In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep in een geschil over de draagplicht van hypotheekrente na de ontbinding van een huwelijk dat in algehele gemeenschap van goederen was gesloten. Partijen, een vrouw en een man, zijn op 18 februari 2000 getrouwd en hebben op 22 december 2010 hun huwelijk ontbonden. De vrouw, appellante, vordert dat de man, geïntimeerde, de hypotheekrente over de periode dat hij alleen in de echtelijke woning verbleef, voor zijn rekening neemt. De woning is verkocht met een aanzienlijke restschuld, en de vrouw stelt dat de man verantwoordelijk is voor de achterstand in de hypotheekbetalingen.
Het hof heeft de procedure voortgezet na een tussenarrest van 10 juni 2014 en heeft de relevante feiten vastgesteld. De vrouw heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd, waarbij zij onder andere vraagt om een verklaring voor recht dat de man alleen draagplichtig is voor de hypotheeklasten over een bepaalde periode. Het hof heeft vastgesteld dat de man tot en met november 2011 alleen verantwoordelijk is voor de hypotheeklasten, maar dat na deze periode beide partijen ieder voor de helft moeten bijdragen aan de hypotheeklasten.
De uitspraak van het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de man in de onderlinge verhouding draagplichtig is voor de achterstand in hypotheekrente tot en met november 2011. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het hof wijst de overige vorderingen van de vrouw af.