ECLI:NL:GHSHE:2015:711

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 maart 2015
Publicatiedatum
5 maart 2015
Zaaknummer
F 200 151 907_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onderbewindstelling van een meerderjarige met geestelijke en lichamelijke beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij een onderbewindstelling is ingesteld voor een meerderjarige vrouw, hierna te noemen de rechthebbende. De rechthebbende heeft op 6 februari 2014 verzocht om onderbewindstelling, maar heeft dit verzoek op 6 april 2014 ingetrokken. Desondanks heeft de kantonrechter op 10 april 2014 een mondelinge behandeling gehouden en besloten om voor de duur van twee jaar een bewind in te stellen over alle goederen van de rechthebbende, met benoeming van een bewindvoerder. De rechthebbende is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 27 januari 2015 zijn de rechthebbende, haar ouders, zus en de bewindvoerder gehoord. De rechthebbende stelt dat zij in staat is om haar eigen vermogensrechtelijke belangen te behartigen, ondanks haar blijvende hersenletsel als gevolg van een auto-ongeluk in 2012. Het hof heeft echter geconstateerd dat de rechthebbende niet in staat is om zelfstandig financiële beslissingen te nemen en dat de onderbewindstelling noodzakelijk is voor haar bescherming.

Het hof heeft de grieven van de rechthebbende verworpen en de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de betrokkenheid van een professionele bewindvoerder essentieel is, vooral in het kader van de afwikkeling van het samenlevingscontract tussen de rechthebbende en haar ex-partner. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 5 maart 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 5 maart 2015
Zaaknummer: F 200.151.907/01
Zaaknummer eerste aanleg: 2761151 OV VERZ 14-617
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. A.E. Voorvaart-Kuik.
Als belanghebbende kunnen worden aangemerkt:
  • de heer [bewindvoerder], handelend onder de naam “Rappórt de Baronie,” kantoorhoudende te [kantoorplaats] (hierna: de bewindvoerder);
  • mevrouw [moeder van de rechthebbende] en de heer [vader van de rechthebbende] (hierna: de ouders van de rechthebbende);
  • mevrouw [zus van de rechthebbende] (hierna: de zus van de rechthebbende).
Als informant wordt aangemerkt:
- de heer [ex-partner van de rechthebbende], partner (ex-partner van de rechthebbende).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, Kanton, Breda, van 17 april 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 juli 2014, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 januari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat;
  • de bewindvoerder;
  • de ouders van de rechthebbende;
  • de zus van de rechthebbende.

