli 2009 de betaalde hypotheekrente voor 100%, dan wel voor meer dan 50%, op haar heeft gedrukt.
4.3.
Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd en met de in hoger beroep overgelegde bankafschriften is belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet in de op haar rustende bewijslast geslaagd. Het Hof overweegt daartoe dat uit de onder 2.4 genoemde bankafschriften van ING Bank niet dan wel onvoldoende blijkt dat belanghebbende 100%, dan wel meer dan 50%, van de hypotheekrente ten laste van haar inkomen of vermogen heeft betaald. Van januari tot en met juli 2009 is van de ING rekening € 13.090 aan hypotheekrente betaald. De stortingen die belanghebbende in die periode heeft gedaan belopen in totaal € 7.790 en blijkens de diverse omschrijvingen hebben de gestorte bedragen mede betrekking op ‘bekeuring’, ‘fiscus België’ en ‘helft wegenbelasting’. Aldus is niet te verifiëren tot welk bedrag de stortingen betrekking hebben op de te betalen hypotheekrente. Daarnaast zijn stortingen op de ING rekening gedaan afkomstig van [bedrijf] BVBA, waarvan de heer [X] 100% aandeelhouder was, en wel tot een bedrag van ruim
€ 10.000. De stortingen door [bedrijf] BVA belopen meer dan 50% van de van de ING rekening betaalde hypotheekrente. Gelet op het voorgaande is niet vast te stellen wat belanghebbendes aandeel is geweest in het totaal van € 13.090 aan betaalde hypotheekrente.
4.4.
Het Hof concludeert dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de ten laste van de gezamenlijke bankrekening bij de ING Bank over de periode januari tot en met juli 2009 betaalde hypotheekrente voor meer dan 50%, laat staan voor 100%, op belanghebbende heeft gedrukt.
4.5.
Het Hof gaat voorbij aan belanghebbendes stelling dat zij in 2014 aan de heer [X] een terugbetaling heeft gedaan ter zake van de door hem in 2009 betaalde hypotheekrente. Niet alleen ontbreekt iedere onderbouwing van deze stelling, de stelling valt bovendien niet te rijmen met het standpunt van belanghebbende dat de hypotheekrente in 2009 volledig op haar heeft gedrukt. Indien dit laatste namelijk juist zou zijn, zou een terugbetaling door belanghebbende aan de heer [X] volstrekt onlogisch zijn.
4.6.
Vraag I moet ontkennend worden beantwoord.
Vraag II
4.7.
Ten aanzien van belanghebbendes nader ingenomen standpunt (zie onder 2.4) heeft de Inspecteur zich primair op het standpunt gesteld dat de aanvulling op het hoger beroepschrift d.d. 30 november 2014 te laat bij het Hof is ingediend, en voorts dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de voorwaarden voor vermindering van de aanslag zoals belanghebbende die voorstaat, is voldaan.
4.8.
Of belanghebbende inderdaad te laat is geweest met dit nader ingenomen standpunt laat het Hof in het midden. Belanghebbende heeft immers geen feiten en omstandigheden gesteld die tot de conclusie zouden moeten leiden dat op haar enige verplichting rust tot betaling van alimentatie aan de heer [X] in welke vorm dan ook. Reeds hierop stuit deze grief af.
4.9.
Vraag II moet ontkennend worden beantwoord.
Slotsom
4.10.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank, met aanvulling van gronden als hiervoor vermeld, dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.11.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.12.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 26 februari 2015 door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, P.C. van der Vegt en H.A. Wiggers, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.