In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij een onderbewindstelling is ingesteld voor een meerderjarige vrouw, hierna te noemen de rechthebbende. De rechthebbende heeft op 6 februari 2014 verzocht om onderbewindstelling, maar heeft dit verzoek op 6 april 2014 ingetrokken. Desondanks heeft de kantonrechter op 10 april 2014 een mondelinge behandeling gehouden en besloten om voor de duur van twee jaar een bewind in te stellen over alle goederen van de rechthebbende, met benoeming van een bewindvoerder. De rechthebbende is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 27 januari 2015 zijn de rechthebbende, haar ouders, zus en de bewindvoerder gehoord. De rechthebbende stelt dat zij in staat is om haar eigen vermogensrechtelijke belangen te behartigen, ondanks haar blijvende hersenletsel als gevolg van een auto-ongeluk in 2012. Het hof heeft echter geconstateerd dat de rechthebbende niet in staat is om zelfstandig financiële beslissingen te nemen en dat de onderbewindstelling noodzakelijk is voor haar bescherming.
Het hof heeft de grieven van de rechthebbende verworpen en de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de betrokkenheid van een professionele bewindvoerder essentieel is, vooral in het kader van de afwikkeling van het samenlevingscontract tussen de rechthebbende en haar ex-partner. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 5 maart 2015.