3.De beoordeling

3.1.
De rechthebbende heeft de rechtbank op 6 februari 2014 verzocht om een onderbewindstelling.
Bij brief van 6 april 2014 heeft de rechthebbende medegedeeld dat zij haar verzoekschrift intrekt.
3.2.
De kantonrechter heeft op 10 april 2014 een mondelinge behandeling gehouden, waarbij de rechthebbende, zowel afzonderlijk als in bijzijn van de overige belanghebbenden, is gehoord door de kantonrechter.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter voor de duur van twee jaar een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende met benoeming van de heer [bewindvoerder] tot bewindvoerder.
3.3.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar appelschrift stelt ze in haar eerste grief dat de rechtbank ten onrechte aan de schriftelijke intrekking van haar verzoekschrift voorbij is gegaan. De rechthebbende wil geen onderbewindstelling en heeft dit ook nooit gewild. De maatschappelijk werkster van de rechthebbende (mevrouw [maatschappelijk werkster van de rechthebbende]) heeft de procedure in gang gezet.
In haar tweede grief stelt de rechthebbende dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit de stukken en ter zitting voldoende aannemelijk is geworden dat de rechthebbende als gevolg van de lichamelijke en geestelijke toestand tijdelijk niet in staat is zelf ten volle haar vermogensrechtelijke belangen waar te nemen. Hoewel de rechthebbende in 2012 blijvend hersenletsel heeft opgelopen, is er inmiddels sprake van een duidelijke progressie in haar revalidatie ten opzichte van het behandelplan van 14 augustus 2013. De rechthebbende acht zichzelf in staat om het merendeel van haar financiën, hetgeen in de praktijk met name neerkomt op het beheer van haar bankrekening, zelf te regelen. Indien nodig kan haar partner of familie de rechthebbende hiermee helpen. Een onderbewindstelling vindt zij een te ingrijpende maatregel gezien haar geestelijke en lichamelijke toestand.
3.4.
Ter zitting van het hof heeft de bewindvoerder verklaard dat hij de afwikkeling van het samenlevingscontract van de rechthebbende en de heer [ex-partner van de rechthebbende] op zich zal gaan nemen. De ouders van de rechthebbende en de zus van de rechthebbende hebben ter zitting verklaard het eens te zijn met de onderbewindstelling en de benoeming van de heer [bewindvoerder] als bewindvoerder. Nu het samenlevingscontract binnenkort zal worden afgewikkeld en de gezamenlijke woning van de rechthebbende en [ex-partner van de rechthebbende] dient te worden verdeeld, vinden de ouders en de zus het wenselijk dat de belangen van de rechthebbende worden vertegenwoordigd door een professionele instantie, gelet op de toestand waarin de rechthebbende verkeert.
Het hof overweegt als volgt.
3.5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:431 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
3.5.2.
Uit het inleidende verzoek blijkt dat de rechthebbende zelf de onderbewindstelling heeft aangevraagd. Door de kantonrechter is daarop een mondelinge behandeling gelast. Tussen de datum indiening verzoek en de mondelinge behandeling heeft rechthebbende bij brief haar verzoek ingetrokken. De kantonrechter heeft aan deze intrekking, anders dan rechthebbende thans stelt, wel degelijk aandacht geschonken en vervolgens uitgebreid gemotiveerd waarom er toch een bewind is ingesteld. Het hof acht de overwegingen van de kantonrechter op dit punt zorgvuldig en voldoende. De eerste grief faalt derhalve.
3.5.3.
Ten aanzien van de tweede grief, overweegt het hof dat uit de inhoud van de stukken is gebleken dat de rechthebbende blijvend hersenletsel heeft opgelopen nadat zij 2012 een ernstig auto-ongeluk heeft gehad waarna zij vier weken in coma heeft gelegen. Gedurende het verhoor in eerste aanleg, zoals blijkt uit het proces-verbaal en de bestreden beschikking, stelde de rechthebbende zich aanvankelijk in stellige bewoordingen op het standpunt dat zij geen onderbewindstelling wilde, maar gaf zij later – toen de kantonrechter haar afzonderlijk hoorde – aan dat zij het bewind een goed idee vond. De rechthebbende heeft ten overstaan van de kantonrechter verklaard dat het moeilijk is om alles zelf te regelen en dat zij eigenlijk een bewindvoerder wilde die haar bij alles zou gaan helpen. Deze gedragingen zijn naar het oordeel van het hof een voorbeeld van wat de zus van de rechthebbende ter zitting heeft verklaard, namelijk dat de rechthebbende ‘met alle winden meewaait’ ten gevolge van haar hersenbeschadiging.
Verder heeft de zus van de rechthebbende verklaard dat de rechthebbende nog steeds geen inzicht heeft in haar financiële situatie en dat het zeer onverstandig is om de rechthebbende de verantwoordelijkheid te geven over haar eigen geld zoals de afgelopen periode meerdere malen is geprobeerd. Ter illustratie van deze toestand heeft de zus van de rechthebbende verklaard dat zij 35 pakjes sigaretten in de kast van de rechthebbende heeft aangetroffen, hetgeen door de rechthebbende werd onderschreven. Ook zou de rechthebbende op één dag 26 paracetamols hebben ingenomen, wat door de rechthebbende is erkend ter zitting van het hof. Het hof is van oordeel dat bovenstaande onverantwoorde gedragingen, zowel op financieel als op medisch gebied, niet stroken met de stelling van de rechthebbende dat zij ten volle in staat is om haar eigen belangen te behartigen.
3.5.4.
Het hof overweegt voorts dat tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de rechthebbende niet langer in een verpleeghuis woont, maar dat zij recentelijk is verhuisd naar een voorziening van beschermd wonen waar de rechthebbende volledig wordt verzorgd. Zo wordt er onder meer voor haar gekookt en schoongemaakt en binnenkort zal worden gestart met een dagbesteding. Op vragen van de voorzitter in welke straat de rechthebbende thans woont en in welke plaats, kon de rechthebbende geen antwoord geven. Voorts heeft het hof de rechthebbende gevraagd wat het hof zich moest voorstellen bij beschermd wonen, waarop de rechthebbende antwoordde dat zij het niet kon uitleggen. Op de vraag hoe zij haar dagbesteding het liefst zou willen invullen, antwoordde de rechthebbende dat zij dat evenmin wist.
3.5.5.
Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de rechthebbende als gevolg van haar geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen en dat de kantonrechter terecht – op goede gronden die het hof overneemt en tot de zijne maakt – is overgegaan tot het instellen van een tijdelijk bewind.
3.5.6.
Tot slot overweegt het hof dat het ingestelde bewind met name een meerwaarde heeft voor de rechthebbende inzake de afwikkeling van het samenlevingscontract tussen haar en de heer [ex-partner van de rechthebbende], nu het hof, op grond van de stukken maar zeker ook op basis van de indruk die de rechthebbende op het hof achterliet, de rechthebbende op dit moment niet in staat acht om in deze kwestie zelfstandig financiële beslissingen te nemen. Betrokkenheid van een professionele bewindvoerder hierin, in dit geval van de heer [bewindvoerder], acht het hof noodzakelijk.
Grief 2 faalt ook.
3.5.7.
Nu alle grieven van de rechthebbende falen en er niet is gebleken van enige bezwaren tegen de persoon van de bewindvoerder, ligt de bestreden beschikking voor bekrachtiging gereed.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, M.J. van Laarhoven en A.M.M. Hompus en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2015.