ECLI:NL:GHSHE:2015:647

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
HD 200 159 347_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vestiging van een erfdienstbaarheid en inschrijving in het rechtsmiddelenregister

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de vestiging van een erfdienstbaarheid en de inschrijving daarvan in het rechtsmiddelenregister. De appellanten, R&E Exploitatie B.V. en [beheer] Beheer B.V., hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, dat op 30 juli 2014 is gewezen. De zaak betreft de vraag of het hoger beroep tijdig is ingeschreven in het rechtsmiddelenregister, zoals vereist door artikel 433 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rolbeslissing van het hof op 30 december 2014 heeft de appellanten in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de ontvankelijkheid in hoger beroep, aangezien het hof twijfels had over de tijdigheid van de inschrijving.

De procedure in hoger beroep begon met de dagvaarding op 29 oktober 2014, gevolgd door de rolbeslissing en de indiening van stukken door beide partijen. De geïntimeerde, [de man], heeft in zijn antwoordakte betoogd dat de inschrijving niet voldoet aan de wettelijke vereisten, omdat de dagtekening van het hoger beroep niet in het register is vermeld. Dit zou betekenen dat de inschrijving niet rechtsgeldig is en dat de appellanten niet-ontvankelijk verklaard moeten worden.

Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de inschrijving van het hoger beroep binnen acht dagen na het instellen ervan moet plaatsvinden om rechtsgeldigheid te waarborgen. De relevante bepalingen van het Burgerlijk Wetboek zijn van toepassing, ook al betreft het hier de vestiging van een erfdienstbaarheid en niet de levering van een registergoed. Het hof heeft de appellanten de gelegenheid gegeven om duidelijkheid te verschaffen over de datum van inschrijving en de tijdigheid van het hoger beroep, waarna de geïntimeerde kan reageren. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling op 17 maart 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.159.347/01
arrest van 3 maart 2015
in de zaak van

1.R&E Exploitatie B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats],

2.
[beheer] Beheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellanten,
advocaat: mr. G.M.O. Puddu te Sittard,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. D.M.J. Dexters te Maastricht,
als vervolg op de door het hof gewezen rolbeslissing van 30 december 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht gewezen vonnis van 30 juli 2014 tussen appellanten als gedaagden en geïntimeerde als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak/rolnummer C/03/181691/HA ZA 13-247)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 29 oktober 2014;
  • de rolbeslissing van 30 december 2014;
  • de akte van appellanten met één productie;
  • de antwoordakte van geïntimeerde.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij genoemde rolbeslissing zijn appellanten in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de (gehele of gedeeltelijke) ontvankelijkheid in hoger beroep omdat uit de stukken kan worden opgemaakt dat het eindvonnis in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte en het hof niet is gebleken dat het hoger beroep conform artikel 3:301 lid 2 BW binnen acht dagen na het instellen daarvan is ingeschreven in de registers bedoeld in artikel 433 Rv. Het hof maakt deze overwegingen van de rolraadsheer tot zijn oordeel, echter met de aantekening dat nu het in deze zaak niet gaat om levering van een registergoed, maar om de vestiging van een erfdienstbaarheid, de relevante bepalingen moeten worden geacht van overeenkomstige toepassing te zijn.
2.2.
Appellanten hebben bij akte een uittreksel uit het rechtsmiddelenregister van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in het geding gebracht waaruit blijkt dat de griffier van de rechtbank op 4 november 2014 akte heeft opgemaakt "
van het door mr. G.M.O. Puddu op 4 november 2014 mondeling ingediende verzoek om aantekening te maken van het ingesteld hoger beroep door gedaagden, tegen het vonnis van 30 juli 2014, dat werd gewezen in de procedure met zaaknummer C/03/181691 / HA ZA 13-247 tussen [de man] als eiser en R&E Exploitatie B.V. en [beheer] Beheer B.V. als gedaagden in het rechtsmiddelenregister van de rechtbank."
Geïntimeerde heeft zich in haar antwoordakte op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een inschrijving die aan de wettelijke vormvereisten voldoet. Doordat de dagtekening van het hoger beroep niet in het register is vermeld en (het verzoek tot) inschrijving pas heeft plaatsgevonden na het verstrijken van de beroepstermijn, blijkt volgens geïntimeerde uit de inschrijving niet of het hoger beroep tijdig is ingesteld en of de betrokken uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. Geïntimeerde heeft geconcludeerd dat daarom geen rechtsgeldige inschrijving heeft plaatsgevonden en dat de niet-ontvankelijkheid moet worden uitgesproken.
2.3.
Zoals in voormelde rolbeslissing is overwogen, moet een uitspraak als in deze procedure aan de orde, op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen van het rechtsmiddel worden ingeschreven in het in artikel 433 Rv bedoelde rechtsmiddelenregister. Dit voorschrift strekt ertoe dat bij inschrijving van de uitspraak op de voet van artikel 3:89 lid 1 BW zoveel mogelijk buiten twijfel wordt gesteld dat op het tijdstip waarop de beroepstermijn verstreek geen rechtsmiddel is ingesteld. Dat is van belang voor de ten aanzien van de verkrijging van registergoederen vereiste rechtszekerheid. De bepaling bewerkstelligt dat de griffier van het gerecht dat de uitspraak heeft gedaan, bij de afgifte van de in artikel 25 Kadasterwet bedoelde verklaring kan afgaan op het rechtsmiddelenregister.
Voor zover in dit geval van belang, bepaalt artikel 25 Kadasterwet dat ter inschrijving van een rechterlijke uitspraak die voor een akte van levering in de plaats treedt, wordt aangeboden een expeditie van de rechterlijke uitspraak, alsmede een verklaring van de griffier van het gerecht dat de uitspraak heeft gedaan inhoudende: hetzij dat daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, hetzij dat hem drie maanden na de uitspraak niet van het instellen van een rechtsmiddel is gebleken.
Het hof betwijfelt dat de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, aan de hand van de door appelanten overgelegde akte een correcte verklaring kan afleggen. Uit die akte kan immers niet worden opgemaakt dat het hoger beroep in de drie maanden na de uitspraak is ingesteld en tijdig in het register is ingeschreven. Echter, de akte is slechts een uittreksel uit het rechtsmiddelenregister en niet valt uit te sluiten dat het rechtsmiddelenregister zelf wel de datum van het instellen van het hoger beroep en de inschrijving vermeldt. Het hof zal appellanten in de gelegenheid stellen om bij akte op dit punt duidelijkheid te verschaffen. Geïntimeerde zal bij antwoordakte mogen reageren.

3.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 17 maart 2015 voor akte aan de zijde van appellanten met het hiervoor vermelde doel, waarna geïntimeerde op een termijn van twee weken in de gelegenheid zal worden gesteld hierop bij antwoordakte te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 maart 2015.
griffier rolraad