In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 februari 2014, waarin haar verzoek om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van haar minderjarige dochter werd afgewezen. De vrouw verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en de man te verplichten bij te dragen in de kosten van de verzorging van hun dochter, met een bedrag van € 200,- per maand, met ingang van 7 september 2012. De man verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 november 2014 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, waardoor de draagkracht van de man opnieuw beoordeeld moest worden. Het hof heeft de behoefte van de dochter vastgesteld op € 210,02 per maand, en de draagkracht van de man berekend op basis van zijn gemiddelde winst uit onderneming. Uiteindelijk heeft het hof bepaald dat de man met ingang van 1 januari 2013 een bijdrage van € 126,02 per maand moet betalen, die met de wettelijke indexering is verhoogd naar € 127,15 per maand vanaf 1 januari 2014, en verder naar € 82,65 per maand vanaf 1 maart 2014. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en de man is verplicht om de alimentatie te betalen, met de beslissing dat deze uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.