Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 4370768)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties;
- het herstelexploot;
- de memorie van antwoord met producties;
- de brief van mr. De Graaf d.d. 19 januari 2016 met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de eerste aanleg;
- het pleidooi, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd.
3.De beoordeling
“De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor onbepaalde tijd. De arbeidsovereenkomst eindigt echter in elk geval van rechtswege bij het bereiken van de op dat moment geldende pensioengerechtigde leeftijd.”(hierna: het pensioenontslagbeding)
.
“Pensioenregeling
: “Op verzoek kunt u uw pensioen eerder in laten gaan dan vanaf de eerste dag van de maand waarin u 67 jaar wordt. Vanaf de eerste dag van de maand waarin u 57 jaar wordt, kunt u met de waarde van uw beleggingen een levenslang ouderdomspensioen met een meeverzekerd partnerpensioen kopen (…). U dient een verzoek om vervroeging van uw pensioen uiterlijk drie maanden voor de gewenste pensioendatum aan [pensioenuitvoerder 2] door te geven.”.
“01-06-2017”en als AOW-leeftijd:
“67 jaar”.
“de op dat moment geldende pensioengerechtigde leeftijd”) voorshands af dat het uitdrukkelijk de bedoeling is geweest dat het einde van de arbeidsovereenkomst niet afhankelijk kon zijn van de wil van één van partijen. Uit de AOW volgt objectief wat de pensioengerechtigde leeftijd is. Daarop is geen invloed mogelijk. In pensioenregelingen is het (ook voordat de AOW leeftijd werd gewijzigd en ongeacht hoe de voorheen bij [geïntimeerde] geldende pensioenregeling luidde) niet ongebruikelijk dat een werknemer wél invloed kan uitoefenen op de ingangsdatum van het aanvullend ouderdomspensioen. Ook is niet ongebruikelijk dat pensioenregelingen worden gewijzigd. Dat alles maakt dat het minder voor de hand ligt dat met de term ‘pensioengerechtigde leeftijd’ in de arbeidsovereenkomst is bedoeld aan te knopen bij hetgeen wordt bepaald in een pensioenregeling. Dat geldt te meer nu in de pensioenregeling het begrip “pensioengerechtigde leeftijd” niet voorkomt, maar daarin juist wordt uitgegaan van een flexibele pensioendatum (zie de weergave in r.o. 3.1.4). Voorts wordt met ‘pensioengerechtigde leeftijd’ volgens normaal spraakgebruik de AOW leeftijd bedoeld. Het hof acht het voorshands dus aannemelijk dat in het pensioenontslagbeding met ‘pensioengerechtigde leeftijd’ werd bedoeld aan te sluiten bij hetgeen in de AOW daarover is bepaald.